| |
| |
| |
Forum
Verraderlijk vlot
Architectuur als decor
In beschouwingen over de hedendaagse woordcultuur duikt opvallend vaak de tegenstelling op tussen ‘vlotte’, ‘journalistieke’ of ‘oppervlakkige’ schrijfsels enerzijds en ‘doorwrochte’, ‘goed overdachte’ geschriften anderzijds. Zoals de meeste tweedelingen is ook deze enigszins misleidend. Want er bestaan wel degelijk hybride publikaties waarin vlotheid met gemak wordt gepaard aan ernst, zelfs aan diepzinnigheid. Een ietwat luchtige toon of terloopse betoogtrant getuigt lang niet altijd van een afkeer voor serieuze ideeën, noch van een gebrek aan voorbereidend denkwerk. Neem bij voorbeeld het recent verschenen boekje Architectuur als decor van Willem Koerse, dat vijf vlot geschreven essays bevat over het hedendaagse wonen en haar officiële hoeder, de architectuur. Het leest makkelijk, want de auteur formuleert erg helder, bouwt in elk essay telkens een welhaast transparant betoog op, en verwijst niet te onpas naar Grote Gedachten van andere denkers.
Koerse houdt het stilistisch simpel, maar deze vormelijke eenvoud verbergt een heel interessante, bijwijlen ook diepzinnige inhoud. Het is alsof de schrijver eerst lang heeft nagedacht, vervolgens de nodige tijd heeft genomen om de vruchten van zijn denkarbeid te laten rijpen, en die ten slotte heeft laten verschrompelen. Want Koerses vlotte formulering heeft niets te maken met het retorisch ontwijken van ‘dieperliggende problemen’, maar is vooral een kwestie van kernachtigheid. Zo schrijft hij: ‘Architectuur, laat ik dat mijn werkdefinitie noemen, is vormgeven aan bruikbaarheid. Het gaat hierbij zowel om de algemene als de specifieke bruikbaarheid. Huizen moeten bewoonbaar, scholen bruikbaar en straten begaanbaar zijn. De nadruk ligt op het vormgeven, zonder ooit het aan uit het oog te verliezen’ (p. 62). De gegeven omschrijving is beknopt en meteen duidelijk. Tevens getuigt ze van een persoonlijke visie die duidelijk het resultaat is van lang nadenken. Last but not least zet ze aan tot nadenken, althans voor wie dit vlot geschreven boekje leest zoals het zou moeten worden gelezen: traag en bedachtzaam, peinzend, met pen en papier in de aanslag.
De geciteerde definitie van (goede) architectuur beklemtoont het dienstbaar karakter van deze discipline: architecten mogen het nutsaspect van woningen niet onderschikken aan esthetische of andere vormoverwegingen. Koerse bepleit echter niet meteen een louter utilitaire, uitsluitend gebruiksvriendelijke architectuur. Wat hem voor ogen zweeft, is voornamelijk een bescheiden vormgeving van de gebouwde omgeving, een architectuur die de
| |
| |
mensen quasi-evident lijkt omdat ze humane activiteiten niet enkel mogelijk maakt, maar die vanwege haar ‘uitzicht’ tegelijk ook prettiger om uit te voeren doet lijken. Koerse verduidelijkt een en ander onder de titel ‘De illusies van de gebouwde omgeving’ aan de hand van de dubbele betekenis van het woord ‘decor’. De uitdrukking ‘architectuur als decor’ (de titel van dit boekje) kan minstens twee dingen betekenen: architectuur als stille maar noodzakelijke achtergrond van menselijke levensverhalen, ook collectieve, én architectuur als false front, als spectaculaire, om aandacht schreeuwende decoratie van commerciële belangen. Koerse kiest voor de eerste en beschouwt o.m. Ricardo Bofills ontwerpen als voorbeelden van de laatste. Diens postmoderne ‘façcade-bouwsels’ ziet hij als voorbeelden bij uitstek van ‘zogeheten follies, functieloze bouwsels die alleen maar als decor dienst kunnen doen’ (p. 57).
