| |
| |
| |
Kunnen dieren praten?
Geert Verschuuren
Natuurlijk kunnen dieren praten. Dat doen ze sal eeuwenlang, zeker al sinds de tijd van Aesopus. En daarna zijn er alleen maar nieuwe kandidaten bijgekomen: Reynaert de Vos, Tom Poes, Donald Duck, en noem maar op. Pratende dieren zijn in onze cultuur een gegeven.
Maar, zult u zeggen, dat zijn fabeltjes en geen werkelijkheid. Toch moet ik u waarschuwen: ook in de wetenschap beginnen deze fabeltjes de laatste tijd serieus opgang te maken. Steeds meer biologen, en met name de gedragsbiologen onder hen, laten dieren tegenwoordig ‘praten’. Ze zijn op zoek naar het pratende dier. Geen wonder trouwens, want sinds Charles Darwin is de kloof tussen mens en dier steeds kleiner geworden. Dat betekent allereerst dat de mens niet meer is dan een veredelde aap, maar tevens dat de aap niets minder is dan een mens-in-wording. De aap begint steeds meer op ons te lijken; hij kan al aardig denken en dus zal hij ook wel een beetje kunnen praten...
Nou ja, praten. Het is lastig om met apen een conversatie gaande te houden, zult u zeggen. Maar wetenschappers zullen opmerken dat dit best schijn kan zijn. Daarom hebben gedragsbiologen onder ‘experimentele’ omstandigheden geprobeerd om mensapen te léren praten. Helaas, de bouw van hun stembanden en hun strottehoofd maakt het apen onmogelijk klanken te produceren die op de menselijke spraak lijken. Geen probleem, hebben die wetenschappers toen gedacht en daarom zochten ze hun heil bij gebarentaal, zoals ook doven die gebruiken, of een kunstmatige taal die werkt met symbolen. Op een van deze twee manieren werd door onderzoekers als Gardner en Patterson, in een soort gezinssituatie, aan een jonge chimpansee of gorilla een ‘woordenschat’ geleerd.
En inderdaad. Door gebaren of symbolen te gebruiken bleken deze apen in staat te zijn om iets te ‘zeggen’. Ze konden niet alleen dingen met een symbool aanduiden, maar ook verschillende zaken samenvatten onder hetzelfde symbool. Zo waren peren, appels en bananen in
| |
| |
hun ‘taal’ allemaal ‘vruchten’. Ook konden ze ‘zinnen’ van meerdere ‘woorden’ maken, al moeten we toegeven dat het aantal ‘woorden’ per zin erg beperkt is en dat er geen grammaticale regels in te bespeuren zijn.
| |
Uitwisselen van signalen
Het onderzoek onder mensapen heeft dus enig succes geboekt. Maar moeten we werkelijk zoveel moeite doen om dieren taal te laten produceren? In de dierenwereld ligt taalgebruik gewoon voor het oprapen, zelfs al bij organismen die veel eenvoudiger zijn dan mensapen. Taal is immers een vorm van informatieoverdracht. En aan informatieoverdracht doen we allemaal, of we nu mens, aap, vogel of insekt zijn. Voor informatieoverdracht heb je alleen maar signalen nodig. De levende natuur zit vol signalen. Luistert u op een lenteochtend maar eens naar de vele vogels in de buurt. Er wordt wat ‘afgepraat’ met al die kwettersignalen. Maar ook in de diepste stilte kan er zich communicatie afspelen. Bijen die naar hun nest terugkomen, maken een heus dansje om hun nestgenoten te ‘vertellen’ waar voedsel te vinden is. Als dat geen informatieoverdracht is...
Kortom, de natuur heeft in de loop der evolutie een veelheid aan signalen ontwikkeld. Dergelijke signalen kunnen van allerlei aard zijn; geluid is er slechts een van. Ze zijn in de evolutie ontwikkeld om andere organismen iets te melden en daarom spreken we van communicatieve signalen; de functie ervan is communicatie. Er bestaan ook signalen zonder communicatieve functie: zo kan het vluchten van een dier best een waarschuwingssignaal zijn voor een ander dier, maar het is geen communicatief signaal. Bij een communicatief signaal moeten we eerder denken aan een alarmschreeuw of iets dergelijks. Zo'n signaal is in de evolutie geselecteerd op zijn overlevingswaarde.
