| |
| |
| |
Geert Verschuuren
Feiten en waarden
Wetenschappers houden ervan om ‘andersdenkenden’ met de neus op de feiten te drukken. Gevraagd en ongevraagd, vertellen ze ons hoe de wereld precies in elkaar zit. Elke dag lezen we wel ergens dat er weer een nieuw wetenschappelijk feit is ontdekt, bijvoorbeeld dat de ozonlaag op bepaalde plekken dunner aan het worden is, of dat er in het X-chromosoom een gen voor homoseksualiteit blijkt te zitten.
Maar hoe zit het eigenlijk met die feiten? Wat zijn de feiten achter de feiten? Dat verhaal vertellen wetenschappers ons meestal niet. Dat is trouwens hun vak ook niet. Feiten zijn voor hen feiten, en daarmee uit.
| |
De harde feiten
Toch zijn feiten vreemde ‘dingen’, als je er dieper over nadenkt. Feiten zijn bijvoorbeeld iets anders dan gebeurtenissen. Het is een feit dat griep door virussen wordt veroorzaakt, maar dat feit is moeilijk een gebeurtenis te noemen. En het feit dat Charles Darwin in 1809 werd geboren, verwíjst weliswaar naar een gebeurtenis maar is zelf geen gebeurtenis. Gebeurtenissen zijn aan ruimte en tijd gebonden, maar feiten zijn dat niet. Dat Darwin in 1809 werd geboren, is ook in 1994 een feit. Feiten kunnen zelfs, in tegenstelling tot gebeurtenissen, een hypothetische of ontkennende vorm aannemen. Het is een feit dat Darwin niet in de 20e eeuw werd geboren en het is een feit dat als Darwin enkele eeuwen eerder was geboren, hij geen evolutietheorie zou hebben geformuleerd. Kortom, feiten zijn geen gebeurtenissen maar zijn hoogstens een weergave van gebeurtenissen.
Zijn feiten dan misschien beweringen? Nee, bij nader inzien is dat geen goede oplossing. Het feit dat de aarde om de zon draait, kan op
| |
| |
vele manieren onder woorden worden gebracht - dat wil zeggen in vele talen, met eenvoudige of moeilijke woorden, met korte of met lange zinnen. Het gevolg is dat beweringen meer of minder gemakkelijk te begrijpen zijn, meer of minder aantrekkelijk klinken, enzovoorts. Maar met feiten is dat niet zo. Over een feit valt allerlei te beweren, maar die beweringen zijn iets anders dan het feit zelf. Feiten zijn dus zelf geen beweringen, maar vormen hoogstens de inhoud van een bewering.
Wat zijn feiten dan wél? Als het geen gebeurtenissen zijn en evenmin beweringen, dan moeten we wel aannemen dat feiten alleen nog maar in onze gedachten bestaan. Maar die noodsprong zullen de meeste mensen spontaan van de hand wijzen. Is het niet zo dat we feiten pas feiten noemen als ze niet alléén maar in onze gedachten bestaan? Gedachten kunnen namelijk denk-beeldig zijn, maar feiten zijn dat juist niet. Bovendien kunnen gedachten verward zijn, of ze kunnen omslachtig zijn - en dat kunnen feiten weer niet. Feiten zijn feiten, ook als nog niemand er aan gedacht heeft of als iedereen ze vergeten is of als men er verkeerde ideeën over heeft. Feiten zijn dus iets anders dan gedachten, al kunnen gedachten wel óver feiten gaat. Kortom, feiten zijn geen gedachten, maar eventueel wel het object van gedachten.
Wat is er nu nog over van de ‘feiten’? Uit het voorgaande blijkt dat een feit moeilijk ‘hard’ te maken is. Het is van een gebeurtenis de weergave, van een bewering de inhoud en van een gedachte het object. Anders gezegd, een feit is niet de gebeurtenis zelf maar een juiste, door mensen bedachte en in taal uitgedrukte weergave van wat er gebeurt of van wat er aan de hand is. Dat is een hele mond vol. Maar zo'n ingewikkelde definitie maakt wel meteen duidelijk dat feiten niet zomaar voor het oprapen liggen. Ze bestaan niet los van gebeurtenissen, beweringen en gedachten. Feiten zijn weliswaar ‘dingen’ buiten ons, maar toch zijn ze door ons denken en spreken gevormd. Ze hebben zowel iets van ons als iets van de wereld om ons heen; ze hebben iets subjectiefs en iets objectiefs; ze worden tegelijkertijd ‘aangebracht’ en ‘aangetroffen’.
