| |
| |
| |
Streven naar pluralisme
Ludo Abicht
Sinds het begin van de jaren zeventig is ‘pluralisme’ iets geworden als Der Messias van de ijverige Friedrich Klopstock, waarover Goethe en Schiller schreven dat ‘iedereen het epos prees, maar dat niemand het uitgelezen had’. Wie nog aan het democratische en culturele discours wenste deel te nemen, moest zich vanzelfsprekend ‘pluralistisch’ opstellen. En toch waren en zijn Vlaanderen en Nederland tot op zekere hoogte nog steeds schoolvoorbeelden van een beschaafde vorm van separatisme die we ‘verzuiling’ noemen. Beschaafd, omdat deze verzuiling in minder verlichte tijden waarschijnlijk het enige middel was om religieuze, filosofische en culturele minderheden te beschermen (de katholieken in Nederland, de vrijzinnigen in Vlaanderen bijvoorbeeld). Intussen werd dit systeem zo verfijnd en geïnstitutionaliseerd, dat hier van de nood(zaak) echt een deugd gemaakt werd en het op zuilen berustende gebouw overeind bleef staan, ook lang nadat vele van die zuilen hun oorspronkelijke beschermende functie verloren hadden. Maar ook binnen die zuilen waren er fundamentele verschillen, onder meer tussen de preciezen, die van geen contact met andere levensbeschouwingen wilden weten, en de rekkelijken, die ervan overtuigd waren dat een in zichzelf gekeerde groep onvermijdelijk intellectueel verschraalt. Tot deze ‘rekkelijken’ behoorden al van in het begin de uitgevers van jezuïetentijdschriften als Streven en Etudes. Laten we duidelijk zijn: in de jaren dertig tot zestig gaat het niet om ‘pluralisme’, maar om een soort van verlicht pre-conciliair dogmatisme dat openstond voor een eerlijk en onbevooroordeeld debat met religieus en filosofisch andersdenkenden. Of nog: een bewuste politiek om de eigen gelovige lezers op de hoogte te houden van wat er zich in de grote
| |
| |
wereld buiten de katholieke zuil afspeelde, een beetje als een intelligente vorm van voortgezet onderwijs voor oud-leerlingen van de jezuïetencolleges die nu met beide voeten in een seculiere wereld stonden en om allerlei begrijpelijke redenen niet massaal bereid waren om actief te worden in allerlei congregaties en geestelijke genootschappen.
| |
Een open tijdschrift in een gefragmenteerde wereld
Intussen, sinds onder meer Het Tweede Vaticaans Concilie, is die seculiere wereld grondig veranderd en zijn er een aantal credo's uit het recente verleden gesneuveld. De zogenaamde exacte wetenschap (hard sciences) is tot de conclusie gekomen dat er nauwelijks nog sprake kan zijn van natuurwetten in de positivistische, negentiende eeuwse zin. In een indrukwekkende reeks artikelen, meestal van Henk Jans, heeft Streven deze evolutie/revolutie in de wetenschappen gevolgd.
Na de onverwacht snelle implosie van de wereld van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ heeft de discussie zich niet beperkt tot de geperverteerde vormen van staatskapitalisme in Oost-Europa, maar is men zich tegelijk vragen gaan stellen over de wetenschappelijke legitimiteit van het marxisme als zodanig en zelfs van de sociaal-democratische westerse verzorgingsstaat. Ook daarover zijn in Streven regelmatig lezenswaardige artikelen verschenen, onder meer van de hand van Louis Van Bladel. Deze discussie ging gepaard met de ecologische uitdaging aan ons produktiemodel en aan de ideeën en ideologieën die daarmee sinds de Renaissance en vooral de Verlichting samenhangen. Verre van zich met de nieuwe roomse integristen te verkneukelen bij het ogenschijnlijke failliet van de ‘heidense hubris’, heeft Streven bijgedragen aan dit nog lang niet afgeronde debat, niet uit intellectuele welwillendheid, maar uit letterlijke inter-esse, omdat het tijdschrift zelf bij dit soort vragen en discussies betrokken was (en is). Zelfs hete hangijzers als de legitimiteit van een eigen katholieke universiteit en onderwijsnet, de abortuswetgeving en het recht op euthanasie werden, zij het uiterst omzichtig, aangepakt. Traditionalistische lezers van het tijdschrift hebben daar een neus voor: zelfs wanneer de artikelen uiteindelijk toch de officiële kerkelijke doctrine verdedigen, beschouwen deze lezers de genuanceerde discussie op zich al als een gevaarlijke toegeving aan de tegenstanders. Zo kunnen we, aan de hand van het register van de laatste twintig jaar, aantonen dat Streven niet alleen over al die onderwerpen samenvattende of richtinggevende artikelen gepubliceerd heeft, maar ook inhoudelijk aan het debat heeft deelgenomen. Dit laatste geldt dan vooral voor terreinen als ethiek en politiek, bevrijdingstheologie en economische theorieën en de laatste
| |
| |
jaren, sinds de uitbreiding van de redactie met een aantal Nederlandse leden, ook steeds meer filosofie en spiritualiteit. Dit zijn echter juist de terreinen waarop het subtiele onderscheid tussen ‘open dogmatisme’ en werkelijk pluralisme het duidelijkst wordt. Met andere woorden: is Streven vandaag een rooms-katholiek blad dat zonder enige bijbedoeling de dialoog met andersdenkenden aangaat, of is het tijdschrift intussen zelf geëvolueerd tot een forum van een weliswaar kleine, maar reëel bestaande kern van pluralistische intellectuelen in Vlaanderen en Nederland?