Het is dus niet zo verwonderlijk dat men wel eens spreekt van ‘de taal der dieren’. Daarom durven we van een bijentaal te spreken, zoals we spreken van mensentaal. Want de overeenkomsten zijn frappant: zoals je in mensentaal met woorden zinnen kunt maken, zo kun je in bijentaal met pasjes een dansje maken. Het dansje is ‘the message’. De conclusie ligt voor de hand: signalen uit dierentaal zijn hetzelfde als woorden in mensentaal.
Inderdaad, er is geen twijfel over: woorden zijn in een bepaald opzicht hetzelfde als signalen. Ze kunnen verwijzen naar dingen. Een alarmsignaal, bijvoorbeeld, verwijst naar gevaar. Om specifieke gevaren aan te duiden hebben sommige dieren zelfs een uitgebreid repertoire van alarmsignalen ontwikkeld. We weten bijvoorbeeld van groene
| |
| |
meerkatten dat ze hun mede-apen waarschuwen met een blaffend geluid zodra ze een luipaard signaleren, maar met een hoestend geluid als er een arend in de buurt is. Op verschillende signalen wordt verschillend gereageerd. Zelfs als deze geluiden met een verborgen luidspreker worden uitgezonden, reageren de aapjes op een blaffend geluid door de bomen in te vluchten, en op een hoestend geluid door de struiken in te rennen. Ze reageren dan niet op de vijand zelf maar op een signaal over die vijand.
Blijkbaar beschikken deze dieren over het vermogen om in te delen en te classificeren, bijvoorbeeld wat ‘gevaarlijk’ is en wat niet. Dat vermogen is van levensbelang, want op dezelfde dingen kun je vaak het beste ook hetzelfde reageren, terwijl je op verschillende dingen vaak verschillend moet reageren. Anders gezegd: of dingen wel of niet hetzelfde zijn, of dingen wel of niet onderscheiden moeten worden, hangt af van de vraag hoe erop gereageerd moet worden. Classificatie heeft alles met gedrag te maken.
In de natuur zijn communicatieve signalen dan ook meestal aanwijzingen voor een bepaald gedrag. Zowel dierentaal als mensentaal zijn een hulpmiddel om juist te reageren. Signalen hebben alles met gedrag te maken. In die zin zijn dierentaal en mensentaal inderdaad hetzelfde. Wat technischer gezegd: ze hebben dezelfde pragmatiek.
| |
Woorden en begrippen
Maar woorden zijn meer dan signalen, die naar dingen verwijzen. Het zijn ook symbolen die niet zozeer naar dingen verwijzen, maar ook en vooral naar gedachten. Woorden kunnen verwijzen naar iets wat niet aanwezig is, of zelfs naar iets dat niet bestaat. Daarom kunnen we met woorden ook fabeltjes over pratende dieren vertellen.
Maar als ik tegen een hond op straat het woord ‘baas’ gebruik, zal hij niet in diepe gedachten verzinken, maar hij zal (mits goed getraind) reageren alsof zijn baas in de buurt is. Het woord ‘baas’ is voor hem geen symbool dat een gedachte oproept, maar een signaal dat een bepaald gedrag oproept.
Voor mensen daarentegen is het woord ‘baas’ een symbool dat ze met name gebruiken als de baas niet in de buurt is. Soms verwijst het woord naar een bepaalde baas, maar meestal naar een voorstelling die we in gedachte hebben. Woorden zijn dus niet alleen signalen maar ook symbolen. Anders gezegd: woorden hebben een eigen betekenis, los van datgene waarnaar ze eventueel verwijzen. Dat noemen we in taalkundige termen ‘semantiek’. In woordenboeken vindt u de betekenis van woorden aangegeven; en dat kan zonder afbeeldingen van de
| |
| |
dingen die ze soms aanduiden. Woorden zijn namelijk meer dan signalen; afgezien van hun pragmatiek hebben woorden ook nog semantiek.
