lijke status van tekstinterpretaties? Het antwoord is duidelijk ontkennend. Wel is Streven een blad waarin geregeld geprobeerd wordt figuren en stromingen op een stimulerende wijze theoretisch te situeren in het intellectuele klimaat. Dat is b.v. destijds het geval geweest met de bijdragen van Paul Claes over het structuralisme (A.J. Greimas, Inleiding tot de betekeniseconomie, november '75) en de intertextualiteit (november '77) of meer recent met die van Bart Verschaffel over het televisieprogramma ‘Container’, een proeve van plaatsbepaling van het intellectueel bedrijf in Vlaanderen (februari '90).
De manier waarop in Streven over literatuur geschreven wordt is in principe analoog met de manier waarop literatuur gemaakt wordt die de moeite waard is om gelezen te worden. Zo'n literatuur is complex, subtiel, niet voorspelbaar, ontwrichtend. Volgende omschrijving van het begrip ‘complex’ door Gerrit Krol drukt precies uit wat ik bedoel met de complexiteit die literaire bijdragen in Streven bezitten of nastreven: ‘Je noemt iets complex als het één geheel is, maar niet in één oogopslag kan worden begrepen. “Complex” is vaak synoniem met “leven”, waarschijnlijk omdat het te maken heeft met groeien; het duurt meestal een tijdje voordat iets goed complex is’.
Bijdragen over literatuur in een maandblad als Streven kunnen de literatuur niet op de voet volgen, dat is onmogelijk wegens de tijd die verloopt tussen het schrijven en de publikatie van een bijdrage. Maar in de context van het citaat van Gerrit Krol is dat helemaal geen nadeel. Laat een boek, een dichtbundel maar eerst wat leven, groeien en complexer worden. De beschouwing kan er alleen maar bij winnen in de diepte en de breedte.
Vorig jaar heb ik in de rubriek Boekbesprekingen de aandacht gevestigd op een essaybundel van Krol met de titel ‘Wat mooi is is moeilijk’ (Querido, '91). Dat is voor mij geen axioma, wel een uitspraak die mij behoedt om literatuur alleen te beschouwen als tijdverdrijf (voor enkele fijne luiden) en ontspanning of als automaat die mij verzen levert als ik er emotioneel behoefte aan heb en zelf geen woorden vind als ik ze nodig heb. Die functie mag literatuur wat mij betreft zeker ook vervullen, maar voor mij is ze dan louter reproduktief, een echo van wat anderen gedacht of ervaren hebben. Op de flap van De plons van een vlok ('91), het debuut als dichteres van Lidy van Marissing, staat te lezen: ‘Voor Lidy van Marissing kan de moderne poëzie een van de steeds zeldzamer wordende kristallisatiepunten zijn binnen de voortrazende en alles uithollende reproduktiemachine; een van de weinige plekken waar nog iets kan “gebeuren” doordat je het met je eigen ogen ziet en met je eigen hersens meemaakt’.
Dat is dan meteen ook een verantwoording waarom ik in een maandelijks forumstuk over poëzie uit het zeer ruime aanbod van wat