Bofill en andere ‘architecten-decorbouwers’ beantwoorden volgens Koerse aan een zekere Zeitgeist. Ze zijn symptomatisch voor een bredere maatschappelijke ontwikkeling, die ze tegelijk beantwoorden (letterlijk) en weerspiegelen (figuurlijk): de komst van het visuele tijdperk, waarin de wereld meer en meer wordt gereduceerd tot een kijkveld. Koerse verwijst in dit verband naar het kijken vanuit een snelle auto en naar het tv-kijken. Beide veranderen de werkelijkheid in een filmische realiteit, in een flitsend plaatjesboek. Postmoderne ‘architecten-decorbouwers’ conformeren zich aan deze tendens tot visualisering van de werkelijkheid - die altijd ook een virtualisering van de realiteit inhoudt - door te streven naar pakkende prentjes, naar opvallende maar tegelijk eenduidige, makkelijk leesbare gebouwen die in een flits kunnen worden ontcijferd. Of zoals Koerse in het essay Het verwaarloosde lichaam schrijft: ‘De inrichting van de gebouwde omgeving lijkt steeds meer tegemoet te komen aan het alleen-maar-kijken: een steeds groter deel wordt gerealiseerd volgens... het beeldkwaliteit-principe’ (p. 76).
Meermaals wijst Koerse er op dat de komst van ‘het tijdperk van het vluchtige beeld’ ook is verbonden met sociale ontwikkelingen als de toegenomen geografische mobiliteit (de al genoemde auto) en het sterk gestegen aantal éénpersoonshuishoudens. Voor de ruimtelijk mobiele en/of alleenstaande mens is de eigen woning niet langer een plek in de strikte betekenis van het woord, een particuliere plaats waarmee men sterke persoonlijke bindingen heeft (een zelfstandig wonend iemand bevredigt heel wat individuele behoeften buitenshuis, te beginnen met het vullen van de eigen maag, en is volgens de statistieken ook weinig honkvast: zij/hij verhuist regelmatig). De postmoderne neo-nomade voelt zich kortom niet langer verbonden met een bijzondere plek. ‘Geen speciale binding betekent dat de verschillende levensverhalen zich tegen steeds wisselende decors afspelen’ (p. 48). Die decors mogen er gladjes en letterlijk beeldschoon uitzien. De mobiele mens leeft immers van supersnelle indrukken, en heeft daarom genoeg aan een impressionant-oppervlakkige architectuur die maar even boeit en slechts een ogenblik lang de aandacht weet vast te houden. ‘Pas een oponthoud, een zekere duur aan een verblijf geven, maakt het mogelijk aandacht
| |
| |
te schenken aan details of bijzonderheden van een omgeving. Die tijd wordt niet meer opgebracht, we zijn gevangen door het fenomeen snelheid en we verplaatsen ons nauwelijks meer te voet. De reactie daarop is niet uitgebleven. We kunnen om ons heen zien dat de hedendaagse ontwerper van omgevingszaken heeft begrepen dat teveel detailleren slechts “paarlen voor de zwijnen” werpen is’.
In de inleidende bladzijden van Architectuur als decor merkt Koerse heel bescheiden op dat zijn vijf essays niet zoiets als een architectuurfilosofie inhouden. Het zijn slechts proeven van ‘toegepaste filosofie..., met dien verstande dat het eerder om een filosoferen over dan om een filosofie van het wonen gaat. Het betreft niet zozeer een min of meer voltooid bouwwerk van gedachten, overeind gehouden door een logische constructie, maar veeleer een benadering die open en onaf wil zijn’ (p. 9).
Deze bescheidenheid siert de schrijver. Maar de laatste zinsnede kan ook anders worden gelezen. Want Koerses open en onaffe benadering heeft vijf essays opgeleverd die te denken geven: hun vlotte uitzicht zet de goede lezer aan tot veel diepzinnig gepeins. Net als goede architectuur?
□ Rudi Laermans
Willem Koerse, Architectuur als decor. Filosoferen over de gebouwde omgeving, Uitgeverij Thoth, Amsterdam, 1993, 127 pp.
| |
Wereldcongres over de mensenrechten in wenen
Twee conferenties met uiteenlopende agenda's
In juni '93 vonden er in Wenen twee conferenties plaats over de mensenrechten, een georganiseerd door de Verenigde Naties naar aanleiding van de 45e verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in New York in 1948, en een door de Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's). Beide kwamen samen in hetzelfde gebouw maar op verschillende verdiepingen. Dit laatste was ook het geval voor de gesprekken die er werden gevoerd.
