| |
| |
| |
Over intellectuele gemeenplaatsen en hun gebruikers
De tijd van een tijdschrift
Rudi Laermans
Dat het intermenselijk verkeer vaak betrekkelijk vlot verloopt, hangt in niet geringe mate samen met het voortdurend gebruik van clichés of gemeenplaatsen. Zowel de aangekaarte onderwerpen als de wijze waarop ze worden gethematiseerd, overschrijden zelden het niveau van het vanzelfsprekende, wat het samen-spreken ten zeerste vergemakkelijkt. Gesprekken, ook diep-persoonlijke, gelijken daarom vaak op kleine rituelen, waarin het vooral gaat om de uitwisseling van woorden en zinnen binnen de veilige grenzen van de lieux communs. Dit strak gereguleerde spel van woord en wederwoord produceert of reproduceert, vernieuwt of bevestigt sociale banden: in de gemeenplaats woont ‘het sociale’.
Volgens een nog steeds veel gehoorde opvatting zouden intellectuelen met elkaar op een andere wijze communiceren dan gewone burgers: reflexiever, met meer oog voor de subtiele werking van veronderstellingen, stereotypen of clichés. Alvin Gouldner had het in dit verband ooit over the culture of critical discourse (CCD), een vooral door de humanistische intelligentia gedragen praat- en schrijfcultuur waarin niets per definitie evident en alles vanzelfsprekend voor discussie vatbaar is. Tegenover dit flatterende zelfportret past enig wantrouwen, juist omdat het een zélfportret betreft, een door intellectuelen gemaakt beeld van de eigen groep dat als zodanig verre van belangeloos is (de poses op zelfportretten verraden haast altijd een poging tot zelfverheffing of idealisering).
Allicht wordt er in intellectuele kringen veel gediscussieerd en gekritiseerd, en sinds kort ook gedeconstrueerd. Maar ik betwijfel of de intellectuele communicatie, vooral de mondelinge, wel zo vrij is van rituele formules, van alles bij elkaar genomen tamelijk banale platitudes en sociaal dwingende gemeenplaatsen. Intellectuelen bepraten onder elkaar vaak dezelfde thema's of onderwerpen: de teloorgang van de
| |
| |
woordcultuur (of van de canon, de klassieke Bildung,...), de toenemende versplintering van cultuur en samenleving (slagwoorden: postmoderniteit, pluraliteit en heterogeniteit, individualisering,...), de noodzaak van een nieuwe ethiek (uiteraard vertrekkende van de noties alteriteit en differentie),... Ook intellectuelen wonen in lieux communs. Ze verschillen van hun medeburgers minder door hun reflexieve afstand tegenover clichés dan door het feit dat ze specifieke gemeenplaatsen of wachtwoorden hanteren.
Wat heeft dit alles met het fenomeen algemeen-cultureel of intellectueel tijdschrift te maken? Veel, heel veel. De meeste mensen, zo vermoed ik, lezen intellectuele tijdschriften ‘om op de hoogte te blijven’. Ze raadplegen zulke bladen om hun persoonlijke kennis van de op een bepaald ogenblik dominante intellectuele inzichten aan te scherpen, waardoor deze pas voorgoed in gemeenplaatsen veranderen. Misschien is het juist een beslissend kenmerk van de intellectuele communicatie dat de daarbinnen circulerende clichés veel sneller worden vernieuwd dan de lieux communs van de trottoircommunicatie (weersgesteldheid en persoonlijke kommer-en-kwel - kwaaltjes allerhande - vormen te samen met achterklap al lang de hoofdingredienten van alledaagse gesprekken; overigens zijn de meeste mij bekende intellectuelen quasi-professionele roddelaars).
Algemeen-culturele tijdschriften spelen een cruciale rol in de verbreiding van ‘nieuwe inzichten’, en vernieuwen zo onophoudelijk het handvol thema's en retorische figuren - wat zijn woorden als ‘alteriteit’ of ‘differentie’ soms anders? - dat de alledaagse intellectuele communicatie draaiende houdt. Ze zorgen er voor dát een persoonlijke idiosyncrasie in een publieke gemeenplaats verandert en een individuele gedachte de status van ‘isme’ verwerft, van een in het brede intellectuele milieu geaccepteerde topos. Kortom, algemeen-culturele tijdschriften willen hun lezers gedurig inwijden in toonaangevende intellectuele platitudes en maken deze zo pas écht tot lieux communs.