Deze spanning tussen passief aantreffen en actief aanbrengen komt het beste tot uiting in het woord interpretatie. Een feit ontstaat door onze interpretatie in woord en gedachte. Sterker gezegd: zonder interpretatie is er geen informatie.
| |
De naakte feiten
Zogenaamde naakte feiten bestaan dus niet. We kunnen wel proberen de interpretatie tot een minimum te beperken, maar feiten laten zich nooit ‘tot op het bot’ uitkleden. Het feit dat ik op een zekere dag ganzen over ons land zag trekken, kan ik wat afzwakken door ‘trekken’ te
| |
| |
vervangen door het minder stellige ‘vliegen’ en ‘ganzen’ te vervangen door de meer veilige omschrijving ‘vogels’. Maar deze afgezwakte interpretatie leidt onvermijdelijk ook tot verlies aan informatie. Ik kan zo'n feit nog verder uitkleden door te beweren dat er op zekere dag vlekken langs de hemel bewogen of zelfs dat er vlekken op mijn netvlies verschenen. Maar dat is wel een erg magere interpretatie van wat er werkelijk gebeurde. Wie zich zo veilig op de vlakte houdt, heeft weinig te verantwoorden, maar heeft ook weinig mee te delen. Zekerheidsgehalte en informatiegehalte zijn omgekeerd evenredig aan elkaar. Feiten met een minimum aan informatie zijn waardeloos. Dat soort feiten haalt nooit de kranten, laat staan wetenschappelijke tijdschriften.
Wetenschappers houden zich graag aan de ‘naakte’ feiten en toch stoppen ze daar tegelijkertijd veel wetenschappelijke informatie in. Tegenwoordig zeggen we wel dat wetenschappelijke uitspraken zwaar met theorie zijn beladen. Zelfs een simpele uitspraak als ‘dit is een bloedvlek’ kan een flinke dosis theorie met zich mee torsen. De ingebouwde interpretatie gaat veel verder dan de constatering dat rode vlekken bloedvlekken zijn, want op het toneel zijn de meeste rode vlekken niet van bloed maar van ketchup. Om te testen of het werkelijk bloedvlekken zijn, zullen we een beroep moeten doen op een flinke dosis theorie - bijvoorbeeld door in de vlekken ijzer aan te tonen, want het is een wetenschappelijk feit dat in bloed van zoogdieren het element ijzer zit. We kunnen zelfs zover gaan dat we met een test die op antistoffen is gebaseerd het bloedeiwit hemoglobine aantonen. Het feit dat een bepaalde vlek een bloedvlek is, blijkt dus nauw verbonden te zijn met wetenschappelijke begrippen als ijzer, zoogdier, hemoglobine, bloedcel en antistof. Wie één vezeltje van de theorie optilt, sleurt automatisch het hele netwerk mee.
Kortom, in het waarnemen en weergeven van feiten zit de nodige hoeveelheid theoretische interpretatie verpakt. Naakte feiten bestaan niet - al zullen we bepaalde feiten soms als zó basaal taxeren dat we ze zonder veel twijfels als ondiscutabel accepteren. Zij vormen als het ware de heipalen in een drassige bodem, waarop we vervolgens een stevig bouwwerk van nieuwe feiten kunnen construeren.
| |
Hoe weten we dat?
In zekere zin zijn feiten dus constructies. Neem het feit dat de mens een produkt is van zijn DNA. Dit feit is alleen te begrijpen als we bekend zijn met het begrip DNA en alle theorieën die daaromheen zijn gebouwd. Het begrip DNA bestaat niet zonder die theorieën; zonder die bouwstenen zou het genoemde feit als een kaartenhuis in elkaar vallen.
| |
| |
Maar wetenschappelijke feiten zijn ook nog in andere opzichten een constructie. Ze zijn namelijk het resultaat van langdurig wetenschappelijk onderzoek en daarvan zijn de sporen nog min of meer zichtbaar. Onderzoek, inclusief het DNA-onderzoek, speelt zich meestal af in de ‘reageerbuis’ van het laboratorium, beschermd tegen storende invloeden ‘van buiten’. De complexiteit van het leven wordt teruggebracht tot de relatieve eenvoud van enkele variabelen. Deze worden een voor een gemanipuleerd en onderzocht, om de simpele reden dat biljarten nu eenmaal eenvoudiger is naarmate er minder ballen in het spel zijn. Wetenschappers verstaan de kunst om de werkelijkheid terug te brengen tot een hanteerbaar model met een analyseerbaar probleem. In elk model zitten vele vereenvoudigingen, aannames en randvoorwaarden verpakt. We hebben daar in Streven al eerder over gesproken (zie De uitgeklede mens, februari 1993, pp. 169-173 en Het geheim van het leven, april 1993, pp. 354-359). Ook in die zin zijn de ‘feiten’ uit het DNAonderzoek een constructie.
