Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 912]
| |
Het dossier Eurotaurus
| |
Caprice des dieuxDit boek is geen saaie lectuur en blijft gelukkig gespaard van de betweterige toon van overspannen actiegroepen. Niet zonder een vleugje humor wordt in de proloog en in de epiloog God als de eerste architect ten tonele gevoerd. De proloog brengt ons terug bij het begin van het Europese bouwavontuur te Brussel. De oerarchitect houdt een toespraak waarin hij de klemtoon legt op twee beginselen die Hem bij | |
[pagina 913]
| |
de schepping hebben geleid: 1. Je moet de dingen zo in het leven roepen dat er organische groeikansen in zitten; 2. Bij elk ontwerp moet je ervan uitgaan dat alle leven, dus ook een stad, eerst en vooral een relationeel gebeuren is. Met de epiloog staan wij weer in het heden en krijgen wij het ‘Laatste Oordeel’ te horen: ‘En God sprak tot promotoren, plannenmakers en politici...’ (p. 66). Het oordeel luidt: niet geslaagd. Beide grondbeginselen van de schepping werden met de voeten getreden: het organische weefsel van de stad werd kapotgemaakt en de relaties gebroken. Oorzaken: de macht van de rijksten die enkel oog hebben voor hun eigenbelang, de uitbouw van monofunctionele kantoorzones, de verkeersdichtheid, nog bevorderd door de aanleg van stadsautostrades, het gebrek aan democratische inspraak. ‘In jullie Farizeeërsogen is Brussel slechts één grote vastgoedmarkt waar de achterpoorten van de wet dienst doen als legitimatie om pottenkijkers buiten te houden. De talenten van de gemeenschap verdwijnen tenslotte als winst in uw zakken. Jullie stad Brussel gaat er weer een stukje aan ten onder’ (p. 67). Uit dit verhaal van ‘geld, macht, ambitie’ (p. 10) citeer ik één voorbeeld: het project voor een gebouw ten behoeve van het Europees Parlement, dat onder de deknaam Internationaal Congres Centrum (ICC) werd gelanceerd. Dit enorme gebouw, waar nog volop aan gewerkt wordt, heet omwille van zijn vorm in de volksmond Caprice des dieux. Die benaming is bijzonder toepasselijk. In de lange geschiedenis van dit project treden een aantal figuren op met even veel aplomb als de antieke goden. Uit dit uitvoerige dossier licht ik een vijftal probleemvelden die men in mindere of meerdere mate ook bij andere projecten terugvindt. 1. Het gebrek aan overheidsplanning. Jarenlang heeft de Belgische Staat geweigerd officieel iets te ondernemen i.v.m. de mogelijke vestiging van het Europees Parlement te Brussel. Zij achtte zich gebonden aan de EG-afspraken: de nationale overheid zou in geen enkel land initiatieven nemen die de bestaande taakverdeling tussen Straatsburg, Luxemburg en Brussel in het gedrang zouden brengen. Belgische politici gingen niet in op voorstellen van Europarlementsleden die over faciliteiten te Brussel wilden beschikken. Het veld lag zo voor anderen open. EG-ambtenaren gingen een gesprek aan met financiële groepen en met een aantal Brusselse politici die zich niet door de verplichtingen van de nationale overheid gebonden voelden. Deels ten gevolge van Europese afspraken, deels door eigen aarzelingen en kortzichtigheid werd officieel door de nationale politieke overheid niets gepland. ‘Van deze situatie maakten bouwpromotoren en spekulanten gretig gebruik’ (p. 8). 2. De medeplichtigheid van politiek verantwoordelijken. Het terrein waar promotoren het Europees Parlement wilden neerzetten stond in het | |
[pagina 914]
| |
Afb. 1: Het gebouw voor het Europees Parlement, het zgn. Internationaal Congres Centrum (ICC), in de volksmond Caprice des dieux, foto Luc Koenot.
