Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1029]
| |
De plaats van wetenschap en filosofie in een cultureel maatschappelijk tijdschrift
| |
[pagina 1030]
| |
verleid wordt door het venster naar binnen te kijken, zich afvragend waarom tussen zoveel heerlijke boeken geen lezende mensen te zien zijn. In de wereld van de culturele tijdschriften neemt Streven naar mijn gevoel een analoge positie in. Streamlining, een meer flitsende en glossy benadering alsook een keuze voor speerpunten van redactionele aandacht zouden wellicht mogelijk zijn, maar worden tot nu toe vermeden. Eén van de redenen waarom ik met genoegen deelneem aan de beraadslagingen van de redactie ervan, bestaat er juist in dat een uitgesproken en scherp omlijnde redactieformule ontbreekt, evenals een door consensus tot stand gekomen redactiebeleid, behalve dan het essentiële streven om een goed algemeen cultureel-maatschappelijk tijdschrift te zijn, met een onbekommerde maar mondige christelijke signatuur. En binnen dat streven is het vanzelfsprekend dat er aandacht wordt gegeven aan wetenschap en filosofie. Als cultuur mensenwerk is, dan vallen ook wetenschap en filosofie onder die typering: beide zijn altijd mensenwerk (al wordt de ‘harde’ wetenschap soms bijna vergoddelijkt) en beide zijn soms ook interessant en invloedrijk mensenwerk. Wanneer dat laatste het geval is kan een cultureel-maatschappelijk tijdschrift er niet aan voorbij gaan. Deze thematieken onbelicht laten: dát zou pas een reden tot bezinning zijn. | |
IIHet is welhaast een gemeenplaats om in navolging van C.P. Snow's The Two Cultures te wijzen op de kloof tussen het domein van de wiskunde en de natuurwetenschappen aan de ene kant en dat van de humaniora en de kunsten aan de andere kant, alsmede op de kloof tussen de beoefenaars van deze twee typen van culturele activiteit. Ikzelf ben in beide ‘culturen’ opgeleid: eerst in de scheikunde - een heerlijke discipline die ik veertien jaar als docent heb mogen overdragen, later - louter voor mijn genoegen, zoals het hoort - in de filosofie, een discipline die ik in mijn huidige taak vruchtbaar kan doen zijn. De combinatie scheikunde/filosofie roept met name tijdens verjaardagspartijtjes nogal eens de reactie op dat dat toch wel een merkwaardige combinatie is van zeer uiteenlopende denkstijlen. Zelf ik heb ik dat nooit zo gevoeld: als ik 's ochtends leerlingen inwijdde in de geheimen van de zuren, de basen en de thermodynamica en 's avonds een wijsgerige tekst las van Spinoza of Whitehead waren dat voor mij bij elkaar aansluitende en in hun motivatie verwante vormen van intellectuele aandacht. | |
[pagina 1031]
| |
In de publieke beeldvorming is er echter sprake van een scherp contrast en ook van een groot verschil in waardering tussen deze twee genoemde domeinen. Daarbij is het typerend dat bij het woord ‘wetenschapper’ inderdaad allereerst wordt gedacht aan een man in een witte jas temidden van zijn apparatuur, en niet zozeer aan een geleerde die een teksteditie van Spinoza voorbereidt. De eerste brengt ons methodisch harde en technisch nuttige kennis, de tweede houdt zich bezig met een nutteloze luxe-activiteit. Men is er zich daarbij niet van bewust dat ook binnen de natuurwetenschappen een veelheid aan disciplines bestaat, met elk hun eigen scholen, benaderingswijzen, methodieken, gewoonten en taboes. En binnen deze zogeheten ‘harde’ en ‘exacte’ wetenschappen gaat het er vaak heel wat minder hard, exact en methodisch aan toe dan in de publieke uitstraling ervan merkbaar is. Er wordt in dit domein meer geknoeid, gegist, gegokt, gehannest, verprutst en verspild dan de gepubliceerde onderzoeksresultaten laten zien. Niettemin bezitten de natuurwetenschappen en de daarmee samenhangende technologie een groot prestige. Een prestige dat niet zonder grond is en dat vooral samenhangt met hun zo zichtbare en invloedrijke successen. De natuurwetenschappen hebben in menig opzicht bevrijdend en emanciperend gewerkt en de mens geleerd rechtop te lopen. Niet meer volledig overgeleverd aan de machten van de natuur leerde de mens domeinen van de natuur naar zijn eigen hand te zetten. En zelfs waar dat laatste niet kon lukken omdat het