| |
| |
| |
Jan Swyngedouw
Japan en het westen Een ambivalente verhouding
Toen in de jaren zeventig Vietnamese vluchtelingen ook in Japan aanlandden, stonden zowel de regering als de doorsnee bevolking erg weigerig tegenover de opname van deze ‘vreemdelingen’ in hun samenleving. Deze negatieve houding lokte scherpe kritiek uit van andere naties. Maar het duurde niet lang vooraleer ook in Japan reacties loskwamen. Ik herinner me nog goed hoe dit probleem werd aangeraakt in een hoofdartikel in krant Asahi. De teneur was ongeveer de volgende:
Japan wordt tegenwoordig op de korrel genomen, vooral door de vooruitstrevende naties van het Westen, omdat wij geen universeel-menselijke principes zouden hebben die er ons toe aanzetten buitenlandse vluchtelingen als gelijkwaardigen in onze cultuur op te nemen. Dit is inderdaad zo. Indien we in de internationale gemeenschap op gelijke voet behandeld willen worden met de vooruitstrevende naties van het Westen, is het hoognodig dat we dit probleem aanpakken en ons meer positief opstellen tegenover de opname van de ‘boat-people’ in ons land.
Ik ben er tamelijk zeker van dat weinig Japanners opgeschrikt werden bij het lezen van deze redenering. Voor de meesten van hen is het inderdaad de meest normale zaak van de wereld dat beslissingen - en vooral beslissingen die een verandering van werkwijze of politiek inhouden - genomen worden omwille van pragmatische bekommernissen. Dat daarbij druk van buitenaf dikwijls een voorname rol kan spelen is eveneens algemeen aanvaard. Maar dat die druk zou moeten leiden tot een herzien van het principe zelf ‘geen universeel-menselijke principes te hebben’, dat is toch wel te veel gevraagd. Niet-Japanners zullen allicht het erkennen van de afwezigheid van universeel-menselijke principes als naïeve eerlijkheid bestempelen, maar de pragmatische toepassing daarvan als opportunisme. Voor de doorsnee Japanner evenwel
| |
| |
is dit enkel het zoveelste bewijs dat Japan ‘anders’ is. De laatste jaren is dit anders-zijn steeds meer benadrukt. Het ‘principe-loos’ karakter van de Japanse cultuur is iets waarop men fier dient te zijn. Op de achtergrond van deze fierheid speelt er echter een zekere onrust mee, de vrees namelijk dat Japan niet ‘mee’ is met de vooruitstrevende naties van het Westen. Vandaar een pragmatische houding: we moeten er iets aan doen, niet aan het principe, maar aan de praktische invulling ervan.
| |
Een korte historische terugblik
Alhoewel het uiterst riskant is de hele Japanse maatschappij en cultuur samen te vatten in één bepaalde kentrek - wat veel waarnemers van de Japanse realiteit neigen te doen - toch kan men moeilijk ontkennen dat pragmatische bekommernissen het concrete gedrag van de Japanner bepalen. Die houding kenmerkt de hele Japanse geschiedenis. Waar het op aankomt is het behoud en het bevorderen van harmonie (in het Japans, wa), zowel op het vlak van de persoonlijke relaties als op dat van de maatschappij in haar geheel. Middelen die daartoe ‘effectief’ zijn, zijn ook ‘ethisch verantwoord’, en het is blijkbaar van weinig belang waar men die middelen vandaan haalt. Adoptie van buiten uit is steeds een geliefkoosde methode geweest, althans zolang die de innerlijke harmonie niet in gevaar brengt. Geografische, historische en andere omstandigheden hebben ertoe bijgedragen dat Japan pas in de zestiende eeuw voor het eerst in contact kwam met het Westen. Spontaan nam Japan de houding aan van ‘adoptie en adaptatie’. Maar toen het steeds duidelijker werd dat de westerse ideeën, gekristalliseerd in het christendom, nefast bleken te zijn voor de innerlijke harmonie, gewaarborgd door de politieke macht, was de reactie ook des te heviger: een volledige ban op alles wat westers was, gepaard met een wrede vervolging van het christendom. Een ‘economisch poortje’ werd alsnog open gehouden voor de op winst beluste Hollanders in Nagasaki. Japan was voor een paar eeuwen gesloten, ofschoon niet zo hermetisch als veelal wordt voorgehouden. Het bleef teren op de culturele invloeden die het steeds van China (vooral via Korea) had ondergaan, maar wel volgens het pragmatische principe van ‘Japanse geest en Chinese wetenschap’.