Afb. 2: Zicht vanuit de Luxemburgstraat op het Leopoldstation en (daarachter) het Internationaal Congres Centrum, foto Luc Koenot. | |
[pagina 915]
| |
gewestplan als gemengd woon- en bedrijfsgebied opgetekend. Slechts 200m2 mocht aan kantoren worden besteed. Jean-Louis Thys, op dat ogenblik Staatssecretaris van het Brussels Gewest, vond hier een handige oplossing voor. De normale procedure voor aanpassing van het gewestplan zou tijd en dus veel geld kosten. Thys liet de initiatiefnemers hun bouwrecht aan de Staatssecretaris overdragen. Hierdoor kreeg het project het aanzien van een onderneming van algemeen belang, en genoot meteen een voorkeursbehandeling. De Staatssecretaris stelde onmiddellijk het gewestplan in herziening en diende begin 1987 bij zichzelf een bouwaanvraag in. Vervolgens liet hij per aangetekende aan zichzelf weten dat de bouwaanvraag mits enkele kleine voorwaarden werd goedgekeurd (p. 53). 3. Het tekort aan politieke coördinatie. De wijziging van het gewestplan lokte bij de buurtbewoners reacties uit. Er werd een Association du Quartier Leopold opgericht die onderhandelingen begon met de bouwpromotoren. De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor Brussel (GOMB), verantwoordelijk voor projecten van stadsvernieuwing, werd tot deelneming aan de gesprekken uitgenodigd. Het lag voor de hand dat dit politieke orgaan een bemiddelingsrol zou spelen tussen de financiële groepen en de belangen van de wijk. Maar de GOMB kwam nooit opdagen. Het beleid bleef systematisch afwezig (pp. 54-62). 4. De vermenging van publieke en particuliere belangen. Bij de bouw van het Europees Parlement is ook de aanleg voorzien van annexe gebouwen en van een wandelpromenade boven de sporen van het Leopoldstation. De plannen van de privé-sector strekken zich uit over een gebied dat voor een groot stuk eigendom is van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS). In mei 1990 besliste de raad van bestuur van de NMBS dit terrein ‘tegen een niet spekulatieve prijs ter beschikking te stellen’. Over de precieze rol van en afspraken met de NMBS in dit dossier hangt een waas van geheimzinnigheid: ‘Zou het kunnen dat de reden te zoeken is bij de vermelde familiebanden tussen het project en de NMBS-voorzitter?’ (p. 56). 5. De gebrekkige inpassing van de nieuwbouw in de omgeving. Het Internationaal Congres Centrum rijst op tussen het Leopoldpark en het Leopoldstation. Vroeger vormde het Luxemburgplein een harmonisch geheel. Wie tegenwoordig door de Luxemburgstraat wandelt krijgt de indruk dat het stationsgebouw door de kolossale nieuwbouw wordt verpletterd. Ook de hoogte van de annexe gebouwen staat niet in verhouding tot de omringende buurt. En wat zal er, na voltooiing van het project, van het oudst bewaarde Brusselse station overblijven? Het Leopoldpark, aan de andere kant van de bouwzone, ligt voortaan gekneld tussen het nieuwe gebouw voor de Ministerraad en dat voor het Europees Parlement. Zal de bouwwoede ooit ook op dit resterende | |
[pagina 916]
| |
stukje groen toeslaan? Zullen Euro-ambtenaren er hun privé-tuin van willen maken? Tussen haakjes: rond het midden van vorige eeuw lag op deze plaats de Brusselse dierentuin, met olifanten, nijlpaarden, beren en giraffen. Lang heeft de pret niet geduurd. In 1880 was de dierentuin reeds door het stadsbestuur vervangen door een publiek wandelpark: omwille van het vochtige klimaat van de Maalbeekvallei konden de meeste dieren het er immers niet uithouden. De Europarlementsleden zal het vermoedelijk wel beter vergaan. | |
Financiën, architectuur en verkeerDe zojuist geschetste probleemvelden roepen vragen op m.b.t. het beheer van de publieke goederen. Hieronder moet men niet alleen de Staatsfinanciën rekenen, maar ook het patrimonium, de ruimtelijke ordening, het milieu, de infrastructuur en in zekere zin ook het uitzicht van de stad, dat als een bepalend element van de gemeenschappelijke leefwereld door eenieder gerespecteerd hoort te worden. Wat ziet men gebeuren? Enerzijds worden gewestplannen keer op keer aangepast en BPA's (Bijzonder Plan van Aanleg) afgestemd op bouwprojecten die geld opbrengen voor particulieren maar het gemeenschappelijk erfgoed aantasten. Van de 3,7 miljard BEF EG-huurgeld te Brussel in 1990 zou 90% op bankrekeningen van privé-eigenaars worden gestort (p. 8). Dat de vastgoedsector in de