| |
| |
| |
De wereld als uurwerk
Geert Verschuuren
Mensen zijn plaatsgebonden wezens. Ze bekijken dingen en zaken altijd vanuit een bepaalde positie of invalshoek. Door training en opvoeding zijn mensen misschien in staat om in gedachten om iets heen te lopen en zo meerdere kanten na elkaar te belichten, maar dat lukt nooit tegelijkertijd. Bilocatie is ons, mensen, niet gegeven. Ook als we om een ding heen lopen kiezen we telkens een bepaalde positie en daarmee een bepaalde invalshoek. Overzicht over het geheel hebben we niet.
We kunnen dit ook wat algemener en filosofischer formuleren. Onze wereld leent zich voor vele interpretaties die naast elkaar kunnen bestaan. Elke interpretatie veronderstelt een bepaalde context, een bepaald model, een bepaalde invalshoek of een bepaald perspectief. Men zegt ook wel eens - in de trant van de filosoof Kant - dat we als waarnemer altijd een bepaalde bril dragen. Akkoord, maar dan zou ik wél willen toevoegen dat die bril niet permanent is; we kunnen ook andere brillen opzetten. Een andere bril levert een andere kijk op de zaak.
| |
Een kleine rondgang
Laten we dit gegeven eens toepassen op een heel concreet en alledaags voorwerp: een ouderwetse wekker. In gedachten zou ik u nu willen meenemen in een meer abstracte rondleiding om de wekker heen. Daarbij kies ik enkele algemene invalshoeken die typisch zijn voor de wijze waarop mensen de wereld om zich heen benaderen. Laten we eens vanuit die algemene invalshoeken kijken naar het verspringen van de secondewijzer. Welke brillen kunnen we zoal opzetten om naar die verspringende wijzer te kijken?
De eerste invalshoek is die van de causaliteit. Wie de bril van de causaliteit opzet, zoekt of er oorzaken te vinden zijn. De vraag is
| |
| |
bijvoorbeeld of er een oorzaak te vinden is voor het feit dat de secondewijzer telkens verspringt. Wie vanuit deze optiek naar de wekker kijkt, ontdekt achter de verspringende wijzer een compleet mechanisme van radertjes en veertjes. Elke oorzaak is een schakel in een keten van oorzaken en gevolgen.
Gelukkig is het ook mogelijk om de bril van de causaliteit af te zetten en een andere invalshoek te kiezen. Er zitten namelijk ook nog andere ‘kanten’ aan zoiets als een wekker. Zo'n mogelijke invalshoek is die van de functionaliteit. We zoeken in dit geval niet naar een oorzaak, maar naar een gevolg dat effectief of succesvol is. Een functionele wekker zit namelijk zodanig in elkaar dat de wijzer ronddraait. Zo'n wekker is in onze cultuur een succesvol produkt. Evenzeer is een hart dat bloed rondpompt in onze natuur een succesvol produkt. Wie de invalshoek van de functionaliteit kiest, is alleen maar geïnteresseerd in de succesvolle gevolgen van een mechanisme, en niet in de oorzaken daarvan. Er kunnen best oorzaken in het spel zijn, maar zolang we de bril van de functionaliteit op hebben, interesseren ons alleen de succesvolle resultaten; die moeten aan bepaalde eisen voldoen. Een wekker waarvan de wijzer niet kan ronddraaien, is een wanprodukt.
Maar we zijn nog niet uitgekeken op een wekker. De bril van de functionaliteit kan ook worden ingewisseld voor de bril van de rationaliteit. Met die bril op gaan we zoeken naar iets anders dan oorzaken en functies, namelijk bedoelingen of redenen. Achter een hart dat bloed rondpompt, zit waarschijnlijk geen weldoordacht ontwerp; maar achter een wekker waarvan de wijzer ronddraait, zit een bedoeling van iemand die een apparaat wilde ontwerpen om de tijd aan te geven. De bedoeling die de klokkenmaker had toen hij dit mechanisme ontwierp, is geen verborgen schakeltje in de wekker zelf, maar het is de verklaring achter het bestaan van dit hele mechanisme. In het mechanisme van de wekker komt de bedoeling van de klokkenmaker als het ware tot uiting. Oorzaken, functies en bedoelingen bijten elkaar niet, maar belichten elk hun eigen kant van de zaak.