Toen het in de tweede helft van de vorige eeuw niet langer mogelijk was te weerstaan aan de druk van de westerse mogelijkheden, bleek het niet zo moeilijk de moderniteit die daar voor het grijpen lag te verwelkomen. De pragmatische houding bleef gehandhaafd maar nu onder de slogan ‘Japanse geest en westerse wetenschap (of techniek)’. Het blijft een omstreden vraag of Japan er werkelijk in slaagde deze twee elementen van elkaar gescheiden te houden. Westerse begrippen
| |
| |
als b.v. democratie vonden zeker hun aanhangers, al wijzen veel waarnemers erop dat Japanse democratie - ook in haar huidige vorm - toch wel iets anders betekent dan wat ze voor Westerlingen inhoudt. Dat niettegenstaande allerlei vormen van acculturatie de Japanse cultuur en maatschappij hun eigen specifieke identiteit hebben kunnen bewaren staat als een paal boven water.
In de jaren na de ‘opening’ van het land (1854) en vooral na de Meiji Restauratie (1868) - waarbij het shogunaat (militaire regering) plaats maakte voor een regering met opnieuw de keizer als centrale figuur - was de idee dat Japan best afstand nam van Azië en beschouwd moest worden als een westerse mogendheid zeer populair. In die periode nam de ‘adaptatie’ nogal vreemde vormen aan. Er gingen zelfs stemmen op om de Japanse cultuur te ‘veredelen’ door interraciale huwelijken. Minder ‘verheven’ maar niet minder ingrijpend was de officiële propaganda om het gebruik van tandpasta te bevorderen en het verbod op het traditionele gemengd en naakt baden om aldus de westerse gevoeligheden te ontzien. Sinds die tijd draagt de Japanse keizer ook westerse schoenen, die hij zelfs niet uitdoet, ofschoon wel overtrekt, als hij bij officiële bezoeken op de tatami-matten stapt. In juli jl. heeft de huidige keizer dit ‘keizerlijke taboe’ verbroken bij een bezoek aan de slachtoffers van de recente aardbeving in Hokkaido. Een klein gebaar dat echter symbolisch geladen is als men rekening houdt met de veranderingen in de Japanse houding t.o.v. het Westen!
Reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond er een felle reactie tegen de verregaande aanpassingen aan de westerse culturele praktijken. Sindsdien heeft Japan steeds een soort pendulum-beweging gekend in zijn houding tegenover de westerse cultuur. In de jaren rond de Eerste Wereldoorlog - de TaishÅ democratie genoemd - was er dan weer een sterke interesse voor westerse politieke ideeën. Dit leidde tot een groeiend militarisme en tot de ramp van de oorlog in de Stille Oceaan. Na de nederlaag in 1945 kende Japan zijn zoveelste ‘ommekeer’ in de richting van meer openheid. Tegenwoordig ziet men echter weer bewegingen ontstaan die de Japanse eigenheid beklemtonen, alhoewel ambivalentie meer en meer een kenmerk schijnt te worden van de huidige Japanse maatschappij.
| |
De huidige toestand
Het is uiteraard onbegonnen werk in enkele bladzijden een beeld te schetsen van de huidige houding van de Japanners t.o.v. het Westen. Ik beperk me tot een paar symptomatische voorbeelden en voeg daarbij enkele kanttekeningen.
| |
| |
Ongeveer vijftien jaar geleden werd ik belast met een (vrije) cursus over ‘Modernisering en godsdienst in Japan’. Ik noemde Japan de eerste natie in het Verre Oosten die erin slaagde, deels op grond van eigen cultureel-godsdienstige waarden, een ‘moderne’ maatschappij te worden. Ik baseerde mij, zoals toen gebruikelijk was, vooral op de Weber-thesis over de relatie tussen de protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme in het Westen en wees op een mogelijk equivalent daarvan in het Oosten. In het begin was het aantal studenten vrij hoog en de meesten onder hen bleken echt geïnteresseerd in de ‘vergelijking’ tussen Oost en West. Maar stilaan begon het aantal te slinken - ook in de colleges van andere professoren die een aanverwant thema behandelden - totdat het hele project moest worden opgedoekt wegens de verminderende belangstelling.
