| |
| |
| |
Jan Muylle
Schilderkunst en muziek
Leonardo Da Vinci
Dit is het eerste in een reeks over schilderkunst en muziek. In volgende nummers komen aan bod: 17e eeuwse Nederlandse schilderkunst, Debussy, Kubisme, Jazz, Synesthesis.
Musica, la Figurazione delle cose Invisibili Muziek, de vormgeving van het onzichtbare
Leonardo da Vinci, Trattato della Pittura
Leonardo da Vinci heeft de schilderkunst een wetenschappelijk karakter gegeven. Zijn intellectuele benadering van de schilderkunst leidde tot een grondige studie van mens en natuur. Theoretische uiteenzettingen over de aard, het statuut en de grondslagen van de schilderkunst brachten hem tot de overtuiging dat deze kunst de klassieke artes liberates, de zeven Vrije Kunsten, waaronder musica en poesia, overtrof. Maar hij musiceerde ook zelf, hij bouwde instrumenten, hij verdiepte zich in de muziektheorie. Dat leidde hem tot de formulering van een uitgewerkte vergelijking tussen musiceren en schilderen. De samenhang die hij tussen beide kunsten veronderstelde, opende vooral voor de schilderkunst nieuwe perspectieven.
| |
Musicus
Van da Vinci's muzikale talenten kunnen we ons nog maar moeilijk een duidelijk beeld vormen. Zeker, zijn tijdgenoten stonden in bewondering voor zijn muzikale gaven. Al heel jong legde hij zich toe op de muziekstudie en de praktijk van het lierspel. Diverse bronnen spreken van zijn virtuositeit. Hij improviseerde zang en lierbegeleiding. Als instrumentenbouwer verbeterde hij de klankkwaliteit van de lier. Wat hij aan kennis en vaardigheid vergaarde, gaf hij aan leerlingen door.
| |
| |
Het bloeiende muziekleven in Milaan was voor de musicus da Vinci de geschikte omgeving. Daar was hij van 1482-83 tot 1499 en van 1506 tot 1513 werkzaam.
Paolo Giovio, een historicus verbonden aan het hof van de hertogen van Milaan, vertelt ca. 1528 hoe da Vinci tot verbazing en vermaak van de hofleden zijn gezang begeleidde op een lira, een gitaarvormig instrument met zeven tot twaalf snaren.
Anderen vermelden dat hij uitblonk in het bespelen van de lier. Giorgio Vasari, zelf schilder, verhaalt in zijn Vite (1550) hoe de jonge da Vinci zich toelegde op de muziekstudie en: ‘Van nature met een hoogst verheven geest begiftigd en vol gratie kon da Vinci zang en begeleiding op een goddelijke wijze improviseren’. Hij zou bovendien de beste declamator van geïmproviseerde verzen zijn geweest.
Deze bekwaamheden werden hoog gewaardeerd door Ludovico Sforza, hertog van Milaan. Da Vinci bood hem zijn diensten aan. Of was het, zoals Vasari veronderstelt, de hertog zelf die hem naar het hof ontbood? Ludovico il Moro hield van het lierspel. En da Vinci bouwde voor hem een nieuwe lier. De klankkast van deze vooral uit zilver vervaardigde lira da braccio had de vorm van een paardeschedel. Materiaal en structuur gaven akkoorden en harmonieën een luidere en meer sonore klank. Een anonieme biograaf vermeldt dat da Vinci de musicus en instrumentenbouwer Atalante Migliorotti onder zijn leerlingen telde.
| |
Instrumentenbouwer
Da Vinci's lier was una cosa bizzarra e nuova, een bizarre nieuwigheid. Ze is, helaas, verloren gegaan. Een vage repliek ervan vinden we misschien terug in sommige voorstellingen van muziekinstrumenten door tijdgenoten. Ze vertoonde wellicht meer overeenkomsten met da Vinci's bizarre tekening van een geiteschedel en een met drie snaren bespannen gevederde vogelbek (ill. 1). Allerlei tekeningen, schetsen, en eigenhandige notities bevestigen da Vinci's interesse voor instrumentenbouw. Hij verzamelde zijn bevindingen in een boek dat eveneens verloren is gegaan. Hij was geïnteresseerd in en experimenteerde met de constructie en de klankkwaliteit niet alleen van de lier, maar van verschillende instrumenten. Zo maakte hij berekeningen voor de afmetingen van orgelpijpen. Hij tekende een fluit, een dubbelfluit en ontwierp een viola organista, een soort draailier (ill. 2). Hij schijnt een poging te hebben ondernomen om een clavecimbel te mechaniseren.