Het lijkt een paradoxale uitspraak: wat dominant is, wordt vervolgens dominant gemáákt. Maar de paradox verwijst naar een belangrijke, voor het functioneren van de intellectuele communicatie beslissende breuklijn: het verschil tussen binnen- en buitenland, internationale en nationale cultuurcentra. Er zijn de toonaangevende mondiale intellectuele centra, zoals Parijs of Berkeley, waar binnen een relatief beperkte groep van mensen intellectuele reputaties worden gemaakt of gekraakt; en er zijn de nationale of regionale intellectuele tijdschriften, die de altijd voorlopige uitkomsten van de strijd om intellectuele hegemonie in Parijs of New York in de inheemse circuits invoeren. Ze creëren zo een breder draagvlak voor de nieuwe inzichten en vocabulaires die in een kleine kring van academische professionals reeds als interessant of
| |
| |
belangwekkend worden beschouwd. Voor hun tussenkomsten was ‘deconstructie’ - ik gebruik de uitdrukking hier uiteraard als marker, als symbool van een breder veld van woorden en topoi - een relatief onbekend fenomeen; ná hun interventies schermt iemand in een Hasselts café met dat woord. Het exclusieve krijgt zo een ander, ‘democratischer’ karakter: het wordt een cliché, een intellectuele gemeenplaats. Ook dat is Bildung.
* * *
De meeste mensen debiteren clichés, maar willen zich tegelijk voortdurend van hun medeburgers onderscheiden of ‘distingeren’ (ook weer zo'n sociologische gemeenplaats: no way out, ook deze tekst rammelt van de clichés). Vooral in kringen van professionele of full-time intellectuelen laveert de communicatie voortdurend tussen het debiteren van tamelijk voorspelbare uitspraken en het formuleren van inzichten die minder of meer afwijken van de vigerende doxa. Het vereist heel wat stuurmanschap en behoorlijk veel reflexiviteit en tact om het juiste, voor anderen aanvaardbare midden te vinden tussen enerzijds clichétalk, die voor gemeenschappelijkheid, voor een rituele sociabiliteit zorgt, en anderzijds personal talk, die distinctieprofijt oplevert. Wie te vaak de op een bepaald ogenblik onder intellectuelen gangbare dooddoeners gebruikt en bijvoorbeeld in zowat elk gesprek en iedere publikatie de teloorgang van de woordcultuur beweent, gaat al snel voor een saaie, oninteressante naprater door. Wie daarentegen de dominante platitudes voortdurend ter discussie stelt, heet al gauw ‘een lastig mens’. Het is alles bij elkaar genomen niet zo makkelijk om intellectueel te zijn.
In hun onderlinge gesprekken willen vooral professionele intellectuelen (zoals academici), zich nogal eens individueel profileren - Bourdieu zou weer zeggen: een zeker distinctieprofijt behalen - door zich af te zetten tegen de wijze waarop algemeen-culturele tijdschriften de intellectuele gemeenplaatsen vernieuwen. Het is het bekende verhaal van ‘de echte intellectueel’, de purist die de kopie - de inleiding, de parafrase, en ook: de herhaling - vol dédain afwijst, en het origineel zelfverzekerd ophemelt (de oorspronkelijke publikaties, de primaire teksten, en ook: de oorspronkelijke gedachte, het persoonlijk inzicht). Volgens een thans toonaangevende ‘deconstructivistische’ gemeenplaats valt er geen principieel onderscheid te maken tussen echt en onecht, oorsprong en spoor, origineel en simulacrum, primaire en secundaire tekst. Het nieuwe cliché belet de meeste professionele intellectuelen echter niet om ondertussen vlotjes door te gaan met hun negatieve
| |
| |
commentaar op vulgariserende geschriften. ‘Heidegger valt niet te parafraseren’, zo heet het dan. En Derrida moet je natuurlijk ook zélf gelezen hebben om mee te mogen aanzitten aan de tafel der echte intellectuelen. Professionele intellectuelen willen natuurlijk ook een groot publiek, ze willen in het brede maatschappelijke midden gehoord worden. Maar tegelijkertijd blijven ze hameren op het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen de lezers van ‘moeilijke boeken’ (de echten, ‘wij’ dus...) en de consumenten van intellectuele tijdschriften (de onechten, de pseudo-intellectuelen). Met vele professionele intellectuelen is het als met talloze kunstenaars. Ze willen veel culturele invloed en een grote maatschappelijke erkenning, maar staan tegelijk op het behoud van strikte grenzen tussen ‘wij’ en ‘zij’. Ik zei het al: de intellectueel heeft het verre van gemakkelijk.
