Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
ForumMilieu-ethiekOnlangs verscheen het boek Geld & geest van de Nijmeegse ethicus H.D. van HoogstratenGa naar eind[1]. In de Nederlandse pers viel deze publikatie een overwegend koele ontvangst te beurt. Ten onrechte, meen ik, want de auteur vraagt aandacht voor de institutionele aspecten van milieuproblemen; een geluid dat milieu-ethici al te weinig ernstig nemen. Van Hoogstraten zoekt in zijn boek in de eerste plaats naar oorzaken van het ontstaan en de ontwikkeling van een situatie waarin mensen als vreemden staan tegenover elkaar en tegenover de natuur. Deze situatie kan hij niet vangen in een ‘metafysica’ of in ‘eenheidsconcepten’, want eenheidsconcepten kunnen de ambivalentie niet blootleggen waarmee handelende individuen hebben af te rekenen in een door en door dualistische maatschappij. Daarom kiest de auteur, in het spoor van de Amerikaanse filosoof Rorty, voor een ironische benadering. Deze benadering schept mogelijkheden om afstand te nemen van elke geproclameerde ‘laatste ernst’ betreffende de fundamenten van onze maatschappij. Bovendien kan ze bevrijdend werken als ze er in slaagt een moralistische houding, die producenten en consumenten wijst op het foute van hun gedrag, te vervangen door een morele houding, een houding die de ambivalentie én het bijhorende milieuslagveld onbevangen onder ogen durft te zien. Van Hoogstraten gaat in de geschiedenis op zoek naar elementen die bijdragen tot verschillende vormen van dualisme. Enerzijds ontwaart hij een zekere continuïteit op het levensbeschouwelijke vlak: het antropocentrisme - binnen de milieu-ethische literatuur aangeklaagd als één van de belangrijkste oorzaken van de huidige ecologische crisis - van de moderne structureel-atheïstische tijd staat niet los van een eeuwenoude christelijke twee-rijken leer. Anderzijds ontdekt Van Hoogstraten een discontinuïteit op het institutionele niveau: markteconomie en parlementaire democratie, schijnbaar gebaseerd op menselijke vrijheid, dwingen mensen zich te gedragen als concurrenten van de natuur én van elkaar. | |
[pagina 75]
| |
Christelijk antropocentrismeHet thema van het joods-christelijke antropocentrisme is, sinds Lynn White Jr. in 1967 het artikel De historische wortels van onze ecologische crisis publiceerde, niet meer weg te denken uit milieu-ethische discussiesGa naar eind[2]. In de kern komt de White-these er op neer dat de dominante houding van de westerse mens ten aanzien van de natuur voortvloeit uit het typisch joodschristelijke scheppingsgeloof. Dit scheppingsgeloof veroorzaakt een scheiding en een hiërarchische verhouding tussen mens en natuur. De eerste getuigenissen van deze menselijke suprematie zijn ergens diep in de middeleeuwen terug te vinden. De wetenschappelijke revolutie van de 16e en 17e eeuw en het samengaan van wetenschap en techniek in de 18e eeuw hebben aan westerse mensen krachten verleend die, daarvan getuigt de ecologische ellende, de joods-christelijke inspiratie pas goed handen en voeten hebben gegeven. Volgens White is dus niet de secularisatie, maar de westerse religie zelf verantwoordelijk voor de superieure houding van mensen ten aanzien van de natuur. Van Hoogstraten is het met White eens dat de christelijke levensbeschouwing een dominantie van mensen ten opzichte van de natuur in de hand gewerkt heeft, maar hij verwijt White te weinig aandacht te hebben voor de tweeledige oorsprong van de westerse cultuur. Het christendom is van origine niet alleen joods, maar ook Grieks - ‘de joods-christelijke traditie’ is daarom alleen al een problematische uitdrukking. Van Hoogstraten legt uit hoe de combinatie van deze beide culturen, eerder dan het scheppingsverhaal op zich, hebben