De laatste jaren doe ik mijn studenten in het vak Japanse cultuur een verslag schrijven van een zelfgekozen boek, geschreven door een niet-Japanner, over de kenmerken van de Japanse identiteit. Ook daarin doet zich een verschuiving voor. Waar de keuze eerst viel op auteurs uit de westerse wereld geven ze nu de voorkeur aan werken geschreven door auteurs uit Aziatische landen zoals (vooral) Korea en China.
Deze twee voorbeelden zijn uiteraard vatbaar voor uiteenlopende interpretaties. Toch meen ik dat zij wijzen op een algemene trend in de Japanse maatschappij die meer en meer de nadruk legt op de rol die Japan heeft te vervullen als Aziatische natie. Na een lange periode - afgewisseld met tijdelijke reacties - waarin Japan vooral gedreven werd door de slogan ‘probeer (het Westen) in te halen en voorbij te streven’, staat het Westen nu niet langer in het middelpunt, maar wel Azië. Sinds de Meiji-restauratie gold de vergelijking met het Westen als de voornaamste drijfveer voor ontwikkeling. Men kleefde een ‘neo-traditionalistische’ houding aan, d.w.z. een houding die de eigen traditie (de Japanse ‘geest’) wilde bewaren, maar daartoe moderne (lees: westerse) middelen aanwendt. Tot op welke hoogte Japan daarin geslaagd is blijft een omstreden vraag. In ieder geval zijn de Japanners zelf én ook de meeste andere Aziaten er tegenwoordig van overtuigd dat, niettegenstaande diepe westerse invloeden, Japan zijn eigen culturele identiteit niet alleen heeft kunnen bewaren maar dat die identiteit nu zelfs model kan staan voor andere landen (om niet te zeggen voor het Westen zelf!).
In deze context duikt steeds het probleem op van de meerder- en minderwaardigheidsgevoelens die een fundamenteel kenmerk zouden zijn van de Japanse psyche. De redenering gaat als volgt. Diep beïnvloed door de confuciaanse ethiek, is de hiërarchische, verticale structuur van de Japanse maatschappij toonaangevend voor de houding van de Japanners tegenover andere landen en culturen. Gedreven door een inferioriteitscomplex tegenover China hebben ze in de loop van de
| |
| |
geschiedenis die ‘hogere’ cultuur geadopteerd, echter zonder de Japanse wa (harmonie) te verstoren. Toen ze in de vorige eeuw in contact kwamen met het ‘superieure’ Westen leidde dit tot een merkwaardig vlugge modernisering naar westers model. Of dit ten koste was van het verlies van de eigen identiteit, is nog de vraag. Hoe ook, peilingen over wat de bevolking daarover denkt wijzen erop dat Japans succesvol antwoord op de oliecrisis in 1973 een keerpunt inluidde. Men is er nu algemeen van overtuigd dat Japan niet alleen economisch maar ook cultureel niet moet onderdoen voor het Westen. In de ‘rangorde’ van de naties is Japan opgeklommen naar de top en kan het nu voor het eerst in zijn geschiedenis neerzien op het Westen, al leeft onder een deel van de bevolking een latente eerbied voor de verwezenlijkingen van de westerse cultuur. Dat resulteert in een ambivalente houding tegenover het Westen, maar ook tegenover de Aziatische landen. Vroeger werd het Westen vereerd ten koste van de eigen Aziatische identiteit. Het huidige bewustzijn een eersterangsnatie te zijn werkt, paradoxaal genoeg, een ambivalente houding tegenover de Aziatisch landen in de hand. Enerzijds is er het bewustzijn dat Japan torenhoog boven de andere Aziatische landen staat. Anderzijds beseft men dat Japan vooral voor de Aziatische landen een ‘partner’ moet zijn. Ook tijdens de laatste Wereldoorlog had Japan de mond vol van een Aziatische ‘co-prosperity sphere’ maar toen had men nog niet af te rekenen met de economische concurrentie van sommige buurlanden. Voeg daarbij het aanslepende probleem van de oorlogsverantwoordelijkheid van Japan waaraan de huidige nieuwe Japanse regering een definitieve oplossing wenst te geven. In één woord, Japan wordt (op vele terreinen) heen en weer geslingerd tussen gevoelens van meerderwaardigheid en minderwaardigheid, niet alleen tegenover de
westerse maar nu ook tegenover de oosterse, Aziatische wereld. In wat volgt zal ik enkele culturele implicaties van deze ambivalente situatie toelichten vanuit de Japanse houding t.o.v. het christendom.