Maar dat is nog niet alles. Wetenschappelijk onderzoek verloopt weliswaar volgens de strenge regels van de methodologie, maar onderzoek is ook een kunst. Je moet als onderzoeker niet alleen op je zintuigen vertrouwen, maar ook op een gigantische hoeveelheid apparatuur, en die doet niet altijd wat je ervan verwacht. Tijdens een experiment kan er zoveel mis gaan! Alleen de expert weet daarmee om te gaan; sommige onderzoekers hebben dan ook ‘gouden vingers’. Bovendien leveren experimenten zelden eenduidige resultaten op. Meters kunnen pas worden afgelezen zodra de beslissing is gevallen dat storende ‘achtergrondruis’ voldoende is afgezwakt. Maar wat is ‘voldoende’? Dat is mede een kwestie van feeling.
En zodra de uitslag bekend is, moet de onderzoeker beslissen of hij deze uitslag zal opvatten als een bevestiging van zijn hypothese of juist als de doodslag. Er zijn namelijk vele ontsnappingsclausules mogelijk, omdat elke uitslag onvermijdelijk een nieuw ‘feit’ is dat ook weer beladen is met interpretatie. Hier vallen dus voortdurend beslissingen over de juistheid van de interpretatie. Ook het DNA-onderzoek heeft uiteraard dit traject doorlopen. Er waren vragen als: waren de eerste DNA-opnamen, waarop Watson en Crick zich baseerden, betrouwbaar? Was het gemethyleerde DNA in de recente affaire Buck werkelijk gemethyleerd? Enzovoorts. Alleen de direct betrokkenen kennen de vele valkuilen en onzekerheden van het onderzoek.
Zodra de onderzoeker iets als een feit heeft geaccepteerd, zal hij dit feit aan anderen moeten verkopen. Na de lab-test volgt er dus een jurytest (zie Uitvindingen of ontdekkingen?, Streven, juli-augustus 1993, pp. 637-643). Komt de weergave van de onderzoeksresultaten door de beoordelingsprocedure van een wetenschappelijk tijdschrift heen en hoe
| |
| |
wordt het vervolgens door de wetenschappelijke gemeenschap ontvangen? Tijdens dit beoordelingsproces spelen allerlei persoonlijke factoren een vaak doorslaggevende rol, maar ook de vraag of het onderzoek past binnen het gangbare patroon van de heersende onderzoekstraditie. Thomas Kuhn spreekt hier van een paradigma - een geheel van gemeenschappelijke overtuigingen, waarden en technieken ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek. Elke school heeft zo haar eigen paradigma, waarbinnen alle leden min of meer volgzaam opereren. Vraagstellingen, werkwijzen en resultaten die niet goed in het heersende paradigma passen, hebben weinig kans van slagen; ze worden al snel als ‘dissident’ terzijde geschoven. Ook in die zin zijn feiten menselijke constructies; ze dragen de sporen van hun paradigma.
En tenslotte schuilt er in een paradigma ook een bepaalde manier om tegen de dingen aan te kijken. In het DNA-onderzoek kijkt men met de ogen van een bioloog of chemicus, en dus niet met de ogen van een socioloog of psycholoog. Als gevolg hiervan komen er alleen bepaalde sóórten feiten aan het licht. Bovendien kijkt men met een oog voor oorzaken en gevolgen. Alleen met die verwachting kan men op het feit stoten dat ieder mens een ‘gevolg’ is van zijn DNA. Daar zit de filosofische vooronderstelling van causaliteit achter. Op zich genomen is dit een neutrale vooronderstelling, die echter vaak ideologische vormen kan aannemen. Men vergeet dan dat er ook andere vooronderstellingen mogelijk zijn en zegt vervolgens dat de mens ‘dus’ niets anders is dan een produkt van zijn DNA. Dat lijkt me wat veel van het goede; zo'n constructie begint wat topzwaar te worden.