Anders gezegd: woorden verwijzen niet zozeer naar dingen, maar vooral naar begrippen. Uiteraard kan ik vele woorden louter als signaal gebruiken - bijvoorbeeld wanneer ik uitroep ‘De baas!’, waarna vervolgens iedereen snel aan het werk gaat. Maar meestal gebruik ik woorden als aanduiding van een begrip - bijvoorbeeld als ik iemand ‘een baas’ noem en vervolgens uitleg waarom ik dat vind.
Kunnen dieren dat ook? Natuurlijk kennen dieren begrippen, want zonder begrippen zou onze wereld volkomen chaotisch zijn - en in zo'n wereld valt niet te leven. In een chaotische wereld zou elk ding dat we tegenkomen, elke gebeurtenis die we meemaken uniek zijn - dat wil zeggen: een telkens weer onverwachte verrassing. Bijgevolg zouden we op elke situatie alleen achteraf kunnen reageren, namelijk wanneer het al te laat kan zijn. Kortom, voor overleving in een wereld zoals wij die kennen, is enige vorm van anticipatie en planning noodzakelijk - niet alleen voor mensen, maar ook voor dieren. In die zin moet elk organisme in staat zijn om situaties te classificeren en te generaliseren. En daarvoor zijn begrippen nodig. Ik bedoel dan met ‘begrippen’ iets anders dan ‘woorden’ uit de taal; een begrip is namelijk datgene wat juist ten grondslag ligt aan een woord en daarmee pas het communicatief gebruik van woorden mogelijk maakt. Zo ligt aan de woorden ‘rood’ en ‘blauw’ het begrip ‘kleur’ (met een bepaalde golffrequentie) ten grondslag. Een taalgebruiker kan een woord pas foutloos gebruiken als hij het onderliggende begrip (de ‘betekenis’) beheerst. Het is dus in principe mogelijk dat dieren over begrippen beschikken, zonder dat ze over woorden beschikken (maar het omgekeerde kan natuurlijk niet).
Begrippen ontstaan door te classificeren en te generaliseren. Dank zij classificatie wordt de omringende wereld enigszins geordend en is een organisme in staat zijn omgeving waar te nemen in categorieën die relevant zijn (of worden) voor zijn gedrag - en daarmee indirect voor zijn overleving. Het ligt dus voor de hand om ook bij dieren categorisering, en dus begripsvorming, aan te nemen.
| |
De achterliggende gedachte
Terug naar de vraag of dieren behalve signalen ook symbolen kunnen gebruiken. Hoe weten we dat dieren symbolen kunnen gebruiken - dat wil zeggen dat ze niet naar dingen maar naar gedachten verwijzen? Hebben dieren wel gedachten?
Gedragsbiologen constateren dat apen de gave hebben om elkaar te overtuigen, maar ook te bedriegen; dat ze met elkaar kunnen ‘onder- | |
| |
handelen’, en ga zo maar door. Apen zijn ‘geboren psychologen’ die in staat zijn om met name aan elkaar, maar ook aan andere dieren of mensen verwachtingen en bedoelingen toe te schrijven. Zo heeft Premack chimpansees getraind om videotapes te bestuderen waarbij een mens iets doet dat fout afloopt. Daarna kregen ze opnamen te zien waarbij de handeling wordt voortgezet; slechts één daarvan laat het herstel van de fout zien. Aangezien chimpansees die ene opname eruit lichten, zou dat volgens Premack een aanwijzing zijn dat zij een vermoeden hebben van wat de gefilmde persoon in zijn hoofd had om te doen.
Alles lijkt erop te wijzen dat chimpansees gedachten hebben en zelfs aan anderen gedachten kunnen toeschrijven. Ze kunnen communiceren en gedragingen vertonen op grond van mentale voorstellingen over de mentale voorstellingen van anderen. We zouden dit proces met woorden kunnen weergeven in deze trant: ‘Ik denk dat jij denkt dat...’ Het is een gedachte over een gedachte van een ander. Misschien gaat deze conclusie wat ver en is het niet een gedachte over een gedachte, maar alleen maar een gedachte over hoe een ander zich zou kunnen gedragen. Hoe dan ook, het lijkt evident dat er hier een gedachte in het spel is. Om te kunnen liegen en bedriegen - want dat kunnen apen - moet je kunnen inspelen op de gedachten van andere dieren. En waar gedachten in het spel zijn kunnen signalen misschien symbolen worden. In die zin zouden we apen kunnen leren hun gedachten onder woorden te brengen. In principe zouden apentaal en mensentaal dan identiek kunnen zijn. Er zou dan naast pragmatiek ook ruimte zijn voor semantiek.