Leopoldswijk voor het grootste deel in Franse handen zit (p. 32), is een pikant detail. Anderzijds worden gebouwen die eigendom zijn van de Belgische Staat aan de EG verhuurd tegen tarieven die bijna de helft onder de marktprijs liggen. Afspraak is dat het nieuwe gebouw voor de Ministerraad, dat in 1994 af moet zijn, door de EG voor 10,4 miljard BEF van de Belgische Staat zal worden afgekocht. De kostprijs van het gebouw zelf en van de aanleg van de toegangsinfrastructuur wordt geraamd op minstens 17 miljard BEF. Het lijkt er dus op dat de Belgische Staat enerzijds door medeplichtigheid aan de praktijken van kapitaalkrachtige en voor het merendeel door het buitenland gecontroleerde financiële groepen, en anderzijds door vrijgevigheid tegenover de EG, zichzelf verarmt. Hierbij mag men echter niet vergeten dat de aanwezigheid van EG-instellingen voor Brussel een aanzienlijke toevoer van kapitaal betekent. In zijn toespraak bij de opening van de tentoonstelling Leopold II en de stadsverfraaiing van Brussel op 14 mei jl. haalde Minister Jos Chabert berekeningen aan van de Nationale Bank van België, volgens dewelke het netto rendement van de inplanting van internationale instellingen in de hoofdstad op 60 à 70 miljard BEF per jaar mag worden geschat. De kosten/baten analyse valt dus blijkbaar gunstig uit voor de Schatkist. Niet voor niets | |
[pagina 917]
| |
probeert België het de EG-ambtenaren zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Zo voorziet men ondermeer als ambtswoning voor de voorzitter van het Europees Parlement de heropbouw van het in 1950 gesloopte Hotel Aubecq, ooit een meesterwerk van Victor Horta. Dit laatste voorbeeld is ook sprekend voor de wijze waarop de overheid omgaat met het architecturale erfgoed. Omdat Horta tegenwoordig internationaal weer in de kijker staat, gaat men plots een gebouw dat eerst met de grond gelijk werd gemaakt weer oprichten. Maar eerst laat men toe dat waardevolle panden worden verwaarloosd en vernield. Het Maerlantklooster werd door een zustercongregatie in 1985 aan promotor CFE verkocht, die doelbewust het gebouw liet verkrotten. In 1991 uitte het Duitse Europarlementslid Ursula Braun-Moser haar verontwaardiging. De Staat heeft nu plannen om dit gebouw te restaureren en er een Europees pers- en onthaalcentrum van te maken (p. 46). Op dit ogenblik is van die restauratie echter nog niets te zien. Op het vlak van de architectuur kijkt men aan tegen een berg van gemiste kansen. Teveel ontwerpen werden aan eenzelfde architectenbureau toevertrouwd (p. 40). Slechts in één geval werd een internationale architectenwedstrijd uitgeschreven, met name in 1979 voor het gebouw van de Europese Ministerraad. Er werd uiteindelijk gekozen voor het project van de groep Westland-Utrecht, waarvan de promotor lid was van de jury! (p. 43). Het is bedroevend dat men de inplanting van Europese instellingen in Brussel niet aangegrepen heeft als een unieke kans om de stad wat meer allure te geven. Daar zijn andere dan financiële redenen voor. Belgische politici missen blijkbaar het formaat om aan kapitaalkrachtige drukkingsgroepen een halt toe te roepen. De vraag is tevens in hoeverre ze gevoelig zijn voor architectonische waarden. Talrijke voorbeelden in het buitenland getuigen dat de architectuur in het laatste kwart van de 20e eeuw niet doodgebloed is. Maar men krijgt geen modelarchitectuur als men er niet voor kiest. Dit probleem reikt verder dan de uitzwerming van Europese gebouwen. Fantasieloze nieuwbouw, het overal gangbaar geworden ‘façadisme’Ga naar eind2, ook de ontsiering van het Europakruispunt (tegenover het Centraal Station) door nepgevels in neo-Vlaamse renaissance stijl wijzen op een gebrek aan creativiteit. Ik heb niets tegen het behoud van de classicistische gevels op het Martelarenplein, maar deze praktijk veralgemenen is een teken van bekrompenheid en onmacht. Voor een eigentijds en misschien zelfs ietwat gedurfd project lijkt in Brussel geen plaats. Geldgebrek? Wansmaak? Politiek opportunisme? Bouwpromotoren en beleggers zijn uit op onmiddellijke winst. Als geen enkele overheidsinstantie toezicht houdt op de kwaliteit van het stedelijk landschap, maken architecten met oorspronkelijke maar iets duurdere ideeën geen schijn van kans. | |
[pagina 918]
| |
Afb. 3: Het nieuwe gebouw voor de Europese Ministerraad, foto Luc Koenot.