Hoe dieper we graven onder wetenschappelijke feiten, des te meer constructie we ontdekken. Bij feiten moet je jezelf altijd afvragen: hoe weten we dat? Dit wil natuurlijk niet zeggen dat feiten louter constructies zijn. Ze moeten ergens op steunen. Het zijn constructies die werden opgebouwd, verbouwd en uitgebouwd in wisselwerking met de werkelijkheid. Het zijn getoetste interpretaties van de werkelijkheid, uitgedrukt in woord en gedachte. Was dat laatste niet inherent aan feiten? Feiten beschrijven de werkelijkheid, maar dan op ‘onze manier’. Met andere woorden, er zit veel van ons in - ónze manier van kijken, ónze manier van onderzoek doen, ónze keuze van beslissingen, ónze techniek van vereenvoudigen en óns begrippenapparaat. Alles mag erin zitten, behalve...
| |
En niets dan de feiten
Behalve ons eigen wensenpakket! Wetenschappers hebben zich altijd sterk gemaakt dat feiten over de werkelijkheid moeten gaan en niet over wat wij denken dat de werkelijkheid is omdat we wensen dat de
| |
| |
werkelijkheid zus of zo in elkaar zit. Of een onderzoeker nu marxist of kapitalist is, socialist of liberaal, seksist of feminist, gelovige of atheïst, hij zal tot dezelfde bevindingen van feiten moeten komen - bijvoorbeeld dat de mens een produkt is van zijn DNA. Of daarmee alles is gezegd, is een andere vraag, maar de genetische rol van DNA staat tegenwoordig voor alle serieuze onderzoekers vast. Wetenschappelijke feiten worden door mensen van verschillende overtuigingen gedeeld.
Om dit ideaal te bereiken, zegt men ook wel dat onderzoek waardevrij moet zijn. Ik vind dit een wat ongelukkige formulering. De oorsprong ervan is overigens heel begrijpelijk. De socioloog Max Weber introduceerde de term om daarmee te beklemtonen dat onderzoekers hun socialistische of feministische vooroordelen niet in de resultaten van hun onderzoek mogen laten doorklinken (eventueel wel in de keuze van hun onderzoek). En de logisch positivisten hebben van de Tweede Wereldoorlog geleerd dat het onderzoek van bepaalde Duitse onderzoekers door hun nazistische opvattingen en wensen ontoelaatbaar werd gekleurd. Maar in al deze gevallen gaat het over persoonlijke wensen, vooroordelen en ideologieën - en dat zou ik geen (algemeen menselijke) waarden willen noemen.
Zodra er waarden in het spel komen, betreden we het terrein van moraliteit en ethiek. Ten gevolge van woordinflatie wordt soms alles wat met persoonlijke smaak, voorkeur, vooroordeel of eigenbelang heeft te maken, aangeduid als waarde(n). Maar dat verdoezelt nu juist de bijzondere ‘status’ van waarden. Ik ga die status hier niet volledig uitdiepen, omdat ik met een heel globaal onderscheid kan volstaan. Waarden in ethische zin hebben te maken met goed en kwaad en daaruit volgt wat we (zouden) moeten doen onder bepaalde omstandigheden, ongeacht de vraag of we dat nu graag doen of niet. Helaas hangt het vaak van persoonlijke belangen, vooroordelen en voorkeuren af of datgene wat moet gebeuren ook werkelijk gebeurt. Wat niet mag, gebeurt soms tóch, om de eenvoudige reden dat mensen naast algemeen menselijke waarden vaak nog persoonlijke of groepsbelangen laten meespelen.
Waarden zijn dus iets anders dan persoonlijke wensen, gericht op eigenbelang of partijbelang; ze proberen nu juist die persoonlijke belangen, vooroordelen en voorkeuren te overstijgen. Zodra wensen niet meer één persoon of groep betreffen maar het ‘algemeen belang’ van de gehele samenleving, worden ze waarden die ons voorschrijven hoe we ons moeten gedragen. Moraliteit is een kwestie van wat alle mensen onder bepaalde omstandigheden moeten doen. Ethiek houdt zich bezig met de waarden die daarbij spelen en de mogelijke conflicten daartussen. Ethische discussies zijn namelijk vaak een kwestie van het
| |
| |
afwegen van conflicterende waarden. Voorbeelden zijn er genoeg. Zo is het euthanasiedebat een gevolg van het conflict tussen de waarde van gezondheidszorg en de waarde van menselijke waardigheid. Ook de ethiek van medische experimenten speelt zich af in het spanningsveld van enerzijds wetenschappelijke vooruitgang en anderzijds eerbied voor het leven. En in de discussie over DNA-technologie staat de waarde van het leven tegenover de waarde van meer welvaart, meer kennis en meer macht.
| |
Waardevrijheid
We moeten dus wat terminologische helderheid brengen in onze discussie over waardevrijheid. Wetenschappelijke feiten mogen niet door eigenbelang zijn gekleurd. Wetenschap is op zoek naar de waarheid - niet de waarheid zoals wij die persoonlijk zouden wensen, maar de waarheid zoals die is. Daarom zou ik hier niet van waardevrijheid willen spreken maar van neutraliteit. De ideale onderzoeker is een onbevooroordeelde, neutrale waarnemer. Of dat ideaal tot het uiterste valt te verwezenlijken, blijft overigens een grote vraag na wat we in het begin van dit artikel hebben gezien.