De conferentie van de VN was een treffen van diplomaten en experts in internationaal recht. Men zocht er naar een consensus over een document dat de toepassing van de mensenrechten in de hele wereld zou garanderen. Problemen waren de universaliteit en ondeelbaarheid van die rechten. Op de agenda van de NGO's stond de schending van de mensenrechten in vele landen voorop. Posters, video's, documentatie, emotionele getuigenissen en paneldiscussies zetten die schendingen in de verf. De ironie wil dat dergelijke schendingen van de mensenrechten bedreven worden of oogluikend toegestaan door regeringen die voorgeven zich ertegen te verzetten. De kracht van de NGO's bestaat erin dat hun leden doorwinterde activisten zijn met een rijke ervaring op het
| |
| |
gebied van de verdediging van de mensenrechten op lokaal niveau. Omdat men meestal niet kan rekenen op de eigen regering, dringt zich de noodzaak op van een onafhankelijke, liefst internationale arbitrage. De NGO's richten zich daarom tot het internationale forum en de wereldpers om aldus druk uit te oefenen op de lokale regeringen.
Was de officiële VN-conferentie een besloten bedoening, dan mochten de NGO's zich verheugen op een ruime belangstelling. Een opvallend verschil tussen de beide conferenties was dat waar de VN zich onthouden man en paard te noemen en bepaalde landen met de vinger te wijzen (een uitzondering werd gemaakt i.v.m. Bosnië waar Servië en Kroatië als ‘agressors’ werden aangewezen), de NGO's op grond van plaatselijke misbruiken de schuldige met naam en toenaam aanwijzen. Het vrouwentribunaal was wat dat betreft het meest uitgesproken.
| |
Verschillende talen
Niet te verwonderen dat ook het ‘discours’ dat op beide conferenties gehanteerd werd, erg verschilde. De VN-conferentie hulde zich in een juridische vaktaal en had het over ‘aanpassingen van de mechanismen die de toepassing van de mensenrechten in de toekomst beter dienden te waarborgen’. De taal van de NGO's was er een van verontwaardiging over en aanklacht van hemeltergende schendingen van de mensenrechten op lokaal niveau.
Zoveel is duidelijk, het probleem van de mensenrechten mag niet alleen juridisch benaderd worden; het is vooral een ethische kwestie, met name een zaak van respect voor en tolerantie t.o.v. culturele verschillen. Op dit gebied drukten de verschillende religieuze groepen en kerken een stempel op de conferentie van de NGO's, die gewis duidelijker was dan de inbreng van de officiële delegatie van de H. Stoel op de VN-conferentie.
Jezuïeten en franciscanen spraken er vanuit hun wereldwijde ervaring met o.a. het probleem van de straatkinderen, de vluchtelingen, de minderheden. Uit de inbreng van afgevaardigden van Pax Christi, de Wereldraad der Kerken, Caritas, Justitia et Pax enz. bleek welke impact zij hebben op de eerbiediging van de mensenrechten in de verschillende landen.
| |
Tolerantie
Godsdienstige intolerantie steekt in vele landen de kop op, denk maar aan het voortschrijdende fundamentalisme in de Arabische landen. Dat ook de christenen zich vaak intolerant opstellen, scheen men wel eens te vergeten en ook het probleem van de mensenrechten in de kerk werd niet aangesneden. Opvallend was het morele gezag van de Dalai Lama die, tussen haakjes, geweerd was op de VN-conferentie. Ook verwachtte men veel van de katholieke kerk en men beriep zich daarbij op haar wereldwijde inplanting en op de sociale leer van Johannes-Paulus II. Jammer dat er in Wenen weinig coördinatie bestond tussen de vele afgevaardigden vanuit rooms-katholieke hoek. Gewis een gemiste kans.
Opvallend op de conferentie van de NGO's was ook de inbreng van enkele gezaghebbende figuren met een grote internationale uitstraling. Zij openden wereldwijde perspectie- | |
| |
ven wanneer de afgevaardigden dreigden verstrikt te geraken in plaatsgebonden problemen.
Ik vernoemde reeds de Dalai Lama. Hij riep op tot een ‘universeel verantwoordelijkheidsbesef’. De toespraak van Rigorberta Menchù, die in 1992 de Nobelprijs voor de Vrede ontving, was indrukwekkend: ‘Culturele verscheidenheid zou voor niemand een gevaar mogen inhouden. Vele maatschappijen beschouwen dit nochtans als een bedreiging. Etnisch pluralisme is echter een bindende en geen verdelende kracht voor een natie. Een natie loopt een groot risico als het recht om verschillend te zijn wordt miskend’.