bijgedragen tot de door Lynn White terecht aangeklaagde dominantie van mensen over de natuur. De enige mogelijkheid om beide levensbeschouwelijke systemen tot één geheel samen te voegen was de splitsing van de werkelijkheid in twee min of meer autonome gebieden, enerzijds de aardse werkelijkheid (daartoe behoren de natuur en de menselijke lichamelijkheid), anderzijds de hemel als plaats van God en van de menselijke ziel/geest. Dit dualisme heeft in de loop van de geschiedenis op drie terreinen grote invloed uitgeoefend en doet dat nog steeds. In de eerste plaats worden politieke bevoegdheden verdeeld over een wereldlijk en een geestelijk rijk. In de tweede plaats voltrekt zich een scheiding tussen subject en object. De mens is van de overige materie gescheiden. De natuur wordt een te onderzoeken en te gebruiken object. De secularisatie betekent een instandhouding en zelfs vergroting van de subject-object tegenstelling. De mens vervangt God als een vrij handelend subject, dat met alle mogelijke - technische en wetenschappelijke - middelen probeert te ontsnappen aan natuurlijke belemmeringen en rampen. In de derde plaats is het dualisme terug te vinden in een halfslachtige (milieu)-ethiek: een ethiek die abstraheert van structurele wetmatigheden - doorslaggevend voor het alledaagse, praktische handelen van mensen in een specifieke economische en politieke context - en zich beperkt tot de persoonlijke levenssfeer. | |
Vrije concurrentiePrecies op het niveau van het alledaagse handelen doet er zich sinds de Nieuwe Tijd (18e eeuw) een - voor de huidige milieuproblemen - rele- | |
[pagina 76]
| |
vante breuk voor. De ontwikkeling van moderne markteconomie en parlementaire democratie, ondersteund door een uiterst vruchtbaar samengaan van wetenschap en techniek, gaat gepaard met een nooit eerder vertoond streven naar vrijheid. Weliswaar gaat het hier om een bepaald soort vrijheid: de vrijheid van de ‘derde stand’, de burgerij, om onafhankelijk van metafysisch-religieuze principes en steunend op menselijke rationaliteit de natuur te gebruiken met het oog op persoonlijke verrijking. Dit streven naar vrijheid kan langzaam maar zeker rekenen op ruime, maatschappelijke erkenning. Toenemende welvaart en democratisering zorgen er voor dat steeds meer westerse mensen de markteconomische en democratische maatschappijvorm ervaren als de minst slechte van alle denkbare vormen. Met als gevolg dat de - diep gewortelde en haast onbewuste - overtuiging dat het goed functioneren van deze maatschappijvorm voorwaarde is voor een zinvolle menselijke existentie, sterk bepalend is voor ons alledaagse, praktische handelen. Deze zogenaamd ‘vrije’ maatschappijvorm schrijft tegelijk dwingende regels voor. Paradoxaal genoeg bestaat er een dwang om autonoom te zijn. Mensen dienen voor hun eigen welzijn afstand te nemen van de natuur, de natuur te beheersen en uit te buiten om steeds meer te produceren. Mensen dienen afstand te nemen van elkaar om tot goede (d.w.z. zakelijke, ‘rationele’) ruil-relaties te komen. De markt en het daaraan verbonden principe van vrije concurrentie neemt een dominante plaats in: de produktiesfeer is er van afhankelijk en de democratie waakt over het goede functioneren ervan. Welvaart en welzijn veronderstellen in deze context m.a.w. een heel specifiek gedrag. De consequenties van dit gedrag liegen er niet om: een leeggeroofde natuur, vervuiling van het milieu, een steeds grotere kloof tussen arme en rijke landen en tussen armen en rijken in landen afzonderlijk. De laatste decennia hebben milieufilosofen, geschrokken van de ecologische dreigingen die ons boven het hoofd hangen, bijgedragen tot de ontwikkeling en verspreiding van overtuigingen die nodig zijn voor veranderingen in denken