Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
ForumWaarom zo weinig dieren groen zijnIn 1988 ontving de gemeente Harderwijk de Milieuprijs van dat jaar uit handen van de vorige minister van milieu, Ed Nijpels. De reden hiervoor was het besluit van deze gemeente om de overbemesting, veroorzaakt door de intensieve eendenhouderij in deze contreien, terug te dringen. Hoe? Nee, niet door minder eenden te gaan houden per produktie-eenheid of door de aanwezige eenden meer ruimte te geven maar door ze permanent te gaan opsluiten in indoor-systemen. Een zelfde tendens valt op als men het Nationaal Milieubeleidsplan doorneemt; ook daarin treft men een pleidooi aan voor het houden van landbouwhuisdieren in huisvestingssystemen die neerkomen op nog meer bioindustrie, bijvoorbeeld het aanbevelen van zomerstalling voor koeien in plaats van weidegang. Dit is weer een typisch voorbeeld van zogenaamde reparatie-technologie: het tegengaan van de kwalijke effecten van een vorm van technologie - intensieve veehouderij resulterend in overbemesting, verontreiniging en zure regen - door er nog meer technologie tegen aan te gooien. Het voeren van een milieuvriendelijk beleid door middel van dieronvriendelijke maatregelen! Laat ik nu altijd gedacht hebben dat dieren zelf ook deel uitmaken van het milieu! Niets is echter minder waar. Dieren worden niet geacht deel uit te maken van ‘het milieu’. Dieren zijn ook niet of nauwelijks ‘groen’. Het is trouwens helemaal niet zo duidelijk wat tegenwoordig onder ‘groen’ of ‘milieu’ wordt verstaan ofschoon er stilzwijgend wordt aangenomen dat iedereen met ‘groen’ precies hetzelfde bedoelt. Vaak lijkt men echter met ‘milieu’ of ‘groen’ veeleer dode (anorganische) natuur dan levende natuur te bedoelen. De vereniging Milieudefensie houdt zich bijvoorbeeld meer bezig met energievraagstukken, bodem-, lucht- en waterverontreiniging dan met levende planten en dieren. Weliswaar wordt ook een heideveld of bos beschouwd als groen maar meer in de hoedanigheid van ecosysteem als geheel, dan als een verzameling levende struiken of bomen. De dieren die zich ‘in het wild’ in zo'n ecosysteem bevinden, meestal aange- | |
[pagina 267]
| |
duid met de term fauna, worden eveneens als ‘groen’ beschouwd. Het groen geeft als het ware op hen af. In tegenstelling tot de slachteenden van Harderwijk zijn wilde eenden dus wel ‘milieu’. Sylvia Borg van Milieudefensie liet in het televisieprogramma Milieu Privé van 5 januari 1990 een typisch staaltje zien van de blinde vlek die ontstaat als men louter pleegt te denken in termen van mens-en-milieu. Zij was in het programma gehaald om te vertellen wat er allemaal mis was met cosmetica. Daar bleek heel veel mis mee te zijn onder andere de gebruikte substanties (milieu- en mensonvriendelijk) en de verpakking (milieu-onvriendelijk). Dat men dit alles constateert door zeer onvriendelijk om te springen met een andere vorm van natuur, te weten proefdieren, werd echter volledig buiten beschouwing gelaten. De wetenschap en de industrie voeren met instemming van de milieubeweging dierexperimenten uit teneinde te kunnen constateren of iets inderdaad milieu- dan wel mensonvriendelijk is. Helaas zijn de proefdieren zelf noch milieu, noch mens; de milieubeweging heeft aan hen dan ook weinig boodschap. Dientengevolge nemen de meeste milieuorganisaties geen standpunt in inzake dierproeven. Vraag een gemiddelde milieu-activist naar zijn mening over dierproeven en hij of zij zal je verbaasd aankijken en vragen ‘wat dat in hemelsnaam met het milieuvraagstuk te maken heeft’. Landbouwhuisdieren, laboratoriumdieren, gezelschapsdieren en zelfs potplanten zijn niet groen. Zodra dieren (en planten) onderdeel zijn geworden van de menselijke woon- en werkomgeving, zodra zij geen deel meer uitmaken van datgene wat men blijkbaar onder het milieu verstaat, worden zij niet langer gezien. Milieu duidt kennelijk een natuur aan die nadrukkelijk buiten onszelf ligt. Het Duits zegt dat nog duidelijker: Umwelt. Verschil in opvatting over wat natuur is, komt eveneens tot uiting in de verhouding van de