| |
Japan en het christendom
Westerse cultuur is in het bewustzijn van de meeste Japanners nauw verbonden met het christelijke ideeëngoed. In hoever de ontmoeting tussen het Westen en Japan niet alleen een stimulans betekende voor het moderniseringproces in Japan maar ook via het christendom een invloed uitoefende op ideeën, ethiek en praktijken, is een fel omstreden thema. De eerste periode van Japans ontmoeting met het christendom - de zogenaamde ‘christelijke eeuw’ van ± 1549 (de aankomst van Franciscus Xaverius s.j.) tot de wrede vervolging die een hoogtepunt bereikte met de verbanning van alle buitenlandse missionarissen
| |
| |
gedurende de eerste decennia van de zeventiende eeuw - niet te na gesproken, hebben meer dan honderd jaar christelijke missionering sinds de heropening van het land in 1854, weinig resultaten opgeleverd wat het aantal Japanse christenen betreft. Ruw genomen telt Japan tegenwoordig iets meer dan één miljoen gelovigen, zowat één procent van de totale bevolking. Wel bestaat er een categorie mensen, ook ongeveer één procent, die zichzelf christen noemt maar niet officieel lid is van een kerkgenootschap. Maar alles bij elkaar blijft dit maar een magere troost voor degenen die nog altijd menen Japan te kunnen kerstenen in de traditionele zin van dit woord. Optimisten zullen daarbij aanmerken dat de invloed van het christendom niet in getallen is uit te drukken. Ze wijzen dan op de invloed die het christendom heeft door zijn netwerk van scholen, hospitalen en andere instellingen die inderdaad hoog gewaardeerd worden. Die invloed is uiteraard moeilijk statistisch te bewijzen. Volgens sommigen is de ongunstige bijklank die het christendom in vroegere tijden in Japan placht te hebben zo goed als volledig verdwenen en ondergaat iedere Japanner de invloed van het christendom al was het maar door de populariteit van de kerstvieringen en van huwelijkssluitingen (van niet-christelijke partners) in christelijke kerken. Inderdaad, rond kerstmis geeft Japan de indruk een der meest christelijke landen ter wereld te zijn. De commercialisatie rond dit feest mag zeker niet uitsluitend in negatieve termen geïnterpreteerd worden. Steeds meer jongeren wenden zich tot christelijke bedienaars om hun huwelijk te laten inzegenen. De kerken spelen hier gretig op in om zodoende toch iets van de christelijke boodschap te kunnen meegeven. Bij een kerkelijke huwelijksplechtigheid hoort niet alleen een vleugje romantiek, ze is zowel een uiting van wederzijdse, ernstig-gemeende liefde als een teken van westerse moderniteit. (In een
christelijke kerk huwt men in westerse kledij!) Maar die moderniteit is slechts één facet van een veel breder netwerk waarin ook shinto voor geboorte- en andere levensrituelen en boeddhisme voor rituelen in verband met dood en de doden, hun toegewezen rol vervullen. Deze opname van het christendom als een ‘nuttig’ ritueel, is een sprekend voorbeeld van de manier waarop de doorsnee Japanner het Westen bekijkt: pragmatisch en in dienst van de Japanse wa (harmonie) op persoonlijk en sociaal gebied.
