| |
| |
| |
Podium
Kandidaten voor de Libris Literatuurprijs 1994
Behalve de prestigieuze AKO-literatuurprijs zal in 1994 voor het eerst de Libris Literatuurprijs uitgereikt worden die het dubbele waard is: 100.000 gulden of ca 1.800.000 frank. Eind februari werd een eerste selectie bekend gemaakt, nog geen nominatie, van kandidaten die in aanmerking komen om op 6 mei e.k. gelauwerd te worden. Van vijf Nederlandse auteurs die tot de kanshebbers behoren, wil ik hier kort hun roman voorstellen en toelichten.
Frida Vogels is onder de geselecteerden wellicht de meest opvallende. Tot voor oktober 1992 bestond zij gewoonweg niet in de Nederlandse literatuur. Toen verschenen bij Van Oorschot twee delen van haar levenswerk, De harde kern: de romans Kanker en De naakte waarheid. Een jaar later, november 1993, werd De harde kern voltooid met een autobiografie, getiteld Met z'n drieën. Er is nog een vierde deel met gedichten van Frida Vogels op komst. De harde kern bestaat dus uit twee boeken en drie delen, goed voor bijna 1600 bladzijden proza, die in hun geheel moeten worden gelezen.
In Kanker heet de vertelster Berta Mees. Ze is getrouwd met een Italiaan, Stefano, wiens oom Mario aan kanker lijdt. Heel nauwkeurig beschrijft Berta de reacties van haar tamelijk omvangrijke Italiaanse familie op die aangekondigde dood. Wat er in en rond de ziekenkamer van oom Mario gebeurt, kan worden samengevat in twee woorden: zielig en verschrikkelijk. Het tweede deel, De naakte waarheid, begint met deze zin: ‘Juist op de dag voor Stefano ook naar Amsterdam zou komen kreeg ik Kanker af’. Het personele vertelstandpunt in Kanker is verlaten voor een ikverteller, die nog altijd Berta heet. De naakte waarheid wordt dan de roman van de receptie van het manuscript van Kanker door haar man Stefano en door haar Amsterdamse vrienden, Jacob, Wiesje, Frans. Hun reactie is zeer belangrijk voor de ik-vertelster omdat zij door Kanker te schrijven voor het eerst in haar leven voor zichzelf is opgekomen. Kanker, waaraan ze vier jaar geschreven heeft, gaat weliswaar over oom Mario maar is wezenlijk een appel aan Stefano opdat hij eindelijk zou zien wie zij is. De
| |
| |
naakte waarheid is de ontleding - met een lancet veeleer dan met een pen - van de relatie tussen de ik-vertelster en Stefano, met wie ze op haar vijfentwintigste getrouwd is. Het is het boek waarin zij zich losmaakt van hem, omdat zij de dwang die hij haar aandeed niet meer verdroeg en zich schaamde voor wat zij naast hem van haar leven maakte. Aan het einde van De naakte waarheid moeten beiden toevallig op hetzelfde ogenblik geopereerd worden. Op haar verzoek liggen zij en haar man in aparte kamers. De naakte waarheid is dus geschreven voor Stefano, om hem duidelijk te maken dat Kanker eigenlijk een roman over Berta is die met hem solidair wil zijn. Maar Stefano leest er alleen ‘zijn’ familiedrama in.
Dan besluit Berta een derde boek te schrijven, over haar leven vóór ze Stefano heeft leren kennen. Dat is Met zijn drieën, een autobiografisch verhaal dat begint in Bussum in 1930 en eindigt in Milaan in 1954. De ik heet niet langer meer Berta Mees, maar Frida Vogels. De drie waar de titel het over heeft zijn haar moeder, haar broer Thijs en zijzelf. Over hen drieën hangt de slagschaduw van de vader. Over hem schrijft ze, in een gedicht waarmee haar autobiografie begint, o.a. dat hij moeder met haar uit wandelen stuurde in de stortregen en onderwijl met het dienstmeisje Ilse naar bed ging. De ouders scheiden als Frida zes jaar is. Zij zal altijd bij haar moeder blijven, haar broer Thijs woont nu eens bij hen, dan in het nieuwe gezin van de vader.