Eenzelfde taal sprak de Ierse minister Michael Higgins: ‘Wij dienen onszelf af te vragen hoe lang we nog zullen overleven als we ons niet oefenen in verdraagzaamheid die inherent is aan cultureel pluralisme. Zonder verdraagzaamheid teren wij op een dieet van vrees, onwetendheid en de koestering van geleden onrecht’.
| |
Internationale afdwingbaarheid
Internationale verdragen over mondiale thema's ontspruiten meestal aan een gevoel van verontwaardiging en aan schuldbesef: ‘Wij moeten eindelijk iets doen voor de mensenrechten’, ‘wij moeten een halt toeroepen aan de pollutie’... Dit leidt dan tot ethische verklaringen die echter wettelijk niet afdwingbaar zijn, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948. Vervolgens verbinden landen zich tot het in acht nemen van bepaalde normen en het opstellen van controlemechanismen. Uiteindelijk, maar lang niet altijd, wordt men het eens over sancties i.v.m. overtredingen.
Bij elke stap levert een staat iets in van haar soevereiniteit, want andere staten of internationale organisaties krijgen zeggenschap in de internationale en zelfs nationale aangelegenheden van een bepaald land. Dit was telkens het hete hangijzer in de discussie op de VN-conferentie, met name wat betreft de universaliteit van de mensenrechten, het internationale gerechtshof voor mensenrechten, de aanstelling van een hoofdcommissaris, enz. Hoeveel macht is een staat bereid te delen met andere?
| |
Vooruitzichten
Het einde van de Koude Oorlog en de herschikking van de wereldmacht maken het moeilijk de concrete resultaten van de conferentie te evalueren en de toekomstige ontwikkeling te voorspellen. Het toenemend belang van regionale gemeenschappen van landen (EG, Nafta, de Andesgroep, OAS, ASEAN) en de te verwachten reorganisatie van de Veiligheidsraad waren een rem op mogelijke internationale overeenkomsten. Het valt dan ook niet te verwachten dat de toepassing van de mensenrechten op regionaal vlak veel vooruitgang zal boeken. Men heeft veeleer de indruk dat er een soort ‘samenzwering’ bestaat tussen bepaalde naties om onder het mom van de bescherming van de eigen culturele identiteit, de afdwingbaarheid van de mensenrechten af te zwakken.
In 1998 zal men de vijftigste verjaardag herdenken van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het valt te verwachten dat de
| |
| |
schendingen van die rechten niet zullen afgenomen zijn. Hopelijk is er dan wel meer klaarheid wat betreft de reële verdeling van de macht in de wereld. In de mate dat staten vooruitgang zullen boeken op het gebied van democratie en ontwikkeling, maakt de erkenning van de mensenrechten een reëlere kans. Waar dit niet of onvoldoende gebeurt, zullen staten zich ook niet gebonden voelen door een internationale wetgeving of door verdragen die volgens hen inbreuk plegen op hun soevereiniteit. In dat geval zal de conferentie over de Wereldbevolking volgend jaar in Kaïro en die over de Vrouw in Peking in 1995 een heruitgave zijn van die van Wenen.
□ Jan Stuyt
| |
Greenaway voor beginners
Sally Potters Orlando
Cineasten (kunstenaars in het algemeen) met een opvallende signatuur nopen tot extreme stellingnamen: tot verering of verguizing. Geregeld krijgen die extreme stilisten ook navolging; dat is onlangs Peter Greenaway te beurt gevallen. De Britse cineaste Sally Potter heeft een mooie hommage gebracht aan haar leermeester. De film Orlando, gebaseerd op de roman van Virginia Woolf uit 1928, is een aardig staaltje epigonisme, maar heeft desondanks een eigen identiteit en vooral een aanstekelijk enthousiasme. Het is een warme, charmante acteursfilm, in evenwicht gehouden door het afstandelijke van een onconventionele plot en een nadrukkelijk esthetiserende vormgeving.
| |
Een romantische ziel
De eerste scènes van de film spelen zich af in het jaar 1600. We leren de jonge Lord Orlando kennen die heel andere ambities koestert dan de doorsnee hoveling. Orlando is een romantisch, melancholisch type, houdt van Liefde en Poëzie met een hoofdletter, maar zowel op het eerste als op het tweede domein loopt het slecht af: Sasha, dochter van een Russisch gezant, laat hem vallen en voor poëzie, zo maakt zijn leraar hem diets, heeft hij niet het minste talent. Rest hem alleen het prachtige landgoed dat koningin Elizabeth hem geschonken heeft onder de vreemde voorwaarde dat haar jonge préféré zich ervoor moet hoeden oud en zuur te worden.
