Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1043]
| |||||||||||
Politiek en samenleving op de redactietafel
| |||||||||||
[pagina 1044]
| |||||||||||
3. Wat de inhoud betreft, kun je uit de jaaroverzichten enkele duidelijke accenten in de keuze van themata afleiden:
| |||||||||||
[pagina 1045]
| |||||||||||
Eerste conclusie: Streven draagt duidelijk het stempel van de smaak en de relatiekring van zijn redacteurs. In die zin is het persoonlijk en inhoudelijk ‘gekleurd’, en vertoont het ongetwijfeld talrijke blinde vlekken. Dit wordt wel enigszins gecorrigeerd door opname van de bijdragen van ‘vreemde’ auteurs, al dan niet in vertaling (zo de recente teksten van Amartya Sen, Michael Walzer, O. Backes). Al drukken ook die, uiteraard, een subjectieve voorkeur van de redactie uit. | |||||||||||
De wakkere wereldburgerIn het afgelopen decennium is één trend volgens mij dominant geweest in het maatschappelijk gebeuren, namelijk de overgang van een modern naar een post-modern wereldbeeld. Tot het ‘moderne’ reken ik de fenomenen die thuishoren onder de metafoor van de machine: het productivisme, het vooruitgangsgeloof, het universalisme, de instrumentele ratio. Tot het ‘post-moderne’ hoort de aandacht voor het esthetische en de particulariteit, geschaard onder de metafoor van het kunstwerk. Heeft Streven deze trend tijdig onderkend en toegelicht? Ik meen van wel. Een mijlpaal in dit verband vind ik het artikel dat Ger Groot en Charo Grego in 1984 wijdden aan het werk van Tzvetan Todorov, La conquête de l'Amérique (hier verschenen onder de titel: Het raadsel van de andere). Op het eerste gezicht gaat het om een historische studie, die de beperkte en beperkende kijk van Columbus, Cortez en Las Casas op de Nieuwe Wereld analyseert. Maar onderhuids spreekt een moreel programma mee dat afrekent met traditionele en moderne reducties van de andere tot de universele ene ‘zoals ik’: ‘Nu willen we een gelijkheid die geen identiteit betekent; maar ook een verschil, dat niet vervalt in superioriteit/inferioriteit; we hopen de vruchten terug te plukken van het egalitaristisch en het hiërarchisch model; we streven ernaar de zin van het sociale terug te vinden zonder de kwaliteit van het individuele te verliezen’Ga naar eind1. Ziedaar een oriëntatie waarin we onszelf herkennen en de sociale wetenschap als morele discipline situeren, zonder evenwel te willen moraliseren: de ideologie van de totalitaire aanspraken doorprikken, leren de ander als ander toe te laten. Samen met die oriëntatie resoneren teksten over migratie, pluraliteit, respect, differentie, teksten van en over Bourdieu, Derrida, Lyotard, Walzer. Van daaruit lopen de lijnen naar kunst, filosofie, literatuur en sociale analyseGa naar eind2. | |||||||||||
[pagina 1046]
| |||||||||||
Een tweede trend, die met de bovenstaande samenhangt, herken ik in de opkomst van het zogenaamde communitaire denken in de sociologie, vertegenwoordigd in teksten van en over Walzer, Bellah, Hamersma, en ook aanwezig in de discussies over het bedreigde burgerschap, in Nederland zowel als in Vlaanderen. De grondintuïtie van de communitaristen leunt aan bij de postmodernen: tussen de individuele actor en het wereldtoneel van de grote, onttoverde maatschappij bevindt zich onvermijdelijk het netwerk van particuliere, onderling verschillende gemeenschappen, waaraan de mens de taal, de zingeving en de concrete geschiedenissen ontleent om zich persoonlijk te oriënteren. In de onpersoonlijke complexiteit van de moderne economie, communicatiekanalen en rechtsstructuren dreigt de culturele en morele humus te verdwijnen. Tegenover de universele aanspraken van de techniek staat het ethische individu met zijn zogenaamde universele rechten verweesd en ontwapend. De frustraties over deze onterving uiten zich dan, niet onverwacht, in de opkomst van reactionaire bewegingen, premoderne nationalismen en anti-westerse stromingen. De sociale wetenschappen kunnen een belangrijke rol spelen als agent van humanisering door de aandacht te richten op het belang van particuliere gemeenschappen en van verhaaltradities als bemiddeling tussen de burger en zijn wereldmaatschappij. Meer dan tweehonderd jaar geleden schreef Immanuel Kant in het Berlinische Monatschrift een kort artikel onder de titel Idee van een algemene geschiedenis voor een wereldburger. Daarin poneert hij, naast een aantal moderne stellingen over de noodzakelijke vooruitgang van de geschiedenis en enkele andere rationalistische verfoeilijkheden, enkele thesissen die me heel dierbaar zijn en die het opzet van Streven goed typeren: ‘Het grootste probleem van de mensheid is het bereiken van een algemene rechtvaardige burgerlijke maatschappij’ (stelling 5). ‘Dit probleem is zowel het ernstigste probleem voor de mensheid als het laatste dat door haar wordt opgelost’ (stelling 6). ‘Het probleem van de instelling van een perfecte burgerlijke staatsinrichting kan slechts opgelost worden binnen de context van een wettelijk geregelde internationale staatsorde’ (stelling 7)Ga naar eind3. Het is, meen ik, die interesse in een rechtvaardige wereldorde, met aandacht voor blijvende verschillen, die ons drijft en onze keuzes bepaalt. Het gaat om een morele interesse die wars is van moraliseren. Wie moraliseert offert immers de zelf-kritische houding op en miskent de relativiteit van het zelf én van de ander. Anderzijds gaat het wel degelijk om de morele drijfveer van het politieke en sociale weten. Streven is geen encyclopedie, geen vrijblijvend panoramablad. Onder de veelheid van belangstellingspunten schuilt de vraag van de wereldbur- | |||||||||||
[pagina 1047]
| |||||||||||
ger die we graag zouden worden maar minder dan ooit zijn: Hoe kunnen we met deze ‘anderen’ leven zonder hen te vernietigen, maar ook zonder vernietigd te worden? Wat wordt het goede samenleven, vandaag, en morgen? |
|