De ambivalente houding van de Japanners t.o.v. het Westen, het selectief adopteren van westerse elementen als middelen om de ‘geest’ van Japan te bewaren en te versterken, en dus niet als universeel-geldende waarden, treft men dus ook aan in hun aanvaarding van het christendom. Het pragmatisch ‘gebruik’ van bepaalde rituelen houdt voor de Japanners zeker geen engagement in voor het christendom. Na een ‘snuifje’ christendom - hoe ernstig ook bedoeld - is er niets op tegen om, bij een andere gelegenheid en op een andere tijd, zich ook tot shinto en
| |
| |
boeddhisme te wenden. De werkverdeling onder de goden, dit typische patroon van een polytheïstische cultuur, komt erop neer dat iedere religieuze traditie een stukje ontvangt van de rituele taart. Natuurlijk, ook hier weer is het moeilijk een scheidingslijn te trekken tussen het middel (deelname in rituelen) en het bewust of onbewust doel: de Japanse wa in ere te houden. Juist zoals samen met westerse wetenschap en techniek, ook westerse ideeën zijn binnengesijpeld in de Japanse cultuur, hebben ook christelijke ideeën hun invloed op de Japanse psyche. Waar in het Westen de godsidee meer en meer haar persoonlijk karakter schijnt te verliezen, zien vooral Japanse jongeren steeds meer het goddelijke in persoonlijke termen. Maar hier is een caveat op zijn plaats. Op het vlak van ideeën is het niet zozeer de persoon die er de inhoud van bepaalt maar de omstandigheden. De idee van een persoonlijke God, gevormd onder de invloed van christelijke gedachten, ruimt makkelijk plaats voor de idee van een onpersoonlijke kracht - de ‘levenskracht’ in de shinto traditie of de ‘leegte’ in boeddhistische termen - al naargelang de veranderende omstandigheden (de shinto of boeddhistische rituelen) dit vereisen. Ook hier blijkt de afwezigheid van universeel-geldende principes.
De uitzonderingen bevestigen nog maar eens de regel. Al kan men niet alle Japanse christenen over eenzelfde kam scheren, bij een klein aantal is de tendens sterk om hun geloof te beleven als een uiting van een rationeel gefundeerde beslissing die regelrecht ingaat tegen de kameleontische houding van hun cultuurgenoten. Vanuit hun bekommernis om hun identiteit als minderheid te bewaren, is het begrijpelijk dat ze weinig of geen interesse kunnen opbrengen voor een grotere inculturatie van hun geloof in de traditionele religieuze wereld van Japan zoals die tegenwoordig door de christelijke kerken wordt voorgestaan. Misschien noemen deze christenen zichzelf niet ‘westers’. Een buitenstaander die met het Japanse christendom in contact komt zal moeilijk kunnen ontkomen aan de indruk hier met een soort christendom te maken te hebben dat in zekere zin meer westers is - individueel, rationeel-intellectueel - dan het westerse christendom zelf. Die indruk wordt nog versterkt als men het westers christendom met zijn blijvende vormen van volksgeloof vergelijkt met het Japanse christendom waarin deze elementen praktisch volledig afwezig zijn.
| |
Japan, waarheen?