Naast eigenbelang speelt er in het onderzoek vaak ook een groepsbelang mee. Mogen groepsbelangen wél doorklinken in de wetenschappelijke feiten? Al eeuwenlang heeft de wetenschappelijke wereld zich moeten wapenen tegen aanspraken van buitenaf. Een van de eerste confrontaties was het conflict met de rooms-katholieke kerk. Galilei wilde zijn wetenschappelijke aanspraken handhaven, ongeacht de vraag of ze strookten met de kerkelijke opvattingen en belangen van die tijd. ‘En toch draait de aarde’ was zijn antwoord.
Een ander dreigend conflict was de relatie tussen wetenschap en politiek, want ook daar is belangenverstrengeling mogelijk. In de 17e eeuw was Charles II zo verstandig om de Royal Society te erkennen, op voorwaarde dat deze wetenschappelijke groepering zich niet met politiek en dergelijke zou bezighouden. Zo'n taakverdeling zou ook in deze eeuw wenselijk zijn geweest toen het communistische bewind van de toenmalige USSR via Lysenko ging bepalen wat goede en wat slechte biologie was. Zo wordt de wetenschap ten onrechte tot slaaf van de politiek gemaakt. De wetenschap mag dan afhankelijk zijn van anderen bij de keuze van haar projecten, haar feitelijke bevindingen behoeven geen waarmerk van Kerk of Staat.
Ook hier zou ik echter niet van waardenvrijheid willen spreken, maar eerder van autonomie of academische vrijheid. De ideale onderzoeker is een onpartijdige, autonome waarnemer, die zich niet door Kerk of Staat laat gezeggen wat de wetenschappelijke feiten zijn. Niet
| |
| |
alleen eigenbelangen, maar ook groepsbelangen mogen de wetenschappelijke feiten niet vertekenen. Misschien bepalen onze eigen wensen of de wensen van anderen wat we gaan zoeken, maar niet wat we gaan vinden. Wetenschappelijke feiten kunnen pas wetenschappelijk zijn dank zij neutraliteit en autonomie. In al deze gevallen gaat het om de ‘harde’ feiten, ongeacht de wensen en belangen van eenlingen of groepen.
| |
Waarom weten we dat?
Zoals gezegd moeten wetenschappers in de strijd tegen eigenbelangen neutraliteit en in de strijd tegen groepsbelangen autonomie betrachten. Dat geldt althans voor wat ze vinden. Maar die eis gaat niet op voor wat ze zoeken. Onderzoekers die niet hoopvol op zoek gaan en een bepaald probleem wensen op te lossen, zullen het in de wetenschap niet ver schoppen. Op hun speurtocht naar de ‘geheimen van materie en leven’ worden onderzoekers nu eenmaal ook door persoonlijke motieven geleid. Het geeft hun de ambitie en motivatie om door te gaan, ondanks vele tegenslagen.
Naast persoonlijke wensen zijn er ook externe wensen die het onderzoek leiden. Anno 1994 beseffen we maar al te goed dat de wetenschap bijna slaaf is geworden van het grote kapitaal, dat alleen voor bepaalde projecten beschikbaar is. Er gaat tegenwoordig nu eenmaal veel geld om in de wetenschap. De wetenschapper mag dan neutraal en autonoom zijn bij het vinden van wetenschappelijke feiten, maar voor het zoeken is hij afhankelijk van anderen die hem financieel moeten bijstaan. Sommige projecten worden gesteund, andere niet. Tot voor kort maakte onderzoek voor militaire doeleinden goede kansen. Nu zijn er andere sponsors nodig.
Aan vele feiten is het achterliggende belang niet meer af te lezen. Aan de huidige mechanica is niet meer te zien waarom we al die formules kennen. Toch zaten daar heel concrete belangen achter: militaire interesses voor de gang van projectielen, industriële behoeften bij het construeren van weefgetouwen, stoommachines en dergelijke. Toevallig vergaarde kennis is nu eenmaal vrij zeldzaam.