verschillende maatschappelijke groeperingen tot elkaar. Milieubeschermers en dierenbeschermers hebben elkaar in de praktijk niet veel te zeggen en opereren nauwelijks vanuit een gemeenschappelijke basis. Organisaties zoals Stichting Lekker Dier worden in het algemeen niet gezien als milieu-organisaties, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Kritisch Faunabeheer. Aan de Landbouwuniversiteit van Wageningen vindt al een poos een discussie plaats over het natuurbegrip zoals dat enerzijds in de landbouw, anderzijds in de natuurbescherming wordt gebezigd. In dit landbouw-natuurdebat blijken weidevogels groen te zijn in tegenstelling tot de koeien die eveneens in de weilanden huizen (zolang ze dat tenminste nog mogen van de opstellers van het Milieubeleidsplan). Hoe komt het dat dieren oftewel de natuur die ons zowel evolutionair als geografisch het naaste staat, niet of nauwelijks in ons milieubewustzijn figureert? Daarvoor zijn verschillende redenen. Ik zal er hier twee noemen: de beperkte inhoud van het begrip milieu en het feit dat er door milieu-deskundigen zo weinig wordt nagedacht over de eigen vooronderstellingen. Milieu is eigenlijk een reductie van ‘natuur’; er zijn talloze vormen van natuur die geen milieu zijn. Neem opnieuw het geval van de proefdieren. Dat de discussie over proefdieren met gevoerd wordt in de mi- | |
[pagina 268]
| |
lieubeweging is allesbehalve toevallig. Waar het hier om gaat, is een nietgroene natuur, namelijk de gemeenschappelijke natuur van mens en dier. Wij gebruiken dieren in proeven juist omdat zij op de mens lijken, omdat wij een aantal kenmerken met hen delen. Maar deze gemeenschappelijke natuurlijke vermogens (zoals pijn kunnen lijden, ziek kunnen worden of angst ervaren) vallen niet onder het begrip ‘milieu’ of ‘groen’ en worden door de milieubeweging dan ook prompt niet meer als natuur herkend. Het begrip ‘milieu’of ‘Umwelt’ getuigt van antropocentrisme, het centraal stellen van de mens. Wat wordt er namelijk omgeven? Juist, nog steeds de mens die als maat van alle dingen centraal blijft staan. Milieu is - nog steeds - een passief ding wat de mens omgeeft en hem ten dienste staat; de mens zelf is dus geen milieu maar staat er buiten en er boven. Milieubeschermers hanteren veelal een opvatting van natuur waarin noch de mens zelf voorkomt, noch de natuur die hij of zij met dieren deelt. Bij een natuuropvatting in de trant van het-groene-milieu-dat-de-mens-omgeeft verdwijnen met name veel dieren uit het vizier en kunnen daardoor geen aanspraak maken op het predikaat natuur, behalve als ze het geluk hebben nog tot de fauna te behoren. Niet alleen zijn dieren geen milieu, ze worden zelf maar al te vaak tot de milieu-vervuilende boosdoeners gerekend, zoals uit het voorbeeld van de Harderwijkse slachteenden moge blijken. Ondertussen wordt in de laboratoria - van cosmetica-industrie tot en met medische instituten - druk gebruik en misbruik gemaakt van de natuur die ‘dier’ heet. Milieubeschermers verzuimen echter veelal zich hieraan ook maar iets gelegen te laten liggen. Sterker nog, sommigen onder hen pleiten in toenemende mate voor toxicologische proeven op dieren, juist omdat dieren op vele punten vergelijkbaar zijn met de mens. Het ongerijmde van een dergelijk pleidooi voor dieronvriendelijkheid ten einde de milieuvriendelijkheid te waarborgen, lijkt hen geheel en al te ontgaan! □ Barbara Noske | |
Verdichtsel en waarheidLittner, een Pools postzegelhandelaar uit München, werd vanaf 1938 omwille van zijn joodse afkomst als wild opgejaagd van het ene naar het andere land, kamp, getto en schuilhol. Het relaas van zijn wedervaren verscheen in 1948 in boekvorm en gold tot voor kort als een authentiek ooggetuigeverslag. In 1992 onthulde Wolfgang Koeppen dat niet Littner, maar hij het boek geschreven had. Koeppen is een Duits romancier die later een cultfiguur werd door zijn radicale romans uit de jaren vijftig waarin hij scherpe kritiek uitte op het naoorlogse Duitsland. Littner heeft hij nooit ontmoet, voor hem was hij niet meer dan een romanfiguur. Koeppen baseerde zich op een tweetal velletjes aantekeningen die Littner, kort voordat hij naar de VS emigreerde, aan een beginnend Duits uitgever had gegeven. In die | |