Weer een andere kant van de zaak wordt belicht vanuit de invalshoek van de religiositeit. Wie de bril van de religiositeit opzet, gaat op zoek naar het grootste geheel waarbinnen we leven: de zin van al wat bestaat. Het is de klassieke vraag uit de oude catechismus: waartoe zijn wij op aarde? Of wat filosofischer geformuleerd: wat is de grond van al wat bestaat? Laten we weer eens terug gaan naar onze wekker. Wie vanuit een religieuze optiek naar een klok kijkt, heeft zijn aandacht niet gericht op fysieke oorzaken, succesvolle produkten of menselijke bedoelingen, maar brengt de tijd in verband met de eeuwigheid. Bij elke volgende tik van de klok is er weer een seconde van ons leven verstreken. Hoeveel tijd rest ons nog en wat is de zin van ons korte
| |
| |
leven? Dergelijke vragen komen alleen binnen een religieuze context op. Zingeving heeft te maken met het grootste geheel dat we kennen - en dat we meestal God noemen. De bijbel zegt het heel treffend: ‘In Hem leven, bewegen en bestaan we’ (Hand. 17,28). God is de ruimte waarin wij, en alles om ons heen, bewegen en bestaan. Anders gezegd: God is de grond en zin van ons bestaan.
| |
Zoeken om te vinden
In het bovenstaande heb ik een viertal manieren aangegeven waarop we de dingen in ons leven kunnen benaderen. Er zijn er meer te bedenken - zoals de invalshoek van emoties, of van waarden - maar ik heb voor deze vier invalshoeken gekozen omdat ze verderop een rol gaan spelen. Het zijn als het ware vier richtlijnen: kijk eens zus of zo naar de dingen! Zoek eens naar de oorzaak, maar zoek ook eens naar de functie of de bedoeling, en vergeet vooral ook niet te zoeken naar de grond.
Wat kunnen we hiervan leren? Allereerst dit: wanneer we een bedoeling zoeken, moeten we niet met iets anders komen aandragen. Bij vragen naar bedoelingen passen geen antwoorden over oorzaken. Anders gezegd: wie een bedoeling zoekt, moet niet met een functie of oorzaak komen aandragen. Wie dat tóch doet, bezondigt zich aan ‘bilocatie’ en begaat daarmee een logische blunder.
Laat ik u een voorbeeld geven. Een knipoog is iets anders dan met de ogen knipperen. Als iemand mij vraagt waarom ik met mijn ogen knipper, is dat een vraag naar oorzaken. Ik kan dus een verhaal over oorzaken afsteken - in de trant van: een vuiltje in het oog, gevolgd door impulsen in zenuwen en spiercontracties in de oogleden. Maar knipogen is iets anders dan met de ogen knipperen, al zijn ze uiterlijk nauwelijks te onderscheiden. Het ‘waarom’ van een knipoog levert dan ook een ander verhaal op, namelijk een verhaal over bepaalde bedoelingen die in een knipoog verpakt kunnen zitten. Beide vragen hebben hun eigen antwoorden, en daarmee hun eigen bestaansrecht. Je mag zowel het een als het ander vragen.
| |
Geen verkapte oorzaken
Wat volgens bovenstaande analyse níet mag is het door elkaar haspelen van oorzaken en bedoelingen. De bedoeling achter een knipoog is van een andere orde dan een vuiltje in het oog, dat een causaal mechanisme op gang brengt. Een bedoeling is geen verkapte oorzaak; een
| |
| |
bedoeling is geen schakel in een causale keten van fysisch-chemische processen in het lichaam. Als dat waar is, kunnen biologen of medici, die op zoek zijn naar fysisch-chemische oorzaken in het lichaam, tijdens hun onderzoek nooit op bedoelingen stoten. Wie bedoelingen wil achterhalen moet vanuit een andere invalshoek binnenkomen.
Anders gezegd: bedoelingen hebben met de ‘geest’ te maken, oorzaken met het ‘lichaam’. De geest kan aan een bepaald patroon van oorzaken een bedoeling geven, maar de geest is zelf geen schakel in een causaal proces. Zolang we blijven zoeken met een causaliteitsbril op - dat wil zeggen vanuit de invalshoek van oorzaken en gevolgen - is er in de hersenen geen ‘vrije wil’ te ontdekken. Anders gezegd: de geest is geen lichaamsdeel.