| |
Symbolentaal
Maar is daarmee alles gezegd? Nee, taal is meer dan een serie symbolen. Woorden maken namelijk deel uit van een groter systeem, de taal. Elke taal is aan regels gebonden en die bepalen hoe woorden aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Daarmee betreden we het terrein van de grammatiek.
We hebben al gezien dat woorden meer zijn dan signalen; ze hebben dus niet alleen met dingen te maken, want dat is slechts hun pragmatiek. Woorden blijken ook meer te zijn dan symbolen; ze hebben dus niet alleen met begrippen en gedachten te maken, want dat is slechts hun semantiek. Maar woorden zijn ook gekoppeld aan andere woorden - en dat is hun grammatiek.
Neem het woord ‘baas’. Het is een signaal dat naar een bepaald individu kan verwijzen. Het is ook een symbool van wat wij daarbij
| |
| |
denken en daarover weten. Maar - en dat is een essentiële toevoeging - het woord ‘baas’ is ook een zelfstandig naamwoord! Daardoor worden bepaalde combinatiemogelijkheden opgeroepen. Er kan een lidwoord aan voorafgaan: de baas. Tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord kan een bijvoeglijke naamwoord worden geplaatst: de strenge baas. Achter het zelfstandig naamwoord kan een voorzetselcomplement worden geplaatst: de strenge baas van Lieve. Deze koppelingsmogelijkheden staan geheel los van het achterliggende begrip (semantiek) en de bedoelde persoon (pragmatiek), maar worden louter bepaald door het feit dat baas een zelfstandig naamwoord is. Het achterliggende begrip en de bedoelde verwijzing bepalen alleen maar welke grammaticale combinatiemogelijkheden betekenis hebben en welke waar zijn. Maar het is de grammatiek die bepaalt welke combinaties mogelijk zijn.
Bovendien kunnen woorden worden gecombineerd tot groepen, die op hun beurt weer met andere groepen kunnen worden gecombineerd. En dat kunnen we eindeloos herhalen: de oude haat van Lieven voor de strenge baas van Lieve. Dit eindeloze combinatievermogen van de menselijke taal kan in min of meer dezelfde vorm worden aangetroffen in elk van de ruim 5000 talen die door mensen worden gesproken. Het is, met andere woorden, een universeel kenmerk van de menselijke taal. In menselijke taal is het nu eenmaal erg belangrijk waar een woord precies staat; volgens de zin ‘Jan wast zich’ is het Jan die zich aan het wassen is, maar niet in de zin ‘de kat van Jan wast zich’.
Hoe zit het nu met (mens)apen? Apen kunnen ‘woorden’ verbinden met dingen en begrippen, maar van koppeling aan een grammaticaal combinatiesysteem is niets gebleken. Zelfs als ze met een symbolentaal werken, missen ze wat mensen zouden noemen een ‘taalvermogen’. Naast pragmatiek en semantiek moet er ook sprake zijn van grammatiek. En daarmee blijkt het taalvermogen van mensen toch iets unieks te zijn. Bij dieren moeten wij als mensen alle moeite doen om ze iets te laten ‘zeggen’, en zelfs aan hun nakomelingen kunnen ze het niet overdragen. Maar als een mensenkind die stap niet kan zetten, wordt er meteen een psycholoog bij geroepen om de achterstand in kaart te brengen. Homo sapiens is ‘van nature’ ook een Homo loquens, die is uitgerust met een uniek taalvermogen.
| |
Het redeloze dier?