| |
Maar wat is nu eigenlijk pluralisme?
Lezers die getraind zijn in jezuïtische dialectiek, die door boze tongen vaak, meestal onterecht, ‘casuïstiek’ wordt genoemd, hebben meteen al door dat op deze pertinente vraag geen antwoord gegeven werd. Gewoon omdat het antwoord op beide delen van de vraag vooralsnog moet luiden: ‘Ja, ja’. Een rooms-katholiek blad? Natuurlijk. Het kan alleen blijven voortbestaan dank zij de onbezoldigde arbeid van zijn jezuïetenredacteuren en, naast de abonnementsgelden en een bescheiden subsidiëring, de financiële steun van de Vlaamse jezuïeten. En tot nader order is de Sociëteit van Jezus, de Militia Christi, een roomskatholieke beweging. Sceptische vrijzinnigen raden achter de progressieve intellectuele gevel van het tijdschrift dan weleens een van wierook doorwalmde barokkerk, die ondanks alles het machtscentrum van deze kerkelijke militie blijft. Maar er schrijven in Streven toch regelmatig auteurs waarvan men weet of kan vermoeden dat ze niet-kerkelijk zijn? Of professoren aan katholieke universiteiten die in hun opinies blijkbaar in niets verschillen van hun vrijzinnige collega's uit Brussel en Gent?
Zou Streven dan geïnfiltreerd zijn of in het geheim overgenomen door antikerkelijke, agnostische krachten (waarbij de cryptovrijzinnigen, de wolven in schaapsvacht uiteraard de ergsten zijn)? Ook deze mening wordt af en toe verkondigd wanneer het tijdschrift in conservatief-christelijke milieus ter sprake komt. Hoe kan ik nu, als één van die niet-kerkelijke medewerkers en mede namens mijn collega's van de redactie, beide groepen van sceptici van hun ongelijk overtuigen?
Wellicht moeten we het ‘pluralisme’ opnieuw definiëren. In de huidige context betekent ‘pluralisme’ bijna het tegendeel van (religieuze, filosofische of politieke) neutraliteit. Het pluralisme gaat ervan uit dat er in een moderne maatschappij van elkaar verschillende wetenschappelijke en levensbeschouwelijke groepen naast elkaar leven, én dat een dergelijke maatschappij slechts kan overleven en bloeien,
| |
| |
indien de vertegenwoordigers van elk van deze groepen in alle vrijheid haar intuïtie, haar initieel geloof en wetenschappelijke methode kan ontwikkelen. In alle vrijheid, dat betekent echter niet alleen met het minimale respect voor de andere levensopvatting, maar tegelijk in voortdurende interactie met individuen en groepen die over bepaalde centrale problemen inderdaad ‘anders denken’. Deze definitie is te breed: wil dat zeggen dat Streven dan ook een forum moet zijn voor religieuze fundamentalisten, sciëntologisten, racisten en aanhangers van een of andere goeroe? Zijn er dan toch nog andere criteria dan deze onvolprezen ‘openheid voor andersdenkenden’? Hoe ‘anders’ mag men denken, wil men een plaats in het tijdschrift krijgen?