en handelen ten aanzien van de verhouding mensnatuur. Het probleem van deze overtuigingen is dat ze niet compatibel zijn met de zopas genoemde, veel dieper liggende overtuiging. Dit heeft een ambivalente ervaring tot gevolg: de ervaring dat het gedrag dat hoort bij recent verworven morele opties ten aanzien van de natuur, niet strookt met het voorgeschreven alledaagse gedrag. Er doet zich m.a.w. een conflict voor op het vlak der overtuigingen. Dit conflict speelt niet alleen tussen mensen, maar in mensen zelf. Het economisch systeem dat zich sinds Adam Smith heeft ontwikkeld, is zo dominant op theoretisch en praktisch gebied, dat niemand in staat is zich er geheel aan te onttrekken. (Jammer genoeg heeft onze dualistische christelijke traditie er voor gezorgd dat wij vrij gemakkelijk kunnen omgaan met dit soort fundamentele gespletenheid.) Bovendien hebben velen van ons de imperatieven van het economische handelen, waarop ook het politieke beleid gebaseerd is, zodanig geïnternaliseerd dat ze onzichtbaar geworden zijn, zelfs voor vele milieu-ethici. Dit kan de boven genoemde halfslachtige milieu-ethische benadering mede helpen verklaren. | |
[pagina 77]
| |
Van Hoogstraten vindt het de grootste uitdaging van onze tijd om, gezien het voorgaande verhaal over continuïteiten en discontinuïteiten, af te rekenen met alle vormen van dualisme. Hij daagt in de eerste plaats milieu-ethici uit tot kiezen of delen. Enerzijds blijven analyses van antropocentrische en alternatieve levensbeschouwingen nodig, maar ze zijn te beperkt. Ze kunnen slechts rekenschap geven van het handelen in de persoonlijke sfeer. Wie de morele conflicten waar individuen in hun dagelijkse praktijk mee te maken hebben, ernstig neemt, ziet zich genoodzaakt om in zijn of haar analyse ook oog te hebben voor nadelige structurele en systematische aspecten. Milieu-ethici die zich niet afsluiten voor economie- en politiek-kritiek gaan een stap verder dan het oproepen tot gezamenlijke inspanningen om de consequenties bij te stellen van het in principe vaststaande economische en politieke handelen. Hun discussies beperken zich niet langer tot de vraag waar en wanneer de consequenties van dit handelen al dan niet acceptabel zijn. Zij vertrekken van de vaststelling dat op een aantal gebieden - de instandhouding en versterking van de arm-rijk verhouding, aantasting van de ozonlaag, broeikaseffect, vergiftiging/vervuiling van water, lucht en aarde - alle grenzen al overschreden zijn. De inzet van Van Hoogstraten is mij dierbaar. Zijn analyse van de huidige milieuproblemen en van de belemmeringen die een grondige oplossing ervan in de weg staan, is naar mijn overtuiging onmisbaar voor het voortgaande proces van meningsvorming in een pluralistische samenleving. Of zoals Hannah Arendt het zo mooi formuleert: ‘Aangezien niemand in staat is zijn eigen mening te vormen zonder profijt te trekken van een groot aantal meningen van anderen, brengt de heerschappij van de publieke opinie zelfs de mening in gevaar van die weinigen die de kracht hebben die publieke opinie niet te delen’Ga naar eind[3]. | |
Stof voor discussieEén en ander betekent niet dat ik eenduidig enthousiast ben voor het boek van Van Hoogstraten. Wie naar aanleiding van dit artikel besluit Geld & geest ter hand te nemen, mag zich voorbereiden op een lastige kluif. De auteur raakt in veel te weinig pagina's veel te veel thema's aan. (In bovenstaande inhoudelijke presentatie komen niet de helft van alle thema's aan bod.) Dit komt de helderheid en begrijpelijkheid van zijn betoog geenszins ten goede. Bovendien is het boek slordig opgebouwd. Om bijvoorbeeld te weten te komen wat volgens Van Hoogstraten het precieze aandeel is van onze markteconomie in de ecologische crisis