Jarenlang heeft Japan opgekeken naar het Westen als hét model van vooruitgang en zich geen moeite gespaard om te kunnen toetreden tot de rang van ‘vooruitstrevende westerse naties’. Toch heeft Japan daarvoor
| |
| |
op geen enkel ogenblik zijn eigen cultuur verloochend. Inderdaad, wat men van het Westen overnam, na zorgvuldige selectie, was wetenschap en techniek. Het doel bleef steeds het behoud en het versterken van de eigen ‘geest’. De spanning tussen deze twee houdingen - openheid naar buiten en gerichtheid op eigenbelang - verklaart m.i. enigszins de ambivalentie die in de Japanse houding t.o.v. het Westen nog steeds te bespeuren valt. Uiteraard kwam er uit het Westen méér binnen dan louter wetenschap en techniek. Vooral het verband tussen christendom en westerse cultuur zorgde ervoor dat ideeën binnensijpelden die indruisten tegen de waarden van het traditionele Japan. Maar ook hiertegen scheen de Japanse cultuur bestand. Zoals christelijke rituelen enthousiast aanvaard werden en een ‘vakje’ kregen toegewezen in het brede spectrum van religieuze praktijken, zo ook werden vreemde ideeën getolereerd zolang ze beperkt bleven tot een specifiek terrein en, samen met andere ideeën van zowel binnenlandse als buitenlandse origine, konden bijdrage tot het behoud en het versterken van de Japanse wa. Waar het op aan komt is zo elegant mogelijk van het ene terrein naar het andere over te stappen: van Japans traditionalisme naar westerse moderniteit en terug; van een shinto geboorteritueel via een christelijke huwelijksplechtigheid naar een boeddhistische begrafenisdienst; van een vaag, niet verwoord geloof in een onpersoonlijke levenskracht naar een affirmatie van een persoonlijke God in christelijke zin. Het is een levenspatroon gebaseerd op een ‘polytheïstische psychologie’ die in ‘opeenvolgende monotheïsmen’ zijn concrete uitdrukkingsvorm vindt. Het is een voortdurend over en weer van het ene terrein (van de ene God) naar het andere terrein (van de andere God), en zolang de respectievelijke goden elkaars aanspraken eerbiedigen wordt van nature
wa gerealiseerd. In feite is ook het hele sociale leven van de doorsnee Japanner op dit patroon geschoeid. Om maar één voorbeeld te noemen: hard werken gedurende de dag wordt gebalanceerd door minstens even hard drinken in de avond. Zo wordt ook in het dagelijkse leven de wa gerespecteerd.
Door het groeiend vertrouwen van de Japanner in de eigen economische macht heeft het Westen veel van zijn aantrekkingskracht verloren. In de plaats daarvan komt een vernieuwde aandacht voor Azië alsook voor de eigen culturele traditie. Als zelfs Westerlingen geïnteresseerd zijn in het Japanse zen-boeddhisme, dan is dit toch een bewijs dat Japan hoger staat dan het Westen met zijn ‘outdated’ christendom! Ook worden de stemmen steeds krachtiger die beweren dat polytheïsme, zoals Japan dit heeft kunnen bewaren en te nutte maken voor zijn economische vooruitgang, dé godsdienst is van de toekomst. Heeft Japan - zo zegt men - niet bewezen dat westerse ideeën over de ontwikkeling van de godsdienst van animisme over polytheïsme en henotheïsme naar
| |
| |
monotheïsme (en secularisatie) niet aan de levende werkelijkheid beantwoorden!
Westerse waarnemers van de zogenaamde ‘revisionistische school’ (waarvan de Nederlandse journalist Karel van Wolferen een der voornaamste vertegenwoordigers wordt genoemd) wijzen erop dat deze veranderingen in de Japanse houding t.o.v. het Westen - en t.o.v. de rest van de wereld - zoveel arrogantie bevatten dat het vroeg of laat tot een botsing moet komen. Inderdaad, dit gevaar is reëel. Toch kan juist de ingewortelde ambivalentie dit gevaar bezweren. Hoe sterk de gevoelens van meerderwaardigheid tegenwoordig ook mogen zijn, toch blijft de Japanner ook gevoelig voor kritiek van het buitenland. Waar dit vroeger vooral westerse kritiek was, komt die nu ook uit Azië zelf. En wat nieuw is, eindelijk wordt ook aan binnenlandse kritiek gehoor gegeven. Japan is niet alleen een deel van Azië, niet alleen een natie ‘op gelijke voet met de vooruitstrevende mogendheden van het Westen’, maar een volwaardige partner in een wereldgebeuren dat de hele wereldgemeenschap steeds dichter bij elkaar brengt. Dit bewustzijn is aan het groeien in dit land, en ook al zal dit gepaard gaan met groeistoornissen, Japans verleden en de structuur van de Japanse cultuur getuigen ervan dat Japan daarvoor de nodige kracht bezit. De overtuiging groeit dat de Japanse wa uiteindelijk maar betekenis heeft als die wa is ingeschakeld in de wa van de ganse wereldgemeenschap.
|
|