[pagina 269]
| |
notities stond weinig meer dan de route die Littner gedurende de oorlog had afgelegd, het geografisch-historisch geraamte van wat hem was overkomen, niet de ellende zelf. Koeppen kreeg voor zijn ghostwriting een paar voedselpakketten. Het resultaat beviel Littner niet, maar het boek verscheen desondanks onder zijn naamGa naar eind[1]. | |
Plichtsgetrouwe dehumanisatieJakob Littners aantekeningen uit een aardhol mag tot de beste Holocaustliteratuur worden gerekend. Het is een onderkoeld verhaal, met grote literaire zeggingskracht, over de onderkoelde, bureaucratische wreedheid die de politiek van het nazi-regime tegenover minderheden kenmerkte. De daders worden in al hun onbeduidendheid geschetst, het zijn mensen die kwellen en doden uit plichtsgevoel en verveling, met ambtelijke afstandelijkheid en onverschilligheid. Ze hebben er zich van overtuigd dat de anti-joodse maatregelen die ze uitvoeren niet tegen personen zijn gericht, maar slechts het gevolg zijn van onpersoonlijke, algemene, statistische beslissingen en keuzen. De beteren onder hen proberen die overtuiging op hun slachtoffers over te brengen. Aan de ontmenselijking van slachtoffers gaat die van de daders vooraf. Nummermenschen (naar het interneringsnummer dat in de kampen de naam verving) zijn het resultaat van een Befehl ist Befehl mentaliteit. Koeppen maakt duidelijk dat het gros van de daders even kleine, onbeduidende en even bestaande mensen waren als Littner zelf, een braaf burger die het ongeluk had in het verkeerde bed geboren te zijn. De kleine onmenselijkheid wordt aanschouwelijk, de ontmenselijkte bureaucratie (Menschenverwaltung) met ambtenaren die zó plichtsgetrouw stempels, formulieren en archieven beheren, dat ze moeiteloos het lot van duizenden bezegelen. | |
BanaliteitAldus bracht Koeppen kort na de oorlog al onder woorden wat pas jaren later tot onderzoekers en historici zou doordringen: de banaliteit van het kwaad, een concept dat Raul Hilberg en Hannah Arendt in de jaren zestig voor het eerst in de wetenschappelijke belangstelling schreven. Tegen dit denkbeeld rees vrijwel onmiddellijk fel protest en dat is nooit helemaal weggeëbd. Toch neemt sinds de jaren tachtig, onder invloed van de vooral Duitse Alltagsgeschichte, de wetenschappelijke interesse voor de alledaagsheid van daders gestaag toeGa naar eind[2]. | |
SlachtoffergeschiedenisDat Littner destijds niet tevreden was met een interpretatie die iedereen van verantwoordelijkheid lijkt te ontslaan, met een relaas waarin benadrukt wordt dat er ook goede Duitsers waren die discriminatie openlijk afkeurden en joden hielpen, dat tegenover een minderheid van gewelddadigen een minderheid van geweldlozen stond maar dat de massa zich veiligheidshalve achter de (ook voor hen) gevaarlijksten schaarde, dat vervolgde joden dit kennelijk doorhadden en daarom haat noch wraak koesterden, de gortdroge beschrijving ook van joden die met de vijand heulen en joodse kinderen die pogrommetje spe- | |
[pagina 270]
| |
len; dat Littner niet opgetogen was over dit alles valt licht te begrijpen. De onmetelijke ellende was nog maar net voorbij, slachtoffers en hun vertegenwoordigers waren nog niet in staat zoveel afstandelijkheid op te brengen. Decennialang nog zouden gespecialiseerde historici - vaak zelf overlevenden - slachtoffergeschiedenis schrijven, met sterke morele connotaties en een manicheïstische schuld en verdienste balans. De meesten werden nog bewogen door op dat moment zeer normale gevoelens, wraak en haatGa naar eind[3], emoties die interpretatie en analyse van het gebeurde uiteraard bijkleurden. | |