De twijfels, angsten en dilemma's die in de eerste twee delen al zo voelbaar waren, worden nu in dit derde deel geëxpliciteerd. Het enige tegengewicht is haar groeiend geloof in haar schrijverij, waarmee ze trouwens al zeer jong begonnen is. Frida Vogels reconstrueert de vijfentwintig jaren van haar leven vóór haar huwelijk met behulp van bewaard gebleven dagboeknotities, brieven, gesprekken met mensen die ze tijdens het schrijven gaat opzoeken om er over het verleden te praten. De schrijfdrift van Frida Vogels was zo groot, dat haar zinnen als meanders door haar levensverhaal trekken om in talrijke bochten het vruchtbare woordenslib achter te laten waarmee de lezer zelf zijn beeld van Frida Vogels kan boetseren. Mocht zij de Libris Literatuurprijs krijgen, dan zou het de bekroning zijn van een debuut dat meteen uit een compleet oeuvre bestaat.
Twee koffers vol van Carl Friedman is het tweede boek van deze schrijfster, die behoort tot de tweede generatie van auteurs over de holocaust. Als kinderen van overlevenden zijn zij volwassen geworden met de beklemmende verhalen over de holocaust of juist met de krampachtige verzwijging ervan. Wat zij dan toch her en der horen, gaat in de verbeelding van de kinderen een eigen bestaan leiden. Zo vormt de Israëlische jongen Momik in het magistrale werk van David Grossman, Zie: liefde, voor wie het verleden van de kampen verborgen wordt gehouden, zich een eigen beeld van de holocaust en van het nazi-beest als een bestaande diersoort. Dat doet hij via verhalen en niet voor hem bestemde mededelingen die hij hoort en boeken die hij in de bibliotheek in de leeszaal voor volwassenen raadpleegt.
In de novelle Tralievader, waarmee Carl Friedman debuteerde in 1991, gebeurt het tegenovergestelde. De vader houdt er niet op zijn kinderen verhalen over zijn kampervaringen te vertellen. Voor het jonge dochtertje, vanuit wier perspectief de novelle
| |
| |
geschreven is, krijgen die verhalen zo'n werkelijkheidsgehalte, dat ze op een dag haar speelgoed in de tuin gaat begraven. Haar vader had immers gewezen op kranteberichten over het toenemende neofascisme en het meisje had dan maar als voorzorg haar speelgoed al begraven, ‘want als straks de SS komt, pakken ze het af en dan geven ze het aan andere kinderen’, vertrouwt ze haar broertje toe.
In Twee koffers vol is het hoofdpersonage Chaja (wat ‘zij die leeft’ betekent en overeenkomt met de naam Eva) een twintigjarige filosofiestudente in Antwerpen aan het einde van de jaren zestig. Zij woont niet meer bij haar ouders, die Auschwitz en Mauthausen overleefd hebben en elkaar in 1947 hebben leren kennen. Over de jaren '40-'45 praten ze nooit. Haar moeder bedelft Auschwitz onder de trivialiteiten van cakerecepten en dagelijkse theevisites. Haar vader vat het plan op te gaan zoeken naar twee koffers waarin zich o.m. boeken, zijn viool en een fotoalbum bevinden en die hij in 1943 op de vlucht voor de Gestapo ergens in Antwerpen heeft begraven.