moet je in nagenoeg alle hoofdstukken informatie gaan sprokkelen. Ook dekken de titels boven de verschillende paragrafen niet altijd de lading. Volgens de informatie op het achterplat is het boek geschikt om in groepen discussies op te zetten. Ik heb het aan de universiteit waar ik werkzaam ben met wisselend succes geprobeerd: de ene groep struikelde onherroepelijk over de pas vermelde kwalen, de andere groep slaagde er in deze te overwinnen en was inderdaad enthousiast over de geboden, nieuwe perspectieven. De lezer weze gewaarschuwd: het boek verbergt - wie weet levensbelangrijke - parels, maar je moet er diep voor duiken. □ Marian Deblonde | |
[pagina 78]
| |
Europees arbeidsrecht
| |
[pagina 79]
| |
België. Ons koninkrijk dat meende het VK de sociale les te mogen spellen, werd erop gewezen dat het nog steeds niet het Sociaal Handvest van Turijn van 1961 had geratificeerd. Met dertig jaar vertraging werd het Verdrag dan toch geratificeerd. Wanneer de Britten zich verbinden op Europees vlak, dan is dat om loyaal te kunnen meedoen. Het VK realiseert zich dat afspraken ‘bindend’ zijn, nageleefd moeten worden in goede én kwade dagen. België en andere landen zijn zich daar minder van bewust. Vandaar de vele procedures die tegen ons land moeten worden gevoerd omdat het nalaat Europese ideeën ook in pijnlijke maatregelen om te zetten. Een concreet voorbeeld. De eenheid van Europa, de vrije markt en het vrij verkeer van personen impliceert ook dat burgers kunnen ingaan op een arbeidsaanbod in een ander land van de EG. De werkgevers mogen inwoners uit andere landen niet discrimineren, noch bij de tewerkstelling, noch bij de aanwerving. Dit geldt ook voor ondernemingen die in handen zijn van de overheid. Alleen taken die verband houden met de uitoefening van de staatsmacht mag het land voorbehouden voor zijn eigen burgers. Zou de overheid niet het voorbeeld moeten geven aan de privé-sector? Tot daar de grote idee. Nu de uitwerking. De vrijheid van werknemers houdt ook in dat inwoners van EG-landen bijvoorbeeld als postbode in dienst kunnen treden van De Post of als spoorlegger bij de Nationale Maatschappij van de Belgische spoorwegen. Dit zijn ondernemingen waarvan de activiteit weinig te maken heeft met de uitoefening van de staatsmacht. Nochtans weigerde België aanvankelijk deze consequentie te aanvaarden. Na een eerste veroordeling door het Hof van JustitieGa naar eind[3] bleef de Belgische overheid nog halstarrig weigerenGa naar eind[4]. Een kleine tweehonderd arresten van het Europees Hof van Justitie werden tot op heden alleen al op het vlak van het arbeidsrecht geveld om de Europese rechtsregels te verduidelijken in concrete betwistingen of om ze af te dwingen tegen lidstaten. In het sociaal zekerheidsrecht zijn het er nog veel meer. Uit deze honderden arresten en de hoge kosten die daarmee gepaard gaan, blijkt de ernst en vooral de wil om Europa op te bouwen. | |
Europees en nationaal rechtDe vergelijking die mijn gesprekspartner trok tussen de Europese Unie en de Donau-monarchie gaat niet op. De Europese Unie is geen eenheid die uiteenvalt, maar een eenheid die moeizaam wordt geschapen. Europa wordt geboren in een strijdperk. Opvattingen en belangen botsen met elkaar en vragen om een oplossing via normen en procedures. Die strijd gaat tussen opbouwende krachten en verdelende krachten. Er leeft veel sympathie voor de Europese eenheid, gedragen door een idealisme dat echter niet meteen uitmondt in een concrete consensus. Vervolgens is er de economische noodzaak. Noch de consumenten, noch de ondernemingen aanvaarden de beperking van landsgrenzen. Onze kleine staatjes zijn ons gewoon te ‘eng’ geworden: zowel in onze denkwereld als in onze economie. Een hoogstmerkwaardige alliantie. De reële machtscenakels van de Europese politiek, de nationale regeringen, houden liever de macht verdeeld. Tot stand gekomen vanuit een vaag ideaal wordt het Europese recht verder | |