Afb. 4: Het monument ter herdenking van het Europees Jaar van het Milieu 1987 aan het Schumanplein, foto Luc Koenot. | |
[pagina 919]
| |
In de jaren zestig werd met grote euforie het Manhattan-plan voor de Noordwijk aangekondigd. Over het Manhattan-Center aan het Rogierplein werd een luxueuze brochure verspreid die het leven aldaar als een idylle beschreef. Het zou een ‘getuigenis van humanisme’ worden, een oord van menswaardig en vervullend leven, toekomstgericht. Het Jaar 2000 stond voor de deur. In de brochure werden werken afgebeeld van ondermeer Van Eyck, Pieter Breughel en G. van de Woestijne. Het geheel werd afgesloten met een citaat van Paul Valéry: ‘Les maîtres sont ceux qui nous montrent ce qui est possible dans l'ordre de l'impossible’. Men kan ter plaatse nagaan wat er van die mooie droom terecht is gekomen. De oliecrisis heeft vrij vlug roet in 't eten gestrooid. Jarenlang zag de Noordwijk eruit als een woestenij. Men heeft tijd genoeg gehad om na te denken. Ooit werd het idee gelanceerd op dat immense terrein een park aan te leggen. Hier had de jeugd van de omringende volkswijken zich in een groene zone kunnen uitleven in plaats van doelloos rond te hangen in het winkelcentrum City 2. Denk aan het succes van het Parc de la Villette te Parijs. Op een immens terrein waar vroeger slachthuizen stonden is een groene ruimte aangelegd dat als model mag gelden van eigentijdse tuinarchitectuur. Er is overvloedig plaats voor wandelingen, spel en sport. In Brussel lijkt zoiets jammer genoeg onmogelijk. Na een onderbreking van zowat twintig jaar worden thans in de Noordwijk de anonieme blokkendozen neergezet die destijds waren voorzien, in een stijl die nu totaal voorbijgestreefd is. En dan is er het verkeer. De ontwikkeling van massale kantoorzones wijzigt de verkeersstroom. Tot 1860 bleef de Brusselse binnenstad door tolgrenzen en octrooipoorten afgesloten die de oude stadswallen vervingen (p. 13). Nu dringen snelwegen door tot in het hart van de stad. Dat het Berlaymontgebouw aan het Schumanplein een stimulans was voor de uitbouw van een Brussels metronet, daarvoor kan men alleen maar dankbaar zijn. Maar ook het openbaar vervoer heeft te lijden onder het gebrek aan overheidsplanning. Het loont de moeite de oorspronkelijke plannen voor de metro te vergelijken met de huidige uitbreiding van het net. Een coherent beleid op lange termijn is voor de MIVB (Maatschappij voor Interkommunaal Vervoer Brussel) nauwelijks uit te voeren. Zij hangt immers af van meerdere gewestelijke en gemeentelijke overheden, waarvan de vertegenwoordigers steeds weer wisselen. Voorkeuren en opties veranderen en spreken elkaar tegen. Een klein voorbeeld: door het Brussels Gewest werden onlangs enkele tientallen miljoenen geïnvesteerd in de vernieuwing van de sporen van tramlijn 58 in het centrum van Vilvoorde; nauwelijks zijn de werken beëindigd of het gemeentebestuur van het Vlaamse Vilvoorde beslist de MIVB te verbieden haar trams te laten rijden door de vernieuwde straten. De | |
[pagina 920]
| |