Om wat geld bij te verdienen is Chaja 's namiddags ‘promeneuse’, zij gaat dan met drie van de vijf kinderen van de streng orthodoxe familie Kalman wandelen in het Antwerpse stadspark. Met het bijna vierjarige jongetje Simcha is zij erg begaan. Het melancholieke kereltje is nog altijd niet zindelijk en wordt door zijn oudere broers en de vader vaak streng aangepakt. Zij neemt hem heel fijngevoelig in bescherming en slaagt erin hem via onorthodoxe sprookjes, het ritueel van het eendjes voeren en het geschenk van een houten speelgoed-eendje zelfvertrouwen te geven. Chaja is ongelovig, haar vader is een onorthodoxe jood die de chassidiem verwijt met hun oorlokken, kaftans en achterlijke ideeën de gettomuren en gettomentaliteit in stand te houden. Met de oude bovenbuur van haar ouders, meneer Apfelschnitt, voert ze lange gesprekken over de bijbel, het jodendom, Baal Sjem Tov, de stichter van de chassidische beweging in de 18e eeuw. Met haar medestudente Sofie discussieert ze over Nietzsche. Het latente antisemitisme manifesteert zich soms open en bloot in scheldwoorden op de banken van het stadspark gekalkt of in de vijandigheid van de conciërge in het appartementsgebouw van de Kalmans. Chaja reageert op alles wat ze leest, hoort en ziet met een zeer grote openheid, nooit stereotiep. Zij heeft een uitgesproken mening en laat zich niet intimideren door personen of ideologieën. Vrij denkend en handelend, zoekt ze naar een kern die haar leven en dat van de mensen met wie ze dagelijks omgaat zin geeft en stelt ze de oude vragen naar de betekenis van het universum en de mens. Dat gebeurt in een meeslepend verhaal dat tragisch afloopt voor het jongetje Simcha.
Een sierlijke duik van Marie Kessels verplaatst de lezer naar een heel andere wereld. De roman beschrijft op een intrigerende wijze de lichamelijke beleving van het poseren. De 36-jarige Lot poseert drie dagen per week, in het totaal 25 uren, in verschillende academies voor schilders, tekenaars, illustratoren. Haar taak bestaat erin anderen iets duidelijk te maken met pure lichaamstaal. Als ze een pose aanneemt is ze even object, schilder en schilderij tegelijk, totdat alles weer wordt uitgewist. Een sierlijke duik beschrijft op haast fenomenologische wijze hoe een naaktmodel van binnen- | |
| |
uit de opvulling van de ruimte beleeft met de pijn die daarbij verwerkt en de tijd die doorstaan moet worden. Poseren vergelijkt Lot met poëzie: zoals doodgewone woorden door een overmaat aan wit een surplus aan betekenis krijgen, zo wordt haar lichaam in de lege ruimte tijdens het poseren meer dan louter spieren, huid en vlees. Poseren is voor haar het telkens nieuwe avontuur van het onderzoeken en zich lijfelijk theatraal overgeven aan een gegeven ruimte. Dat is een uitputtende bezigheid, door Marie Kessels in al zijn fasen beschreven, de euforische en de vervelende, de gelukkig makende maar ook de martelende. Het verhaal van het naaktmodel Lot, zoals het verteld wordt door Marie Kessels is een bijzonder en ongewoon verhaal, zowel door zijn onderwerp als door zijn stijl.
Ook Bruno's optimisme van Oscar van den Boogaard is een bijzonder, ongewoon en bevreemdend verhaal. Het geeft de inhoud van zijn ingewikkelde plot maar gaandeweg prijs. Alleen door een zorgvuldige en alerte lectuur kan de informatie, vervat in flash-backs, brieven, recurrente beelden en dromen, verzameld worden die nodig is om de aard van de relaties tussen de leden van het gezin Oblanski te beoordelen. De Oblanski's hebben in een bergdorp in de Alpen een hotel. De ik-verteller, Bruno, noemt het een speelgoedlandschap, het land van Märklin. Hij woont er met zijn ouders, Hannah en Thomas, en zijn twaalf jaar oudere broer Peter. De sfeer in het hotel van de Oblanski's is morbide. De vader, een beeldhouwer die soms voor een tijd wegtrekt met onbekende bestemming, sluit zich geregeld met zijn vrouw in de slaapkamer op om net niet teveel pillen te slikken. Bruno voelt zich tot jongens en mannelijke hotelgasten aangetrokken, een voorkeur die door zijn ouders