Een eenvoudig voorbeeld, dat de filosoof Gilbert Ryle ooit heeft gegeven, kan dit onderscheid misschien verduidelijken. Wie een voetbalspel causaal bekijkt, ziet bewegingen met de bal: de bal wordt telkens van de ene speler naar de andere speler doorgespeeld. Plotseling zegt iemand dat het spel door ‘teamspirit’ wordt beheerst. Dit betekent niet dat er plotseling een speciale beweging met de bal te zien is. Nee, er wordt vanuit een andere invalshoek gekeken. Teamspirit is geen uitzonderlijke causale schakel in het geheel van bewegingen op het veld. Teamspirit is van een andere orde en heeft te maken met het totale patroon van handelingen met de bal. Wie ‘teamspirit’ beschouwt als een speciale ‘schop tegen de bal’, begaat een logische blunder.
Misschien nóg een voorbeeld: wie op een krantefoto van een bekend persoon alleen maar de afzonderlijke stippen ziet, zal nooit een gezicht kunnen ontdekken. Gezichten zijn van een andere orde dan de stippen waaruit ze zijn samengesteld. Tussen de stippen van de krantefoto zit geen gezicht verstopt. Een gezicht is geen bijzondere stip temidden van andere stippen, maar een bepaald patroon van stippen.
| |
Lichaam en geest
Zou iets soortgelijks ook niet kunnen gelden voor de relatie tussen geest en lichaam? Alles wijst erop dat onze geest geen lichaamsdeel is en niet verstopt zit tussen de processen van ons lichaam. Een bedoeling heeft met de geest te maken en is dus geen verkapte oorzaak die een verborgen plaats inneemt temidden van een serie fysisch-chemische processen in het lichaam. Wat is een bedoeling dan wel? Een bedoeling is juist het geheel van handelingen volgens een bepaald patroon; het is van een andere orde dan de handelingen waaruit de bedoeling blijkt.
Wie temidden van de causale processen van de hersenen een bijzondere schakel, namelijk die van de vrije wil, hoopt te ontdekken
| |
| |
zou volgens deze redenering op het verkeerde spoor zitten. Jezelf afvragen hoe een bedoeling in de geest een neurofysiologisch mechanisme in de hersenen op gang brengt, is even merkwaardig als jezelf afvragen hoe een computer-programma het klaar speelt om chips een wiskundige vergelijking te laten oplossen. Die vraagstelling in gewoon verkeerd.
Het lichaam werkt met oorzaken en gevolgen, maar niet de geest. Lichaamsactiviteit veroorzaakt honger, maar de gedachte van ‘twee maal twee’ veroorzaakt niet de gedachte ‘vier’. Als dat wél zo was zouden we vele jaren onderwijs kunnen overslaan, waarin we moeten leren om mathematische en logische regels toe te passen. Geest en lichaam zijn niet-vergelijkbare grootheden. Appels, bijvoorbeeld, laten zich eventueel met peren vergelijken, maar zeker niet met getallen.
| |
De grond van ons bestaan
Kunnen we deze gedachtengang over de relatie geest en lichaam misschien doortrekken naar de relatie God en wereld? Spreken over de geest lijkt in een bepaald opzicht op spreken over God. Spreken over de geest gebeurt vanuit de invalshoek van de rationaliteit. Dat is het kader waarbinnen we zoeken naar bedoelingen en redenen. Op analoge wijze gebeurt spreken over God altijd vanuit de invalshoek van de religiositeit. Dat is het kader waarbinnen we zoeken naar grond en zin.
God is de grond en zin van ons bestaan; Hij is de ruimte waarin wij bewegen en leven. Maar als God de grond van mijn bestaan is, kan Hij dus niet tevens de oorzaak van mijn bestaan zijn. Wie dat zou beweren verwart oorzaak en grond, en begaat daarmee een logische blunder. God is geen verkapte oorzaak. De oorzaak van mijn bestaan moet ik bij mijn ouders zoeken, maar God is de grond van mijn bestaan. De oorzaak van mijn genezing is bij artsen en medicamenten te vinden, maar dat sluit niet uit dat God de grond ervan is. Wie een oorzaak zoekt, moet niet met God tevoorschijn komen.