Is er ook een algemeen belang dat de wetenschap drijft? Met andere woorden, zijn er in het onderzoek ook waarden in het geding? Het antwoord is duidelijk: de wetenschap is zelf op een aantal waarden gebaseerd! Wat elke wetenschapper nastreeft is waarheid en objectiviteit. Dat zijn twee waarden die hoog in het vaandel van de wetenschap staan geschreven. Wie objectiviteit nastreeft, moet zich neutraal opstellen; en wie op zoek is naar waarheid en niets dan de waarheid, moet zijn academische vrijheid bevechten. Dit zijn twee waarden die als het ware in de wetenschap zitten ingebakken. Daarom spreekt men wel van
| |
| |
‘intrinsieke’ waarden. Wie tegen deze waarden zondigt is een leugenaar, verrader of charlatan. Dat is een vergrijp tegen het algemeen belang.
Daarnaast spelen ook ‘extrinsieke’ waarden een rol; die komen van buiten de wetenschap. Het zijn deze waarden die bepalen welk onderzoek in het belang van de mensheid en/of de schepping is. Deze waarden zijn al zo oud als de wetenschap zelf. Reeds de eerste wetenschappelijke instellingen, zoals de Royal Society en vele andere academies en genootschappen, hanteerden praktische motto's in de trant van ‘onderzoeken wat de mensheid ten goede komt, wat welvaart en welzijn kan verbeteren’. Ook in de 20e eeuw blijven dergelijke extrinsieke waarden een belangrijke rol spelen. Wetenschappelijk onderzoek kost tijd en geld, en is dus een schaars goed in onze samenleving. We zullen telkens opnieuw en zelfs in toenemende mate moeten afwegen welke onderzoeksprojecten op ethische gronden voorrang verdienen. Wie of wat is erbij gebaat?
| |
Hoever mogen we gaan?
Maar als we eenmaal - op basis van eigenbelang, groepsbelang en algemeen belang - gekozen hebben voor een bepaald onderzoek, hebben we daarmee dan ook een onbeperkte vrijbrief gekregen voor onze wetenschappelijke speurtochten? Of kunnen we toch weer stoten op een ethisch mijnenveld? Daarmee zijn we weer terug bij het vraagstuk van de waardevrijheid.
Mag een onderzoeker alles op alle mogelijke manieren onderzoeken? Of kan hij daarbij op ethische waarden en conflicten stoten? Omdat ook in de wetenschap waarden een rol spelen, mogen we verwachten dat we in de wetenschap conflicterende waarden kunnen tegenkomen en dus zullen we voortdurend op ethische discussies stuiten. Conflicten liggen er voor het oprapen. De waarden van waarheid en objectiviteit zijn niet de enige waarden in het leven en dus kunnen ze in conflict komen met andere waarden. Zo kwam bij het wetenschappelijk onderzoek van Joseph Mengele in Auschwitz de waarde van academische vrijheid in conflict met de waarde van menselijke waardigheid. Een soortgelijk ethisch probleem speelt er bij de vraag of menselijke foetussen (voortgekomen uit in-vitro-fertilisatie) voor wetenschappelijk onderzoek mogen worden gebruikt. Maar ook onderzoek dat op proefdieren is gebaseerd, kan tot ethische conflicten leiden. En wat te denken van nucleair, chemisch of bacteriologisch onderzoek dat voor vernietiging van mensen kan worden gebruikt? Hier spelen ethische vragen een rol. Kort gezegd: mag dat zomaar?
Kortom, het zoeken van de wetenschapper - zijn onderzoek - is allerminst waardevrij, want hij zal voortdurend op waarden stoten:
| |
| |
waarden die bepalen wat we wel en wat we niet onderzoeken; plus waarden die bepalen hoe we wel en hoe we niet mogen onderzoeken. Hier blijkt dus duidelijk dat academische vrijheid iets anders is dan morele vrijheid. Academische vrijheid geeft de onderzoeker geen vrijheid om alles op alle mogelijke manieren naar eigen goeddunken te mogen onderzoeken. Academische vrijheid is zelf een waarde, maar niet de hoogste, laat staan de enige waarde die er is - en dus kan deze waarde in conflict komen met andere waarden. Wat op methodologische gronden goede wetenschap is, kan in ethisch opzicht slechte wetenschap zijn.
| |
Het grote misverstand
Het wetenschappelijk zoeken is dus allerminst waardevrij. Maar hoe zit het met het vinden van wetenschappelijke feiten? De klassieke opvatting is dat feiten niets met waarden te maken hebben. Hoe is die opvatting ontstaan? Waarschijnlijk is het een geleidelijk historisch proces geweest, dat al aan de wieg van de natuurwetenschappen is begonnen. Een kwestie van terreinafbakening en boedelscheiding, zo gezegd. Charles II gaf de leden van de Royal Society hun eigen ‘jachtterrein’, als ze zich maar buiten religieuze, morele en politieke kwesties hielden. En Galilei en Descartes bakenden hun eigen territorium af door zich al het meetbare en kwantificeerbare toe te eigenen. Tegenwoordig zouden we zeggen dat ze zich de (levenloze en levende) natuur als studie-object toeëigenden en daarmee de natuurwetenschappen creëerden. Van andere domeinen, zoals dat van de theologie of dat van de ethiek, trokken ze hun handen af. De natuurwetenschappen bestuderen hoe de hemelen bewegen, maar de theologie gaat erover hoe je in de hemel komt - zo schreef Galilei. ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’, was zijn devies.