[pagina 80]
| |
gestuwd door de praktische noodzaak en de economische dynamiek. Het Europese recht wordt in niet geringe mate afgedwongen door de burgers legen de staten. De Europese eenmaking wordt ook afgeremd omdat diezelfde burger zich vaak niet herkent in de Europese instellingen en in het Europese recht. De vaak wollige rechtstaal waarin de Europese normen worden gegoten kan men bijschaven, maar ze is voor een deel onvermijdelijk. Hoe wil men immers eensluidende formuleringen vinden die aanvaardbaar zijn voor Twaalf verschillende landen en nog meer verschillende culturele groepen? Slechts door compromissen wordt een brug geslagen tussen Eurodroom en Eurorealiteit. Zoals bij elk compromis is de gezamenlijke wil er iets van te maken belangrijker dan precieze bewoordingen. Daarbij zijn talrijke, voor de niet-jurist vaak onbegrijpelijke, rechtsregels onvermijdelijk. Vergeet men niet teveel dat Europa gemaakt wordt door alle Europeanen en niet door de ideetjes die Vlamingen of Nederlanders zo graag koesteren? Tussen ideaal en realiteit ‘staan wetten in de weg en... praktische bezwaren’. Iedereen kent de Europese bureaucratie. Volgens bepaalde gegevens omvat het Europese recht thans 12.000 (twaalfduizend!) bladzijden tekst. Dat is een enorm aantal. Weerstand tegen de Europese bureaucratie is dan ook begrijpelijk. Maar het alternatief is nog erger: een X-aantal nationale bureaucratieën met allemaal aparte regels. Hoeveel bladzijden wetteksten dat in totaal oplevert, durft niemand te berekenen. Uiteraard is een vereenvoudiging mogelijk, maar dit komt neer op (1) hetzij ruimere bevoegdheden voor Europa (minder uitzonderingen), (2) hetzij meer ruimte voor de vrije markt, (3) hetzij een terugval in het protectionisme van de jaren dertig, met alle gevolgen vandien. De evolutie gaat waarschijnlijk tegelijk de eerste twee richtingen uit. | |
Het sociale europaDe weg naar een compromis is kronkelig en lang. De sociale dimensie is in Europa behoorlijk achterop geraakt, wegens fundamentele meningsverschillen. Het Europese kerkhof van voorstellen tot meer inspraak van werknemers is indrukwekkend. Niettemin wordt er langzaam vooruitgang geboekt. Er bestaan reeds een vijftiental Europese ondernemingsraden, die vrijwillig werden opgericht in grote ondernemingen. Thans wordt onderhandeld over een eventuele verplichting voor grote transnationale ondernemingen. De meningen over deze verplichtingen lopen uiteen. Sommige werknemersorganisaties van bepaalde landen (b.v. Frankrijk) vrezen in de minderheid gesteld te worden (kwantitatief en ideologisch) in sommige grote ondernemingen (lees Duitse concerns). De verdeeldheid van de Europese arbeiders en van hun organisaties is ronduit bedroevend. Het mag een wonder heten dat ondanks het visionaire deficit van het sociale Europa er nog een behoorlijk aantal sociale regels is tot stand gekomen. Dat sociaal Europa omvat meer dan men vermoedt: de gelijke behandeling van man en vrouw in het arbeidsrecht, de bescherming van de migrerende Europese werknemer, de mogelijkheid te verhuizen in Europa met behoud van sociale uitkeringen, een (nog te) beperkte beteugeling van de macht van transnationale ondernemingen bij herstructurering van | |
[pagina 81]
| |