Tot daar lijkt alles vrij conventioneel. Maar dan blijkt de wens van koningin Elizabeth ook echt werkelijkheid te worden: Lord Orlando behoudt de hele film zijn jeugd, hoewel dat hele leven een periode van 400 jaar overspant. Het wordt nog extravaganter wanneer Lord Orlando in het jaar 1750 - na een nieuwe episode als afgezant van de Britse kroon in een niet nader omschreven oosters land - plots verandert in Lady Orlando. ‘Same person, different sex’, merkt Orlando op, nauwelijks verbaasd. Met dezelfde vanzelfsprekendheid neemt Orlando's omgeving akte van zijn/haar geslachtsverandering. Anno 1700 neemt Orlando deel aan het ‘society-leven’ van haar tijd - een heerlijke salonscène met een spitse Pope, Swift en Addison - en ondergaat ze de neerbuigende houding van de man- | |
| |
nenwereld tegenover haar geslacht aan de lijve, vooral wanneer blijkt dat ze haar landgoed dreigt te verliezen als er geen mannelijke nazaat is.
Voor een nazaat zorgt (inmiddels in het jaar 1800) de Amerikaanse vrijheidsstrijder Shelmerdine. Ook met deze geliefde blijft het niet duren, want Orlando vindt diens idealen een beetje verdacht: ze zullen oorlog en mensenlevens vergen. Orlando vermoedt daarenboven dat de invulling van al die idealen allicht wel eeuwig op een ‘volgende dag’ zal moeten wachten.
We zien Orlando vervolgens hoogzwanger op de vlucht voor de Eerste Wereldoorlog om zo in het heden te belanden: middenin het hedendaagse helse verkeer op een motorfiets. In de ‘side-car’ zit dochter Orlando. Het landhuis - bij een laatste bezoek ingepakt in Christostijl - kan ze nu wel vergeten. Het verlies van het huis heeft echter ook zijn goede kanten: Orlando is nu bevrijd van alle banden met het verleden. Ze is een vrij individu. Al blijkt ze in een ingewikkelde tijd terechtgekomen, met heel eigen problemen: haar uitgever wil haar levensverhaal niet publiceren zonder toegevingen aan het grote publiek.
De film eindigt op een bizar idyllische noot: moeder en dochter Orlando houden een zomerse picknick in een weiland onder een boom. De scène wordt in beeld gebracht door dochter Orlando die het tafereel registreert met de videocamera. Een engel verschijnt en kondigt de komst van een nieuwe mens aan: man noch vrouw. De toekomst behoort aan de unisex-mens.
Deze boodschap komt voor de aandachtige kijker niet helemaal als een verrassing want Orlando had als man vooral interesse voor ‘vrouwelijke’ waarden als poëzie en liefde en een weinig hoge dunk van typisch ‘mannelijke’ waarden als oorlogvoering, grove omgangsvormen, enz. Als vrouw pleitte ze voor een ‘vermannelijking’ van haar geslacht: vrouwen moeten een actieve rol spelen in de wereld.
De manier waarop Sally Potter deze thematiek aan de ‘man’ brengt, is niet de grootste verdienste van deze film. Haar verhaal is vaak aan de uitleggerige kant: dat culmineert in de bewuste laatste scène waar de symboliek met de verlostang wordt geboren.
| |
Greenaway & potter
Critici van Orlando storen zich echter aan iets heel anders: Potters opvallende schatplichtigheid aan Greenaway. Er zijn stukken uit Orlando die recht uit de visuele catalogus van Greenaway komen. Daar zit allicht de bijdrage van Greenaways vaste ‘production designers’ Ben van Os en Jan Roelfs voor iets tussen. Soms lijkt het wel of je naar Greenaways Draughtsmans Contract zit te kijken. Beide cineasten koesteren immers eenzelfde ambigue belangstelling voor historische setting en kostumering: het historische ‘object’ wordt met zorg gereconstrueerd, maar het dient hoofdzakelijk esthetische en expressieve doeleinden en wordt, door de manier waarop het wordt in beeld gebracht, voorzien van commentaar. Lady Orlando moet met haar brede hoepeljurk laveren tussen het meubilair en het personeel. Spreekt hier de historicus of de ironicus?