zaken betreft die we evident niet in de hand hebben (zoals onweer, zonsverduisteringen en het optreden van kometen) werkte de kennis van de achtergronden daarvan bevrijdend van angsten en ontvoogdend. Wanneer weten, effectief handelen en troostende verzachting van lijden tot de elementaire menselijke levensbehoeften behoren, dan mogen de successen van de natuurwetenschappen, de medische wetenschap en de farmacologie zeker als heilzaam worden gekarakteriseerd. Toch dient het genoemde prestige in het juiste perspectief te worden gezien. Velen zien namelijk in de natuurwetenschappen tevens een bron van zekerheid. Met name bij buitenstaanders kan dit geloof zo ver voeren dat rond ‘de’ wetenschap een aura van onfeilbaarheid wordt gezien: scientia locuta, causa finita. Typerend voor dit geloof is dat van vooraanstaande natuurwetenschappers vaak wordt verwacht dat zij ook over zaken die buiten hun specialisme liggen zinvolle, om niet te zeggen definitieve gedachten naar voren kunnen brengen. Wie daar op let zal in de media een merkwaardige asymmetrie kunnen constateren: in praatprogramma's, culturele bijvoegsels en wetenschapsbijlagen worden aan theoretisch fysici en aan astronomen onbekommerd vragen voorgelegd over de zin van het leven, de schepping en de toekomst | |
[pagina 1032]
| |
van de mensheid. Maar geen journalist zal overwegen om een theoloog uit te nodigen om zijn mening te geven over problemen in de katalytische chemie. Opvallend is dat juist natuurwetenschappers zélf zich van deze asymmetrie bewust zijn. De Nederlandse fysicus A. van den Beukel, wiens boek De dingen hebben hun geheim - gedachten over natuurkunde, mens en God inmiddels talloze malen is herdrukt, merkte eens tijdens een lezing op dat wanneer het boek met een volstrekt identieke inhoud niet door een natuurkundige maar door een dominee geschreven was, het zeker nog geen tweede druk had beleefd. Wie zich specialiseert leert als het goed is de beperkingen van zijn specialisme kennen. Ook hiervan zijn juist eersterangs wetenschappers het sterkst overtuigd. De befaamde nestor van de Nederlandse natuurkunde, Hendrik Casimir, schrijft over deze beperkingen: ‘Natuurkundige theorieën zijn een benaderende beschrijving van een beperkt gedeelte van de fysische verschijnselen die op hun beurt slechts een beperkt gedeelte van onze menselijke ervaringen uitmaken’. Juist vanwege de intrinsieke beperktheden van de natuurwetenschappen is aandacht voor wat daarbuiten ligt van belang. Anders worden benaderende deelaspecten voor een volledig begrepen geheel gehouden. De eerder genoemde Van den Beukel brengt deze situatie als volgt in beeld: ‘Ik vergelijk wetenschappers graag met een stroper die 's avonds het bos ingaat met een lichtbak voor zijn buik en het geweer in de aanslag met het doel konijnen te schieten. Die lichtbak is zijn theorie, zijn zoeklicht, en de enige feiten die voor hem relevant zijn, zijn de konijnen die hij in zijn lichtbundel vangt. Als men hem zou vragen om “de werkelijkheid” van dat bos te beschrijven, zou hij zeggen: “Een bos, dat is een terrein waar je konijnen kan afschieten als je een goede lichtbak en een goed geweer hebt en behoorlijk schieten kan”. Al het andere dat daar ook te zien en te beleven is ziet hij niet, want hij wenst het te negeren. Als men in dat zelfde bos een vogelkenner, een dichter of een verliefd paartje loslaat, zal men de volgende morgen heel andere verhalen kunnen horen over wat er in dat bos te beleven valt’. Wetenschap is succesvol, invloedrijk maar ook wezenlijk beperkt mensenwerkGa naar eind1. Beperkt ook in dié zin dat wetenschap en techniek niet in zichzelf de waarden kunnen aantreffen die voor het eigen perspectief normerend, motiverend en richtinggevend kunnen zijn. Gezien deze beperktheden zijn totalitaire pretenties van het wetenschappelijk kennen ongepast. Die zouden miskennen dat het wetenschappelijk | |
[pagina 1033]
| |