Stel dat we tot de conclusie moeten komen dat dieren geen echte taal bezitten, omdat ze grammatiek missen. Volgt daaruit dat we terug zijn bij ‘het redeloze dier’? Is een taalloos dier daarmee gedoemd tot een redeloos dier? Ik denk van niet.
| |
| |
Taal en rede zijn namelijk niet identiek. Taal is de informatie-drager, maar niet de informatie zelf. De informatiedrager ‘taal’ werkt met zinnen die volgens grammaticale regels uit woorden zijn opgebouwd - en daarmee wordt een bepaalde boodschap of informatie overgedragen. De boodschap zelf daarentegen bestaat uit bepaalde begrippen, mentale voorstellingen en redeneringen, al of niet goed geformuleerd in een bepaalde taal. Taalvermogen vóóronderstelt dus denkvermogen. Bepaalde cognitieve vermogens, zoals het vermogen tot classificeren en redeneren, zijn de fundamenten waarop het taalgebouw is opgericht. Zonder denkvermogen is er geen taalvermogen - maar zonder taalvermogen kan er best denkvermogen zijn.
Wat heeft taal dan nog toe te voegen aan het denken? Misschien is het een hulpmiddel om ons denken te structureren of te verfijnen; onderzoek moet het uitwijzen. Bovendien heeft taal een zogenaamd iteratief vermogen, hetgeen wil zeggen dat de zin ‘Ik denk dat P’ uitgebreid kan worden tot ‘Ik denk dat jij denkt dat P’, etc. Op deze manier laten gedachten-over-gedachten zich eenvoudig verwoorden. Maar wat veel belangrijker is: taal is een informatie-drager die ons helpt informatie aan elkaar over te dragen. Dieren kunnen aan elkaar gedragingen overdragen, doordat het ene dier een bepaald gedrag vóórdoet en de ander het imiteert.
Maar hoe zou een dier de mentale voorstellingen en redeneringen kunnen overdragen die mogelijkerwijze ‘achter’ deze gedragingen schuilgaan? Die gedachtenwereld ligt zo goed verscholen, dat gedragsbiologen moeite hebben om haar ‘zichtbaar’ te maken. Toch is er minstens één manier waarop dieren hun gedachtenwereld zouden kunnen openbaren - en dat is met behulp van taal. Mensen zijn er meesters in geworden. Zij kunnen mentale beelden overdragen die zij vaak al van anderen hebben ontvangen en vervolgens misschien zelf hebben getest, gewijzigd en uitgebreid. Dank zij taal kunnen mensen op de intellectuele schouders van hun voorgangers staan.
Daarmee komen we aan de kern van de zaak. Aangezien dieren niet of nauwelijks over echte taal kunnen beschikken en taal juist bij uitstek hét middel is om een gedachtenwereld zichtbaar te maken, hebben dieren niet of nauwelijks de mogelijkheid om, als ze een gedachtenwereld kennen, ons dat te vertellen. Vandaar het probleem waarmee we in dit artikel worstelen! Sommige filosofen en biologen zeggen dan ook dat we gewoon niet weten of dieren mentale voorstellingen hebben, omdat ze er niet over kunnen praten. De filosoof Quine zegt bijvoorbeeld dat wanneer we aan dieren verwachtingen en bedoelingen toekennen, we onszelf als het ware in de schoenen van het dier plaatsen en namens het dier uitspreken wat wíjzelf zouden denken of zeggen wanneer wíj zouden blaffen naar een kat in de boom of met
| |
| |
onze horens op een toreador af zouden gaan. Aan mensen gedachten toekennen is redelijk, op grond van het feit dat mensen zich in die zin in taal uitspreken - maar voor dieren geldt dat hoogstens ‘bij wijze van spreken’.
Op grond van wat we in het voorgaande hebben gezien, lijkt me dit standpunt overdreven. Er is een groeiend aantal experimentele en filosofische aanwijzingen dat vele gedragingen van dieren het beste, of zelfs alleen maar, verklaarbaar zijn als we uitgaan van een achterliggende gedachten wereld. Laten we wel beseffen dat mensen niet alleen maar op de schouders van hun menselijke voorgangers staan, maar ook op de schouders van hun dierlijke voorouders, want zonder het beginnend denkvermogen van dieren zou het taalvermogen van mensen een luchtkasteel zijn.
|
|