Hij bestudeerde het mechanisme van de schellekoord. Hij experimenteerde met de citer, de monochorde, met blaasinstrumenten en slagwerk,
| |
| |
[1] Leonardo da Vinci, Tekening van een bizar muziekinstrument (Parijs, Bibliothèque Nationale, MS 2037 Bib. Nat. Cr).
[2] Leonardo da Vinci, Schetsen voor verschillende versies van de viola organista (Milaan, Ambrosiana, Codice Atlantico 218 rc).
| |
| |
o.a. een gemechaniseerde trommel. Hij zou zelfs een toestel ontworpen hebben om de toonhoogte en de trillingsfrequentie te meten.
Een merkwaardig ontwerp betrof een waterorgel, een orgel waarin waterdruk, gecontroleerd door een watermolen, de luchttoevoer regelde. ‘Met behulp van de molen zal ik voortdurend klanken uit allerlei instrumenten oproepen zolang de molen in beweging blijft’. Het maakte deel uit van een groter opgezette installatie. De watermolen zou een overdekte paradijstuin bevloeien. Daarin zouden bij constante temperatuur en vochtigheid het hele jaar door citroenbomen bloeien. Vis en waterkers in beken en fonteinen. Bloesemgeur van de citroenbomen, vogelgezang en muziek zouden de wandelaars verlustigen. Een nooit gerealiseerde tuinarchitectuur.
| |
Muziektheoreticus
Muziekbeoefening en vindingrijke instrumentenbouw gingen voor Leonardo hand in hand met theoretische beschouwingen over muziek. Speculaties over muzikale effecten, over de rang van de musica in de artes liberales (het zgn. paragone-debat: hoe verhouden de verschillende vrije kunsten zich tot elkaar?), over akoestiek en de menselijke stem getuigen van zijn alomvattende belangstelling.
Als schilder schreef hij herhaaldelijk over de macht van de muziek en de uiteenlopende reacties die ze bij de toehoorder kan oproepen. Naar aanleiding van de Mona Lisa of La Gioconda schreef Vasari: ‘Mona Lisa was zeer mooi. Terwijl Leonardo haar portret tekende, liet hij musici spelen, zingen en grappen maken om haar op te vrolijken en de melancholie te verdrijven die schilders in portretten plegen te leggen’. Muziek, zang en scherts vrolijken modellen op. ‘Dit portret van Leonardo heeft een zo aangename glimlach dat het eerder goddelijk dan menselijk lijkt. Men vond het wonderbaarlijk, een getrouwe weergave van de natuur’.
Schilders konden, volgens Leonardo, ook als ze aan het werk waren, graag naar literatuur en muziek luisteren. Beeldhouwers bleef dat privilege ontzegd - een ondubbelzinnige afrekening met zijn rivaal Michelangelo. De beeldhouwer levert harde en vuile, lichamelijke arbeid. De schilder daarentegen is een intellectueel die vooral geestelijke prestaties verricht. Hij voelt zich verwant met de musicus en de literator. Zijn verbeelding of inventie stelt hem in staat allerlei voorstellingen, landschappen, conflicten en menselijke figuren te projecteren in willekeurige vlekken en gekleurde stenen. En dat brengt Leonardo in verband met een muzikaal effect: het klokkenspel. In het galmen der klokken kun je elke naam, elk woord horen dat je je inbeeldt. Van dat
| |
| |
vermogen tot visuele en auditieve projectie maakt Leonardo een voorschrift. Het laat ruimte voor toeval, vrije associaties en automatismen, wars van strikte regels.
Leonardo was een van de belangrijkste denkers over de praktijk van het schilderen als één van de artes liberates, de schilderkunst als een beregelde en dus intellectuele ars. In talrijke notitie's heeft hij zijn opvattingen daaromtrent verwoord. De belangrijkste verzameling daarvan staat geboekt in zijn, ten onrechte zo genoemd, Trattato della Pittura. Zijn algemene opvattingen over schilderkunst vinden we in het eerste deel van de Trattato. Daar vergelijkt hij schilderkunst, muziek en literatuur. Zijn vergelijkende studie, de paragone-vraag, wil een antwoord geven op de vraag welke kunst het hoogst in rang is. Hij komt tot een fijnzinnige appreciatie van de muziek: ‘de vormgeving van het onzichtbare’. Maar welke overeenkomsten waren er tussen muziek en schilderkunst?
Het zijn zusterkunsten. Beide brengen harmonie tot uitdrukking. Muziek doet dat via akkoorden en variaties in toonhoogte. De schilder maakt harmonie zichtbaar door verhoudingen, proporties. Voortdenkend op de bevindingen van Pythagoras van Samos, formuleerde Leonardo in die geest een wet die muzikale intervallen en lineair perspectief dezelfde numerieke verhoudingen oplegt.