probleemloos geaccepteerd wordt. ‘Met mijn hele familie was er iets mis net zoals er iets mis was met Lolita, de dochter van Meyer, de kruidenier, die geestelijk gestoord en lichamelijk gehandicapt was’, constateert de jonge Bruno. De komst van Max Cahn, een 32-jarige arts, in het hotel brengt bij de Oblanski's een merkwaardige ommekeer teweeg van doodsdrift naar levenslust Bij het lezen associeerde ik deze Max met de messiaanse figuur in Teorema van Pier Paolo Pasolini wiens komst in het huis van de rijke Milanese industrieel een soortgelijke ommekeer veroorzaakte. Max redt Thomas, die toch eens teveel pillen geslikt heeft, van de dood en geeft ook de andere gezinsleden een nieuw levensplezier. Zelf zegt hij tegen de jonge Bruno dat hij misschien wel een engel is: ‘Ik bescherm je tegen jezelf en kom je nu halen om met mij mee te gaan. Misschien ben jij ook een engel, eentje die mij de lichtheid van het leven weer leert kennen’. Na zijn
vertrek zal Max Bruno brieven schrijven en Bruno zal na enkele maanden besluiten bij Max in de stad te gaan wonen. Na een fantastische liefdesroes komt hun relatie heel vlug terecht in een spiraal van vernedering, agressie, medelijden. Bruno gaat alleen wonen en maakt in het stadspark kennis met een oude man die hem vertelt over zijn zonen uit zijn eerste huwelijk. Wat blijkt? Deze oude man is zelf een Bruno Oblanski en niemand minder dan de grootvader van Bruno jr. De grootvader sterft aan een hartaanval in het ziekenhuis waar Max als arts werkzaam is. De roman eindigt met de begrafenis van Bruno Oblanski sr. in de droom van Bruno jr.
| |
| |
Bruno's optimisme is een complexe roman over eros en thanatos, over de boosaardigheid van de wereld en het mysterie van de menselijke ziel.
De laatste Nederlandse man van Jan Tetteroo legt op een ingenieuze manier verbanden tussen twee in de tijd uit elkaar liggende gebeurtenissen, die bovendien van een totaal andere aard zijn: de interland Nederland-Duitsland in het Olympisch Stadion van Amsterdam op 17/2/1935 en de verdwijning op 18/11/1939 van de achttienjarige Johanna de Nigtere. Zij is van een sollicitatiegesprek voor een baan in een confectie-atelier nooit teruggekeerd. Tussen beide gebeurtenissen bestaat geen enkel verband, tenzij dit: de schrijver die in de map recherche in het gemeentearchief van Amsterdam op zoek is naar de omstandigheden waarin die voetbalmatch gespeeld is, stuit toevallig op de documenten die betrekking hebben op het onderzoek naar de verdwijning van het meisje. De auteur gaat op zoek naar nabestaanden van het meisje en ook naar oud-voetballers en ooggetuigen van de voetbalwedstrijd. Beide zoektochten vervlecht hij op een eigenzinnige manier in elkaar, waarbij de suggestie groeit dat de verkrachter en moordenaar van Johanna wel eens iets te maken zou kunnen hebben met die voetbalwedstrijd. Tegelijkertijd reconstrueert Tetteroo de omstandigheden waarin die interland plaats gevonden heeft op zo'n manier, dat de veldbezetting van de Duitse voetballers en de intrede per trein in Amsterdam van de Duitse supporters een generale repetitie lijken van de bezetting vijf jaar later. De oorlog wordt dan de voortzetting van die voetbalwedstrijd, met andere middelen! Zo is het voetbalstadion een metafoor van de maatschappij: in het stadion wordt manifest wat in de maatschappij latent, maar daarom niet minder angstaanjagend, leeft.
Wanneer deze bijdrage verschijnt, zal het de lezers al bekend zijn of een van de vijf voor de Libris Literatuurprijs 1994 geselecteerde romans die ik hier kort voorgesteld heb, tot de genomineerde behoort.
□ Joris Gerits
Frida Vogels, De harde kern 1, Van Oorschot, Amsterdam, 1992. |
Frida Vogels, De harde kern 2, Van Oorschot, Amsterdam, 1993. |
Carl Friedman, Twee koffers vol, Van Oorschot, Amsterdam, 1993. |
Marie Kessels, Een sierlijke duik, De Bezige Bij, Amsterdam, 1993. |
Oscar van den Boogaard, Bruno's optimisme, Querido, Amsterdam, 1993. |
Jan Tetteroo, De laatste Nederlandse man, L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1993. |
|
|