tram zou gevaarlijke trillingen veroorzaken die de stabiliteit van een aantal gebouwen bedreigen. Ondertussen wordt het zware vrachtverkeer er niet verboden. Binnenkort zou de tram naar Vilvoorde vervangen worden door autobussen. Ook hier ziet men dat gebrek aan vooruitzicht en voorafgaande dialoog tussen de bevoegde instanties de gemeenschap een hoop geld kost. Tramgebruikers ergeren zich eraan dat beslissingen m.b.t. het openbaar vervoer genomen worden door heren die metro of tram slechts nemen als persfotografen in de buurt zijn. Verbruikersbonden krijgen weinig inspraak. De aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer staat of valt met de frequentie van het aanbod. In Keulen werd enkele jaren geleden besloten alle tramlijnen de hele dag door om de 10 minuten te laten rijden. Door de zware loonkost is zulks voor Brussel bijna onhaalbaar. Het is voordeliger kostelijke, gelede trams in te leggen dan een legertje trambestuurders voor kleinere, maar frequentere voertuigen aan te werven. Problemen van urbanistische en verkeerstechnische aard hebben ook een sociaal luik. | |
Bouwpolitiek en sociale ethiekEen bezinning over de betekenis van de beschreven ontwikkelingen voor onze democratische samenleving dringt zich op. Het verhaal van de Europese gebouwen roept immers heel wat vragen op. Carrièrepolitiek, amateurisme en de verstrengeling van overheids- en privébelangen leiden tot apathie bij de bevolking. De geloofwaardigheid van de beleidsmensen staat op het spel. De kloof tussen hen en de (vooral jongere) burgers groeit met de dag. Hoeft dit te verwonderen? Over bouwprojecten die het stadsbeeld en het samenleven grondig wijzigen werd nooit een openbaar debat gevoerd. Beslissingen werden achter gesloten deuren genomen. ‘De beïnvloeding die financiële groepen en technokraten uitoefenen op de overheidsorganen leidt tot een aanfluiting van de demokratische samenleving zelf’ (p. 10). De periode waarin de Europese instellingen zich ingepland hebben in de hoofdstad valt samen met die van de Belgische Staatshervorming. De financiële voordelen van de aanwezigheid van talloze Euro-ambtenaren in ons land worden opgeslorpt door de kostelijke nationale hervormingen. Politici hebben zoveel energie en geld geïnvesteerd in het behartigen van lokale belangen dat ze de kans lieten voorbijgaan om van Brussel op cultureel en architecturaal vlak een centrum met internationale uitstraling te maken. Men heeft door particuliere ondernemingen gebouwen voor Europa laten neerzetten, maar heeft men ook aan Europa gebouwd? Zoals men de spanningen tussen de nationale | |
[pagina 921]
| |
gemeenschappen niet oplost met geldelijke middelen alleen, zo volstaat het niet aan Europese instellingen financiële voordelen te bieden om een gunstig klimaat te scheppen voor de uitbouw van de Europese traditie en voor de uitstraling van de Europese waarden. Het is slechts een halve waarheid dat een staat de politici krijgt die hij verdient. Het behoort tot de roeping van een politicus dat hij niet alleen de mentaliteit van een gemeenschap weerspiegelt, maar dat hij als inspirator bijdraagt tot het uitwerken van een visie en tot het aanwakkeren van burgerlijke verantwoordelijkheidszin: ‘Want het komt in ruime mate de politici toe te bepalen welke krachten zullen worden vrijgelaten, welke andere teruggedrongen, en te kiezen waarop die zullen steunen - op het beste of op het slechtste dat in elke burger zit’, aldus Vaclav HavelGa naar eind3. Hoe reëel die woorden van Havel zijn, getuigt de stedebouwkundige vernieuwing van Brussel onder de leiding van koning Leopold II. Deze vorst had het belang ingezien van een weloverwogen stadsvernieuwing, waarbij criteria van economische welstand samengingen met de zorg voor het algemeen welzijn van