kennen niet meer is dan een bijdrage aan de cultuur, en niet het fundament, laat staan het geheel ervan. Evenals ander mensenwerk is wetenschappelijk kennen zowel cultuurprodukt, cultuurdeel en cultuurproducent. Voldoende redenen dus om het een plaats te geven in een cultureel maatschappelijk tijdschrift. Dat kan wetenschap in een breder perspectief plaatsen, de specialist inviteren om er eens naar te kijken ‘met de lichtbak uit’ en de algemeen geïnteresseerde lezer een venster bieden op wat er in dit domein aan mooi en invloedrijk werk gaande is. | |
IIIWetenschap en filosofie hebben met elkaar gemeen dat ze beide plaatsvinden binnen een waarheidsperspectief en dat ze beide verwante motivaties bezitten, waarvan de drang naar verheldering de meest elementaire is. Voorts zijn het cultuurelementen die elkaar hebben beïnvloed en dat zullen blijven doen. Natuurlijk bestaat ‘de’ filosofie evenmin als ‘de’ wetenschap. Beide termen functioneren als een ‘paraplubegrip’ waaronder heel wat disparaats verzameld is. Zélf zie ik wijsbegeerte (net als wetenschap, overigens) eerder als een activiteit en een houding dan als een afgeronde en afgebakende discipline waarin tentamens kunnen worden afgelegd. Ik voel me dan ook eerder thuis in de lijn die van Plato naar Cornelis Verhoeven loopt en waarin wijsbegeerte wordt gezien als een noodzakelijke levensbehoefte om het zélfde in een ánder licht te leren zien, dan bij de systemenbouwers en methodologen - al ontbreekt ook bij deze categorie de motiverende wijsgerige passie lang niet altijd: men denke aan Spinoza en Hegel. Vergeleken met de (natuur)wetenschappen klinkt ten aanzien van de filosofie vaak - vrij naar Marx - het verwijt dat het erom gaat de wereld te bewerken en te veranderen en niet om de wereld te beschouwen en te interpreteren. Dit verwijt miskent de persoonlijke, sociale en politieke werkzaamheid die ideeën, al dan niet gesystematiseerd, kunnen hebben. De Franse Revolutie is niet denkbaar zonder het verlichtingsdenken, allerlei opvattingen die mijn ouders en grootouders er ongereflecteerd op nahielden staan in relatie tot een bepaalde lectuur van Thomas van Aquino, het zinnetje over de grote verhalen die voorbij zouden zijn is via bijvoegselexegeten en praatprogrammaredacties doorgeleid tot het collectieve bezit aan ongereflecteerde vanzelfsprekendheden - van dit moment. Redenen waarom een cultureel maatschappelijk tijdschrift vanuit een ethos van intellectuele zindelijkheid, van distantie en met gevoel | |
[pagina 1034]
| |
voor nuancering een staalkaart dient te bieden van wat er - mooi of lelijk - wordt gedacht. Dat kan vanuit twee grondhoudingen, die beide hun eigen waarde hebben. Allereerst is er de wijsgerige reflectie ‘met de boeken dicht’, waarin getracht wordt vanuit een persoonlijk verworven standpunt in te gaan op wat om intellectuele aandacht vraagt. Daarnaast kan een cultureel maatschappelijk tijdschrift een functie vervullen waar het gaat om de kennismaking met denkers en gedachtengoed, waarbij mijn voorkeur uitgaat naar wat buiten de wijsgerige canon ligt die elders al aan bod komt, dan wel naar het in een ander licht plaatsen van gedachtengoed en denkers die we al meenden te kennen. Wat daarbij vermeden moet worden is het mandarijnenproza van de tweede en de derde orde, waarin C commentaar levert bij B's interpretatie van A. Want zowel wat ‘de’ wetenschap als wat ‘de’ filosofie betreft richt een algemeen cultureel maatschappelijk tijdschrift als Streven zich niet tot de vakwetenschappers en specialisten als vakwetenschappers en specialisten. Net zoals in mijn woonplaats de specialisten in de klinische chemie en de antieke wijsbegeerte niet vanwege hun specialisme boekhandel Adriaan Heinen zullen frequenteren - dat wordt vanuit elders gevoed - maar om als geletterde te bezien wat in de cultuur en de samenleving waarvan zij deel uitmaken gaande is, zo kan een tijdschrift als Streven ertoe bijdragen dat de specialist zijn vakwetenschap in een breder cultureel en maatschappelijk perspectief ziet geplaatst, en dat voor de lezer ook anderszins wat vanzelfsprekend leek wordt verhelderd en verruimd. Een dergelijk tijdschrift is geen lichtbak waarmee uitsluitend op konijnen wordt gejaagd, maar een venster op cultuur en maatschappij. Zo'n venster biedt zicht op wat er buiten te zien is, maar heeft net als bij boekhandel Heinen ook de aangename eigenschap dat het aantrekkelijk kan zijn om erdoor naar binnen te kijken. |
|