De strijd tussen echte en onechte intellectuelen - wie kan aanspraak maken op het eerste label? - houdt natuurlijk verband met het bestaan van een zekere stratificatie binnen intellectuelenland. De professionele intellectueel, die doorgaans een universitaire baan heeft, wil de non-professionals - de leraren middelbaar onderwijs en, meer algemeen, het brede intellectuele publiek - wel geregeld voorlichten, hen op gezette tijdstippen inleiden tot de meest spraakmakende issues, slagwoorden en retorische figuren. Maar niet té vaak en vooral niet té veel. Het eigen patrimonium mag niet te grabbel worden gegooid. Wie al te vaak in algemeen-culturele tijdschriften publiceert, heet al gauw een nestbevuiler. Noblesse oblige: je moet je (ere)plaats in de intellectuele wereld kennen en vooral herkennen, en dat houdt altijd ook in dat je voldoende afstand weet te bewaren tot andere posities binnen de sociale ruimte.
* * *
Wie of wat is een intellectueel? Hij of zij die publiceert in algemeenculturele tijdschriften, en hij of zij die ze leest. Het onderscheid tussen schrijvers en lezers loopt in de pas met het zojuist gesignaleerde verschil tussen professionele intellectuelen en ‘vrijetijdsintellectuelen’ (en, zoals gezegd, dat onderscheid wordt relatief streng bewaakt). Sla er maar eens de lijstjes met de personalia van Streven-auteurs op na: het wemelt er van de academici, van de hoogleraren en universitaire (hoofd)docenten. Maar ik kan me moeilijk voorstellen dat ook alle Streven-lezers zulke professionelen zijn.
Algemeen-culturele tijdschriften vormen het gist in het intellectuele deeg. Ze verdienen de (ere)titel ‘intellectuele tijdschriften’ omdat ze het voornaamste institutionele draagvlak vormen van elke nationale of
| |
| |
regionale intellectuele cultuur. De vitaliteit daarvan valt, zo meen ik, tamelijk juist af te lezen aan het beschikbare aantal algemeen-culturele tijdschriften en hun oplage-cijfers (of een analoge redenering opgaat voor een inheemse literaire cultuur, laat ik hier in het midden). In zekere zin zijn er dus nooit teveel algemene tijdschriften. Hoe meer tijdschriften, hoe meer (lees)vreugd, ook al omdat een bloeiende tijdschriftencultuur gewoonlijk gepaard gaat met meer of minder scherpe tegenstellingen tussen intellectuele stromingen of scholen enerzijds en, daarmee samenhangend, tussen intellectuele generaties anderzijds. In een levendige intellectuele cultuur is er voortdurend beweging in de sector der algemene tijdschriften. Gevestigde bladen dienen het regelmatig op te nemen tegen nieuwkomers, tegen de woordvoerders van heterodoxe inzichten - tegen de makers van mogelijke toekomstige gemeenplaatsen, van wat in de onmiddellijke toekomst misschien tot doxa verhardt in een brede intellectuele kring.
Wie aan de hand van deze elementaire stelregels de maat neemt van het Vlaamse landschap van algemeen-culturele tijdschriften, kan moeilijk anders dan een onder inheemse intellectuelen overbekend cliché beamen: het gaat niet goed met de intellectuele cultuur in Vlaanderen (misschien is deze platitude wel de bindende gemeenplaats bij uitstek onder Vlaamse intellectuelen). Vlaanderen heeft zelfs niet eens een toonaangevend algemeen-cultuur tijdschrift, een blad dat in brede intellectuele kring, zowel onder academici als daarbuiten, over enig symbolisch gezag beschikt en dat iedereen die voor intellectueel wil doorgaan regelmatig moet inkijken.
* * *
Algemeen-culturele tijdschriften dragen een nationale of regionale intellectuele cultuur omdat ze fungeren als doorgeefluiken, als bemiddelaars tussen uitheemse en inheemse circuits, tussen professionele en amateur-intellectuelen, tussen academici en een deel van hun vroegere studenten. Als zodanig zorgen ze voor een voortdurende vernieuwing van de onder intellectuelen gangbare topics en vocabulaires, dus van de intellectuele gemeenplaatsen. Maar algemeen-culturele tijdschriften zijn nog om een andere reden cruciaal voor het functioneren van elke inheemse intellectuelen-cultuur. Want ze fungeren ook als de voornaamste klankkasten van de laatste, van de nationale of regionale intellectuele produktie, vooral dan van pas verschenen boeken (ik ontleen de klankkast-metafoor aan Bart Verschaffels opstel over ‘Openbaar denken’ in diens essaybundel De glans der dingen). Boekbesprekingen in kranten of weekbladen, deels ook presentaties in radio- of
| |
| |
TV-uitzendingen, kunnen een recente publikatie enige bredere maatschappelijke weerklank bezorgen en zo de verkoopcijfers stimuleren. De eigenlijke intellectuele galm komt echter uit de hoek van de algemeen-culturele tijdschriften - of beter: zou vandaar moeten komen.