de bewoners. Hij had aandacht zowel voor praktische behoeften als voor het culturele aanzien van de stad. ‘Voor Leopold II was de stad een instrument van urbaniteit, wellevendheid en hoffelijkheid, die de burger en de bewoner wilde cultiveren en vermenselijken’, aldus architect-urbanist Jan TangheGa naar eind4. Men kan opwerpen dat bijvoorbeeld de bouw van het Justitiepaleis de renovatie van een wijk heeft ingeleid die de oorspronkelijke bevolking niet heeft ontzien. Onteigeningen en speculatie zijn factoren die men niet kan vermijden. Een stad is een organisch geheel dat groeit. De ontwikkeling van een lichaam is niet mogelijk zonder groeipijnen. Er rijzen waardenconflicten tussen pragmatisme en idealisme, tussen welvaart en welzijn, tussen onmiddellijk voordeel en resultaat op lange termijn. Vraag is of men ertoe bereid is zulke conflicten onder ogen te zien en waarden af te wegen. Slechts wie visie heeft kan in dat spanningsveld gaan staan en hoeft niet bang te zijn voor een openbare discussie. Wie echter geen visie heeft laat maar begaan en kan niet verhinderen dat financiële overwegingen elk ander perspectief platwalsen. De wet van de sterkste is echter in strijd met de democratische principes en met de Europese waarden. Het wordt tijd het hoofd te bieden aan fatalisme. Naast de politici draagt ook elke burger een eigen verantwoordelijkheid. Mogelijkheden tot creatieve en kwaliteitsvolle bouwprojecten zijn er voldoende. Zowel in de nabijheid van de Europese wijk (de Vijverstraat, de Stevinstraat, de Livingstonelaan,...) als elders in de stad (Leopold II-laan, Koningstraat,...) staan tientalle verkrotte panden ter beschikking. In de Zandstraat hebben de voormalige Magasins Waucquez van Victor Horta na | |
[pagina 922]
| |
een schandalige verloedering eindelijk een nieuwe bestemming gekregen. Als vestiging van het Museum van het Stripverhaal is dit gebouw thans in zijn vroegere luister hersteld. Het staat nog steeds op waardige buren en overburen te wachten. Initiatieven van gemotiveerde burgers dient men aan te moedigen. De Brusselse Raad voor het Leefmilieu (BRAL) heeft al stimulerend werk geleverd. Deze raad ijvert voor betere informatie van de bevolking en voor overleg tussen de betrokken partijen. Er wordt samengewerkt met groeperingen als ARAU (Ateliers de Recherche et d'Action urbaine) en met de Europese ambtenarenvakbond Solidarité Européenne. Ook bewonersacties in de wijk rond het Jourdanplein hebben een bescheiden, maar tastbaar succes geboekt. Het Sint-Lukas-Archief ijvert al jaren voor de herwaardering van het stedebouwkundig patrimonium van de hoofdstad. De rol van de pers mag niet worden onderschat. Twintig jaar geleden las men wekelijks in Knack de vinnige rubriek ‘Bouwen in België’ van Johan Struye. De Standaard biedt regelmatig kritische stukken over urbanisme (ondermeer van Sieg Vlaeminck) en monumentenzorg (R.H. Marijnissen). Het boek Eurotaurus, de aanleiding tot het schrijven van dit artikel, heeft in de pers ruime aandacht gekregen. Zullen dergelijke inspanningen op de duur de bouwmaffia de wind uit de zeilen nemen? Op een verloren en verwilderd plantsoen voor het Schumanplein staat een wat zielig en pretentieloos monumentje ter herdenking van het Europees Jaar van het Milieu 1987. Zolang er sporen overeind blijven van verantwoordelijkheidszin voor het milieu en van gemeenschapsgevoel kan het tij alsnog keren. |
|