Op zich is dat een gezonde taakverdeling. De natuurwetenschappen onderzoeken bijvoorbeeld geen morele kwesties, maar natuurverschijnselen. Daar is op zich niets op tegen. Het begon pas verwarrend te worden toen mensen als Immanuel Kant, maar met name Max Weber zich met de verdeling gingen bemoeien. Zij pasten bijna ongemerkt grote grenscorrecties toe. Volgens hen lag de grens niet meer tussen natuur en niet-natuur, maar tussen de feiten van ‘wat is’ en de waarden van ‘wat moet’. De objectieve feiten zouden het monopolie van de natuurwetenschappen vormen, en de rest was subjectief - dus, in wetenschappelijke zin, niemandsland. De grens lag voortaan tussen ‘feit’ en ‘fictie’.
Sindsdien hebben feiten niets meer met waarden te maken en hebben waarden niets meer met feiten te maken. Sindsdien mogen we aan de natuurwetenschappen geen ethische vragen meer stellen en mogen we
| |
| |
aan de ethiek geen natuurwetenschappelijke vragen meer stellen. Sindsdien durven we niet meer te vragen wat de waarden achter de feiten zijn en wat de feiten achter de waarden zijn.
Een rampzalige ontwikkeling, zou ik zo zeggen. Inderdaad is het zo dat de natuurwetenschappen alleen maar natuurverschijnselen bestuderen, en dus geen morele kwesties (trouwens ook geen maatschappelijke instituties of filosofische systemen). Maar dat betekent natuurlijk nog niet dat ze dus niets met morele kwesties van doen zouden hebben (of met maatschappelijke instituties en filosofische systemen). Daarom mogen we aan de natuurwetenschappen voortaan ook ethische vragen stellen (en trouwens ook sociologische of filosofische vragen). En omgekeerd mogen we aan de ethiek ook natuurwetenschappelijke vragen stellen.
| |
De waarden achter de feiten
In dit artikel willen we aan de natuurwetenschappen enkele ethische vragen stellen: waarom weten we dít en niet dát? Anders gezegd: wat zijn de waarden achter de natuurwetenschappelijke feiten? We hebben al gezien dat er vaak waarden schuilgaan achter ons zoeken. Maar gaan er ook waarden schuil achter wat we vinden? Of zijn wetenschappelijke feiten werkelijk waardevrij?
Een voorbeeld. Als iemand mij een biljet van 100 frank geeft, is dat weliswaar een feit, maar dit feit vereist wel een heel bepaalde context. Wie de financiële context van deze transactie niet kent, ziet geen bankbiljet, maar hoogstens een stukje papier van de ene naar de andere persoon gaan. Zoals bankbiljetten alleen bestaan bij gratie van een bankeconomie, zo bestaan wetenschappelijke feiten alleen dankzij het instituut ‘wetenschap’.
Ook wetenschappelijke feiten vooronderstellen dus een bepaalde context. Allereerst zit er een bepaalde levenshouding achter: wetenschappelijke kennis is geen kwestie van gevoel, maar van rationaliteit. Hoe valt zo'n levenshouding te verantwoorden? Het is een cirkelredenering om rationaliteit op rationele gronden te verdedigen. Dus valt de keuze voor rationaliteit alleen op irrationele gronden te maken; het is een kwestie van ‘geloof’ en ‘toewijding’. Alleen de fanatieke gelovigen zullen zeggen dat ál ons heil van de rationaliteit moet komen. Maar de meesten zullen Pascal bijvallen in zijn constatering dat ook het hart zijn ‘redenen’ heeft die de rede niet kent.
Deze ‘wetenschappelijke’ levenshouding gaat gepaard met een bepaald wereldbeeld. In zijn algemeenheid wordt dit beeld gekenmerkt door manipulatie. Wetenschappers hebben geleerd om de natuur naar hun hand te zetten en haar zo tot ‘antwoorden’ te dwingen. Dat noemen
| |
| |
we experimenteren. Maar hoe kun je ooit de ware aard van de natuur begrijpen door on-natuurlijke ingrepen in de natuurlijke harmonie? De oude Grieken zouden gezegd hebben dat je de natuur nooit werkelijk kunt doorgronden als je haar forceert. Toch proberen we dat sinds Roger en Francis Bacon.