Een recensie of boekbespreking in krant of weekblad is meestal tamelijk kort en in het beste geval enigszins informatief (zodat je weet of je in de boekhandel ja dan nee naar de besproken publikatie dient uit te kijken). Duiding en interpretatie blijven dan ook noodzakelijk oppervlakkig. Een algemeen-cultureel tijdschrift die naam waardig publiceert naast gewone boekbesprekingen ook boekbeschouwingen of review essays, recensies die de lengte van een doorsnee-bijdrage hebben en die een publikatie min of meer ten gronde analyseren (wat niet noodzakelijk synoniem is met ‘specialistisch’, ‘academisch’, e tutti quanti). Voor elke intellectuele cultuur is het van levensbelang dat rond nieuwe boeken van eigen bodem niet enkel enig geroezemoes ontstaat, maar dat sommige ervan ook geregeld apart worden genomen en enigszins diepgaand worden besproken. Als dat niet gebeurt, gaat niet alleen het kwaliteitsbesef verloren. Zonder regelmatige boekbeschouwingen is er ook geen inheemse intellectuele klankkast, geen forum waarop door eigen intellectuelen geschreven boeken als het ware publiek worden gelezen. Journalisten en andere media-mensen die het boekbedrijf coveren via recensies en interviews met auteurs, benadrukken voortdurend dat alleen zij nieuwe boeken aan een groot lezerspubliek kunnen helpen. Een bloeiende boekencultuur stoelt echter op meer dan alleen maar hoge verkoopcijfers. Boeken vragen ook om goede openbare lezers, om lezers die hardop zeggen waarom ze het met een essaybundel helemaal eens zijn of waarom ze een pas verschenen traktaat vreselijk vinden. (Laat ik toch even de loftrompet steken: Streven vervult de functie van intellectuele klankkast uitstekend, zowel in de Forum-rubriek als daarbuiten: regelmatig worden - terecht - artikelen geplaatst waarin het om één enkel boek gaat).
* * *
Elke min of meer serieuze bibliotheek heeft haar geheime schatkamer: de rekken vol ingebonden jaargangen van tientallen binnen- en buitenlandse tijdschriften. Wie er toevallig belandt, wordt onwillekeurig overvallen door een lichte kramp van verbijstering: zovele ontelbare bladzijden vol bedrukt papier, ooit nieuwsgierig doorbladerd, ooit misschien ook nog gelezen, maar nu onherroepelijk vergeten. Al even onwillekeurig dringt zich dan het bekende beeld van de schrijffabriek op, met haar vele slavendrijvers (de om bijdragen hengelende redac- | |
| |
ties) en haar nog veel talrijkere tijdelijke medewerkers die, gevraagd of ongevraagd, artikelen aanmaken. Hoevelen van hen hebben niet met moeë oogleden een beloofde tekst afgewerkt, zeer wel beseffend dat hij een maand na publikatie alweer vergeten zal zijn? Breng in een bibliotheek één enkel uur door tussen de rekken die zijn volgestouwd met de voorbije jaargangen van algemeen-culturele tijdschriften, en je weet voorgoed dat de uitdrukking ‘intellectuele cultuur’ voor alles verwijst naar het doen van vergeefse moeite, ja synoniem is met een grandioze verspilling van levenstijd en individuele energie.
Alles bij elkaar genomen is het bijzonder vreemd dat er intellectuele tijdschriften bestaan, bladen die een raar soort van voortdurende zelfmoord nastreven. Want van een algemeen-cultureel tijdschrift telt gewoonlijk uitsluitend de laatste aflevering, het meest recente nummer. De tijd van het tijdschrift is de nu-tijd, de actualiteit, het intellectuele heden. En tegelijk vormen (degelijke) algemeen-culturele tijdschriften, meer nog dan boeken, het tastbare geheugen van een intellectuele cultuur. Ze documenteren wat denkende mensen op welbepaalde ogenblikken bezighield, en vormen daarom de bronnen bij uitstek voor iedere geïnteresseerde in de geschiedenis van een zekere intellectuele gemeenschap. Welke thema's twintig of dertig jaar geleden door Vlaamse intellectuelen belangrijk werden gevonden, welke wachtwoorden toen onder hen opgeld deden, wie in intellectueel Vlaanderen spraakmakend was en wiens boeken integendeel werden verguisd - het valt allemaal na te lezen in een algemeen-cultureel tijdschrift als Streven. De vroegere jaargangen van zulke bladen zijn eigenlijk intellectuele monumenten, graftombes waarin de voorbije gemeenplaatsen, de intellectuele clichés-van-toen langzaam maar zeker liggen weg te rotten. Maar ook deze uitspraak is natuurlijk een platitude.
|
|