ondernemingen, maximale veiligheid en gezondheid van de werknemers in heel Europa (geen dumping via onveiligheid), minimumregels inzake de bescherming van de zwangere vrouw, de arbeidsduur, de zondagsrust en de nachtarbeid, regels voor rechtsbescherming van burgers in het buitenland. Willen we echt dat dit alles op de helling komt te staan of zijn we vergeten dat de thans schijnbaar evidente vrijheid van personen, kapitaal en activiteit in Europa een zeer moeizaam, ingewikkeld en wankel compromis is? De Europese sociale verworvenheden leveren de burger een comfort vergelijkbaar met elektriciteit. Die is ook niet te verkrijgen zonder een ingewikkeld produktieproces: elektrische centrales, hoogspanningen, leidingen, intercommunales, invoer van brandstoffen, milieureglementeringen, enz. Dit moeizaam produktieproces van een echt sociaal Europa rust op de schouders van het Europees recht. Er is echt geen alternatief voor deze moeizame ontwikkeling. Ofwel probeert men geleidelijk via Europese normen tot meer eenheid te komen op inhoudelijk vlak, ofwel wordt de éénheid gedicteerd door de ééngemaakte economische markt. In het eerste geval kan men de sociale bescherming doorvoeren op een hoger niveau. In het tweede geval wordt de éénmaking doorgevoerd op het laagste niveau van sociale bescherming. Ziedaar de inzet van de strijd. De concurrentie tussen de verschillende sociale stelsels binnen Europa zal uitdraaien op moeilijke jaren voor het dure Belgische systeem. De verdedigers van de ‘sociale standpunten’ zijn mede verantwoordelijk voor de verdrukking waarin zij thans geraakt zijn. Het had anders kunnen zijn indien zij er beter in geslaagd waren zich behoorlijk te verenigen. Het sociale Europa Staat in een defensieve positie. Het EG-schip is wat het sociale betreft, een bootje met zeer korte roeispanen (Blanpain). De idee van de grondleggers van de Europese Economische Gemeenschap dat de sociale ontwikkeling wel automatisch zal worden meegetrokken door de economische ontwikkeling, is achterhaald. Thans wordt de discussie anders gevoerd: trekt de economische trein te veel zware en overbodige sociale wagons mee? Wel moet men toegeven dat het bundelen van de ideolgisch zeer verdeelde sociale verenigingen geen kinderspel is, misschien zelfs onmogelijk is. Maar vele sociale organisaties hebben op veilig gespeeld en gehoopt dat zij hun knusse sociale zekerheid kunnen verdedigen binnen de landsgrenzen. Omdat een afbouw van sociale rechten werd gevreesd, bestond de neiging om de dynamiek van de Europese eenmaking m.b.t. het sociaal recht (arbeidsrecht en sociale zekerheid) te onderschatten. Het sociaal recht kan niet meer alleen vanuit een nationale context worden bestudeerd. Sociale uitkeringen kunnen bijvoorbeeld niet los gezien worden van de financieringsproblematiek. Sociale uitkeringen zijn nog nationaal, maar de financiering moet gerelateerd worden aan de grote Europese vrije markt. Nu de koude oorlog voorbij is, mag men hopen dat de ideologische verdeeldheid tussen de sociale organisaties afneemt en dat de sociale strijd gevoerd wordt op het niveau waar ze gevoerd moet worden: het Europese niveau. De marge waarbinnen landen zich een extra nationale sociale bescherming kunnen veroorloven neemt af. De huidige convergentie van rechtssystemen naar het laagste niveau | |
[pagina 82]
| |
zal ook verouderde sociale structuren afbreken. De afbouw van sociale voordelen kan op lange termijn echter voordelen opleveren, omdat er ruimte komt voor nieuwbouw wanneer de pendel over enkele jaren weer de andere (sociale) kant zal uitgaan. Europa is vandaag de enige wereldmacht waarin economische welvaart en sociale grondrechten moeizaam maar creatief met elkaar verzoend worden. De uiteenlopende ideologische opvattingen werken vaak verlammend en de onverzoenbare tegenstellingen worden verheeld door bureaucratische procedures. Maar wil de Europese ‘sociale’ idee geen wensdroom blijven, dan moet die vorm krijgen in het Europees sociaal recht. Vervult Europa dáár juist niet zijn eigen roeping? □ Daniël Cuypers |
|