En in het verlengde van die experimentele traditie ligt het machinemodel van Descartes. Alles wat we onderzoeken - of het nu een organisme of een ecosysteem of wat dan ook is - beschouwen we als een uurwerk of machine. Door de onderdelen uit elkaar te halen en die afzonderlijk te bestuderen komen we alles te weten over de werking daarvan. We analyseren alles tot in de kleinste onderdelen en voegen die daarna weer samen in een poging om het geheel weer aan de gang te krijgen. Bijgevolg is wetenschappelijke kennis een praktische vorm van kennis: als je ‘dit’ doet, dan gebeurt er ‘dat’. Wil je dat ‘dat’ inderdaad gebeurt, dan moet je dus ‘dit’ doen. Kennis is een veredelde vorm van macht, gericht op technologische beheersing. In deze optiek zijn wetenschappelijke feiten dus eigenlijk veredelde gebruiksvoorwerpen en machtsmiddelen.
Wetenschappelijke feiten bestaan alleen bij gratie van een wetenschappelijke cultuur - en die cultuur is typisch westers. Deze cultuur suggereert dat wetenschappelijke feiten volledig van hun waarden zijn ontdaan (alsof er feiten zonder waarden zouden kunnen bestaan). Daarom kijkt men in China soms wat vreemd tegen onze medische kennis aan, om nog maar niet te spreken van de reactie die vele ‘inheemse volkeren’ hebben. De filosoof Herbert Spencer was dan ook handig toen hij de selectie-theorie van Darwin - die zogenaamd van alle waarden was ontdaan - weer een moralistisch jasje gaf door haar toe te passen op onze hele samenleving. Daaruit leidde Spencer af dat de evolutie van de mensheid wel moet leiden tot een ‘Supermens’! Wat waardevrije feiten al niet kunnen doen.
Wetenschappers hebben bovendien vaak de neiging om - naast autonomie en neutraliteit - ook nog eens een monopoliepositie op te eisen voor hun wetenschap. Alsof er in deze wereld niets anders zou bestaan dan wetenschappelijke rationaliteit en objectiviteit! Maar een mens leeft niet van wetenschap alleen. Wat moet een mens dus met al die wetenschappelijke feiten die zogenaamd van hun waarden zijn ontdaan? Dat soort feiten zijn halve waarheden. Waarde-vrije feiten zijn, zo ze al bestaan, eigenlijk waarde-loos. Dat is een reden temeer dat vele fundamentalisten (of ze nu joods, christelijk of islamitisch zijn) grote moeite hebben met de biologische feiten van de evolutiebiologie. Waarden en feiten zijn nu eenmaal zo sterk vergroeid, dat ze niet meer straffeloos uiteen te rafelen zijn.
| |
| |
| |
Interpretatie en evaluatie
Er is dus blijkbaar iets aan de hand met die zogenaamde wetenschappelijke feiten. Feiten zijn niet alleen door theorieën maar ook door waarden omgeven; wie probeert de feiten daaruit los te weken, houdt een nietszeggende abstractie over. Alsof er neutrale feiten zijn, waarop we vervolgens onze meningen, beslissingen en waarden loslaten. Nee, de feiten zijn pas tot stand gekomen door onze voorkeuren, beslissingen en waarden. In feiten zit iets van beschrijven, maar ook van voorschrijven. Ze willen ons voorschrijven wat de beste manier van beschrijven is. En dat voorschrijven lijkt aardig te lukken. Het begint al op school. Onze westerse samenleving is van de wieg tot het graf ‘verwetenschappelijkt’, zij het hier en daar met nog enkele haarden van verzet.
Het ziet ernaar uit dat de kloof tussen feiten en waarden slechts schijn is. Feiten zijn menselijke constructies, hebben we gezien. Nu weten we dat dit niet alleen interpretatie inhoudt maar ook evaluatie. Feiten hebben uiteraard iets van de wereld om ons heen, maar ze hebben ook iets van ons - en zelfs veel meer dan de meeste mensen willen toegeven. Zoals er geen naakte feiten bestaan, zo zijn er ook geen waardevrije feiten. Zogenaamde naakte en waardevrije feiten zijn alleen maar abstracties die hun sporen van interpretatie en evaluatie zorgvuldig hebben uitgewist. Bij feiten moet je jezelf niet alleen afvragen hoe we dat weten, maar ook waarom we dat weten. Toon me je feiten en ik zal je vertellen wie je bent.
|
|