De tijdsverdeling volgens numerieke verhoudingen die in muziek en poëzie optreedt door toedoen van ritme en metrum, kent de schilderkunst niet. Dat is volgens Leonardo een pluspunt. Het schilderij bezit geen geritmeerde tijdsduur, maar toont simultaan mooie verhoudingen in een harmonieuze samenhang. Toch kan de schilder ritme zichtbaar maken in de contouren van zijn figuren. De omtreklijnen zijn dragers van een ritmische beweging. Harmonie en ritme overstijgen de grenzen die de zusterkunsten muziek en schilderkunst van elkaar onderscheiden. Tot grote vreugde van toehoorder en kijker beantwoorden musica en pictura aan de schoonheidsdrang van de harmonieuze ziel.
Muziek en poëzie zijn afhankelijk van tijdsduur. Dit maakt ze volgens Leonardo ondergeschikt aan de schilderkunst. Muziek heeft bovendien twee tekorten: de herhaling en het feit dat de klanken na elke uitvoering wegsterven. Een schilderij daarentegen toont een gevarieerd - hier duikt de belangrijke notie varietas op - en duurzaam beeld van de vergankelijke natuur. De meerwaarde van de schilderkunst bestaat erin dat zij zich richt op het oog. Het gezichtszintuig is immers het meest nobele, betrouwbare en informatieve zintuig. Muziek is slechts waarneembaar via het oor, en dat is volgens een aloude traditie het tweede zintuig in rang na het oog.
Leonardo heeft de verschillende zintuigen wetenschappelijk
| |
| |
[3] Toegeschreven aan Leonardo da Vinci, onvoltooid schilderij met het portret van een muzikant (Franchino Gaffurio?), ca. 1485 (Milaan, Ambrosiana).
[4] Houtsnede met de voorstelling van Franchino Gaffurio die muziektheorie onderricht, o.a. opgenomen in Gaffurio's tractaat Theoricum Opus Musicae Disciplinae, 1480.
| |
| |
bestudeerd. Als wetenschapper en schilder bestudeerde hij de werking van het oog en onderzocht hij optische fenomenen. Als wetenschapper en muzikant vestigde hij zijn aandacht op de structuur van het oor en van het stemorgaan. Hij beschouwde de menselijke stem als een gevoelig muziekinstrument. Zijn De Vocie bevatte zijn bevindingen over de menselijke spraakvorming. De zeldzame verwijzingen naar het manuscript die bewaard zijn gebleven, leren hoe da Vinci de werking van longen en luchtwegen, van het ademhalingssysteem, van de stembanden, van het strottehoofd, van mond- en keelholte en van de tong heeft bestudeerd. Treffend is zijn vergelijking van de luchtpijp met orgelpijpen en van de longen met blaasbalgen.
Zijn belangstelling voor de akoestiek ligt in het verlengde hiervan. Geluidstrillingen en klankgolven, en hoe het oor die waarneemt, vormden een boeiend studieobject. Opvallend zijn zijn uiteenzettingen over de samenhang van klank, tijd en beweging, en over klankweerkaatsing en echo. Hij observeerde resonantieverschijnselen die optreden in muziekinstrumenten zoals luit en klok. De akoestische vereisten van het kerkgebouw leidden tot meer doelgerichte beschouwingen en experimenten.
Da Vinci heeft plannen gemaakt voor een systematische uiteenzetting over muziek. Hij bezat muziektraktaten, zeker een druk van Boethius' inleiding tot de muziek of diens invloedrijke Institutio Musica. Zeer waarschijnlijk ontmoette hij de leider van het Milanese kathedraalkoor en de muziektheoreticus Franchino Gaffurio (ill. 3). Zijn kennis van muziektheorie en -praktijk hebben hem in de mogelijkheid gesteld zich te verdiepen in de verhouding tussen muziek en schilderkunst. Zo heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd tot een meer hechte of harmonieuze samenhang tussen beide kunsten. Of om de woorden van Gaffurio te hernemen: ‘Harmonia est discordia concors’ (ill. 4).
| |
Bronnen
J.P. Richter (uitg.), The Literary Works of Leonardo da Vinci, 2 dln., Londen-Toronto, 1939. |
Leonardo Da Vinci, Treatise on Painting. Codex Urbinas Latinas 1270, A.P. McMahon (uitg.), met een inleiding door L.H. Heidenreich, 2 dln., Princeton, 1956. |
E. Winternitz, Leonardo da Vinci as a Musician, New Haven, Londen, 1982. |
|
|