Om de discussie - want mijn vragen zijn uiteraard een uitnodiging tot een discussie met medewerkers en lezers - te vergemakkelijken, stel ik voor dit ‘pluralisme’ als volgt te omschrijven: ‘Streven is een door de jezuïeten uitgegeven cultureel maatschappelijk maandblad dat openstaat voor alle analyses en opinies die zich bekennen tot het democratische en rationele westerse discours én de op het evangelie gegrondveste ethiek in principe aanvaarden’. Dit democratische discours omvat op het sociaal-economische terrein zowel traditioneel liberale, personalistische, ecologische als socialistische interpretaties (en de vele schakeringen en dwarsverbindingen daartussen) en de evangelische ethiek kan zowel door kerkelijke als buitenkerkelijke auteurs onderschreven worden. Wie aandachtig de artikelen van de laatste decennia gelezen heeft, zal gemerkt hebben dat dit met de publikatiepraktijk van het tijdschrift overeenstemt, ook al bestaat het abonnementenpubliek nog steeds voor de overgrote meerderheid uit katholieken. Op eventuele bezwaren van kerkelijke zijde tegen dit publikatiebeleid zou men kunnen antwoorden dat de aanwezigheid van een dergelijk tijdschrift in een de facto geseculariseerde wereld de enige zinvolle manier is om de essentie van de christelijke ethiek in al haar dimensies in de confrontatie met andere (protestantse, humanistische, joodse) levensbeschouwingen te toetsen. De historische eerlijkheid dwingt ons ertoe te erkennen dat belangrijke invullingen van deze evangelische ethiek (de sociale theorieën, het feminisme, het ecologisme) vaak buiten het christendom ontstaan zijn en dat christendom intussen wezenlijk verrijkt hebben en er op hun beurt door gestimuleerd werden. Want ‘pluralisme’ betekent meer dan het passief aanvaarden van de levensbeschouwelijke verscheidenheid, het is een opgave om samen naar oplossingen te zoeken voor de reële problemen waarmee de
mensheid vandaag te kampen heeft. In bepaalde gevallen, zo bijvoorbeeld op het gebied van de bio-ethiek, kan deze open dialoog controversieel worden en het ‘geloof van de kolenbrander’ verontrusten. Maar wat is het alternatief?
| |
| |
| |
Streven naar pluralisme
Gelovige en vrijzinnige medewerkers en lezers moeten beseffen dat een dergelijk pluralistisch engagement een riskante onderneming kan zijn, omdat hier de facto de traditionele verzuilingspolitiek opgegeven wordt voor een proces waarvan men de uitkomst moeilijk kan voorspellen. In zekere zin wordt Streven daardoor het tijdschrift van een nog nauwelijks bestaande gemeenschap van ondogmatische intellectuelen die, na het ineenstorten van zovele oude zekerheden, op zoek is naar een nieuwe synthese van geloof en wetenschap, van analytisch denken en spiritualiteit, van wat de joodse utopisch-marxistische filosoof Ernst Bloch (en anderen met hem) het ‘spanningsveld tussen orde en vrijheid’ noemt. Ik verwijs hier naar Bloch, omdat een belangrijk deel van zijn denken via de ‘theologie van de hoop’ van Jürgen Moltmann uiterst bevruchtend is gebleken voor de ontwikkeling van de bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika en de daarmee verwante ‘public theology’ in Noord-Amerika. Op de steeds kleiner wordende wereldmarkt van ideeën is het vandaag onmogelijk, om het even welke nieuwe bijdrage te verwaarlozen, zonder zich te veroordelen tot het steriele getto van het eigen steeds weer herhaalde gelijk.
Naar analogie van ‘le pari’ van Blaise Pascal zou men kunnen stellen dat een tijdschrift van evangelisch-christelijke signatuur voor de keuze staat: of men vermijdt het risico van de intellectuele confrontatie en beperkt zich tot de honorabele verdediging en uitwerking van de eigen levensbeschouwing, met het gevaar dat men zich grotendeels beperkt tot het veilige preken voor de bekeerden. Of men laat, binnen de hierboven getrokken grenzen, het woord inderdaad aan andersdenkenden, met het andere gevaar dat bepaalde traditionele ideeën op de helling worden gezet. Waarbij het duidelijk moet zijn, dat dit risico wederzijds is. In tegenstelling tot de Socratische dialogen van Plato, waarvan men weet dat Socrates uiteindelijk het pleit zal winnen, kan hier niemand bij voorbaat weten hoe het gesprek zal aflopen. Wellicht, en dat is mijn hoop, niet met een overwinning van de ene analyse op de andere, maar met een vernieuwde kijk op de waarheid die een ononderbroken proces moet zijn, als ze waarheid wil blijven.
|
|