AfstandelijkheidHet lijkt erop dat een ego-document dat boven de middelmaat uitstijgt dat, behalve aan literaire kwaliteiten, ook dankt aan filosofische of beschouwelijke kenmerken, aan de mate waarin de auteur erin slaagt afstand te behouden of te verwerven, het gebeurde in een geschiedkundige context in te kaderen en (aldus) enigszins te relativeren. De ooggetuigeverslagen van Jean Améry, Tadeusz Borowski, Primo Levi en Benedikt Kautsky zijn wat dit betreft exemplarisch. Het zijn dezelfde kenmerken die Littners aantekeningen tot een beklemmend, overtuigend en ‘authentiek’ document maken. Paradoxaal genoeg komt dat door de inauthenticiteit van het document, doordat het geschreven werd in naam van een slachtoffer door een nietslachtoffer, door iemand van de andere kant van de barrière, wel een anti-nazi, maar toch iemand die bleef waarnemen vanuit het bewustzijn, de ervaring en kennis van een kritisch Duitser van zijn tijd. Iemand die zich dus kon verdiepen in wat Duitsers en daders bewoog én niet bewoog. Die Duitser is het, niet het slachtoffer voor wie hij schrijft, die het boek afsluit met de even retorische als nostalgische vraag wat er gebeurd zou zijn als het oude Duitsland de bevelen van de Führer naast zich had neergelegd. Uit het bovenstaande kan men afleiden dat de beoordeling en dus de kwaliteit van ooggetuigeverslagen tijdsgebonden is. Zoals bekend werd de eersteling van Primo Levi, Se questo è un uomo - nu unaniem erkend als een meesterwerk - aanvankelijk verre van positief onthaald. Het zou me sterk verbazen mocht blijken dat de eerste editie van Littners aantekeningen veel bijval gekend heeft. | |
WaarheidDe vraag wat precies in Littners aantekeningen waarheid en verdichtsel is, lijkt me irrelevant. Er zijn veel erger dingen gebeurd dan Koeppen kon bedenken en daar bestaan talloze authentieke documenten over. Veel belangrijker is dat Koeppen een verhaal heeft verteld dat nu toelaat ons enigermate in te leven in slachtoffers én daders, iets dat van weinig authentieke ooggetuigeverslagen kan worden gezegd. Koeppens verhaal is een waar verhaal, in de etymologische betekenis van het woord dat verwijst naar oprechtheid, trouw en geloof (dat men aan iets schenken kan), zeg maar overtuigingskracht. Daardoor vervalt het vaak tegen deze ‘faction’ aangevoerde bezwaar, dat het koren op de molen van Holocaustontkenners zou zijn. Merkwaardig genoeg geldt dat namelijk in sterkere mate voor de kleine overdrijvingen, vertekeningen | |
[pagina 271]
| |
en onjuistheden in ego-documenten, geschreven door overlevenden die dure eden zweren over absolute betrouwbaarheid en volledige overeenstemming met de werkelijkheid. Wanneer negationisten dan toch enkele, overigens onontkoombare afwijkingen van de werkelijkheid aantonen en uitbuiten, gaat bij velen het geloof wankelen, de waarheid van het verhaal neemt af. Dat komt doordat het grote publiek, zoals de meeste ooggetuigen, al te geredelijk aanneemt dat gebeurtenis, waarneming en ervaring naadloos op elkaar aansluiten. Deze voor het dagelijkse handelen doelmatige overtuiging (erzonder zou men niet tot interpreteren en handelen komen), doet licht vergeten dat juist afwijkende waarnemingen en interpretaties van de werkelijkheid, gekoppeld aan kennis over specifieke eigenschappen van de verschillende waarnemers, ons in staat stellen de realiteit dichter en dichter te benaderen. | |
AuthenticiteitDat Koeppen zijn identiteit als auteur nu heeft blootgegeven, kan iets te maken hebben met de hierboven beschreven aandachtsverschuiving in de geschiedschrijving. Dat hij bijna vijftig jaar heeft gewacht met die onthulling heeft te maken met twee factoren. Hij keek in naam van de slachtoffers door de ogen van de daders naar de slachtoffers én naar de daders, en dat kon hij tot voor kort alleen door zijn lezers in de waan te laten dat een slachtoffer aan het woord was. De tweede factor hangt met dit laatste facet samen, de uitgesproken voorkeur van mensen voor ware verhalen, verhalen uit eigen ervaring. Waarheid en authenticiteit worden daarbij vaak onkritisch door elkaar gehaald. Authenticiteit is een eigenschap of kwaliteit van de relatie tussen werkelijkheid en verhaal. Het begrip waarheid is gecompliceerder. Het verband met de realiteit blijft belangrijk, maar de klemtoon ligt meer op een andere relatie, die tussen verhaal en receptie, verteller en toehoorder. □ Gie Van Den Berghe |
|