Een andere oppervlakkige (en wat jammerlijke) gelijkenis is de
| |
| |
Tilda Swinton hier op de foto als Lady Orlando. Foto Concorde Film.
weinig verdienstelijke muziek van Orlando: heel wat passages uit de soundtrack lijken wel geleend van Greenaways huiscomponist Michael Nyman en het royale gebruik van de falcetstem blijkt plots een echte rage (zie ook Greenaways The Cook, the Thief, his Wife and her Lover en Prospero's Books).
| |
Point of view
De meest essentiële overeenkomst tussen Greenaway en Potter (en tal van andere relatieve nieuwkomers, denk b.v. aan de onlangs in Cannes bekroonde film The Piano van Jane Campion met eveneens muziek van Michael Nyman) is het - voor film bijzonder ongewone - auctoriële vertelstandpunt. De cineast identificeert zich niet met het bewustzijn van zijn hoofdpersonage; hij is in de eerste plaats de alwetende verteller van een verhaal. Door die grotere afstand tot het bewustzijn van het personage kan de toeschouwer veel moeilijker in de huid kruipen van ‘zijn’ personage dan hij gewoon is. De verteller is immers niet zozeer geïnteresseerd in de emoties van zijn personages als wel in een aantal aspecten van de vertelling die het ‘grote publiek’ traditioneel als minder belangrijk beschouwt. Hij gidst de aandacht van de kijker bijvoorbeeld naar de formele kwaliteiten van zijn vertelling, naar de esthetische vormgeving. Hij levert hier en daar nadrukkelijk commentaar. Of hij vertelt over het vertellen en toont de structuur van zijn verhaal. De expliciete indeling van de film in ‘hoofdstukken’ - Death (1600), Love (1610), Poetry
| |
| |
(1650), Politics (1700), Society (1750) en Birth (20e eeuw) - geeft Orlando een pseudo-essayistisch karakter. Die intellectuele inslag wordt nog versterkt door een onophoudelijke drang tot citeren i.p.v. vertellen: beelden gebaseerd op modellen uit de plastische kunsten, teksten uit de wereldliteratuur... Voor de ‘traditionele’ kijker wordt het helemaal hopeloos wanneer de verteller zijn verhaal zelfs niet meer au sérieux lijkt te nemen en een loopje neemt met de primaire vereisten van waarschijnlijkheid: Orlando's geslachtsverandering, de 400-jarige jeugd...
| |
L'art pour l'art
Toch is Potter geen Greenaway; daarvoor mist ze de rigiditeit, de artistieke compromisloosheid van haar leermeester. Orlando wil ook een morele boodschap kwijt: emancipatie uit het traditionele rolpatroon. Zulks is volstrekt incompatibel met Greenaways l'art four l'art. Bovendien lonkt Potter soms nadrukkelijk in de richting van haar publiek: Orlando geeft knipoogjes naar de camera; een sentiment wordt af en toe wat aangevet; je stoot zelfs hier en daar op slapstick-humor. Dergelijke ‘toegevingen’ aan een minder veeleisende smaak zijn bij Greenaway ondenkbaar. Maar misschien is het wel juist die wat lossere stijl en dat handjevol bezielde acteurs die Orlando tot zo'n charmante film maken. Een Greenaway voor beginners dus; voor de gevorderden is het uitkijken naar de laatste échte Greenaway (The Baby of Macon), die waarschijnlijk vanaf volgende maand in de zaal te zien zal zijn.
□ Erik Martens
Sally Potter (reg. & scen.), Orlando, met in de voornaamste rollen Tilda Swinton (Orlando), Billy Zane (Shelmerdine), John Wood (Archduke Harry), Lothaire Bluteau (Khan), Charlotte Valandrey (Sasha), Groot-Brittannië, Rusland, Frankrijk, Italië, Nederland, 1992, 93' (distr. Concorde film).
|
|