Hoe hard we ook proberen, we kunnen God dus nooit tegenkomen als een causaal schakeltje in het grote wereldgebeuren. Hij is niet de eerste oorzaak die de oerknal in ons heelal heeft ontketend; Hij is evenmin de zoveelste oorzaak die de evolutie van het leven op aarde en vervolgens de evolutie van de mensheid in gang heeft gezet. Nee, God is de grond van al wat er is.
In de klassieke theologie zegt men wel dat God transcendent is; dat wil zeggen dat Hij ‘van de hemel’ is en de gesloten causaliteit van de ‘aarde’ overstijgt; Hij is geen immanent schakeltje in het ‘aardse’
| |
| |
geheel. En als er in onze natuurwetenschappelijke verklaringen ergens nog een schakeltje ontbreekt, dan kan dat nooit God zijn. Wie op zoek is naar oorzaken - en dat is elke natuurwetenschapper per definitie - kan nooit op God stoten. De witte vlekken op onze natuurwetenschappelijke landkaarten mogen dus nooit met God worden opgevuld. God is alleen ‘zichtbaar’ voor wie op zoek is naar grond en zin. God is geen ‘Lückenbüszer’, zoals de theoloog Dietrich Bonhoeffer het ooit formuleerde.
Kortom: in de wereld is geen God te ontdekken zolang we blijven zoeken met een causaliteitsbril op - dat wil zeggen vanuit de invalshoek van oorzaken en gevolgen. God kan aan een bepaald patroon van oorzaken, functies en bedoelingen een zin of grond geven, maar God is zelf geen schakel in dit geheel van oorzaken, functies en bedoelingen. De grond van ons bestaan is juist het kader waarbinnen alle processen van de wereld hun plaats vinden en zich kunnen voltrekken. Daardoor kunnen deze processen pas zin krijgen.
| |
Een hemelsbreed verschil
Volgens deze gedachtengang moeten hemel en aarde van een verschillende orde zijn; hemel en aarde hebben elk hun eigen invalshoek. Oorzaken, functies en bedoelingen hebben met de aarde te maken, maar zin en grond ‘zetelen’ in de hemel.
Toch blijft het een eeuwenoude verleiding om God met de bril van de causaliteit te benaderen. Het zogenaamde deïsme ziet de wereld als een goed lopend uurwerk, waarvan God de klokkenmaker is. Ooit, ‘in den beginne’, zou God de wereld hebben geschapen en in gang gezet, waarna Hij zich in Zijn verhevenheid heeft afgezonderd van Zijn schepping.
Vanuit theologische hoek zijn er ernstige bezwaren tegen het deïsme te maken. God wordt in het deïsme gedegradeerd tot een demiurg die met zijn ‘aftrap’ het spel van de schepping op gang heeft gebracht. Daarmee is Hij weliswaar niet één van de spelers, maar toch is Hij een causale schakel - zij het de eerste - temidden van alle bewegingen op het veld. En dat is strijdig met Zijn transcendentie; God is immers van de hemel en niet van de aarde. Bovendien laat de bijbel God zien als iemand die niet alleen aan het begin van het spel - zoals het deïsme beweert - maar ook tijdens het spel bij de gebeurtenissen op het veld betrokken is. God laat zich niet tot een oorzaak herleiden. God en causaliteit laten zich moeilijk vereenzelvigen. Maar misschien is er een mogelijkheid om God met functionaliteit in verband te brengen?
| |
| |
| |
Een harmonieuze schepping
Biologen zetten graag de bril van de functionaliteit op. De levende natuur laat ons namelijk vele staaltjes van succesvolle resultaten zien: mannetjes en vrouwtjes paren en krijgen zo nakomelingen; bloemen zijn fraai uitgedost en trekken zo insecten aan; bloed circuleert en kan zo zuurstof en voeding distribueren; vele organismen dragen schutkleuren en ontsnappen zo aan de aandacht van hun roofvijanden. Met dergelijke voorbeelden zouden we nog uren kunnen doorgaan. De boodschap is telkens dezelfde: de levende natuur zit uitermate mooi en functioneel in elkaar. Alles dient ergens voor en levert succesvolle resultaten op - zo beweren de functionalisten.
Ook de theologie is van tijd tot tijd voor dit soort functionalisme bezweken. Twee eeuwen geleden heeft William Paley zijn ‘natuurlijke theologie’ geformuleerd. Daarin beweert hij dat aan de wereld een perfect goddelijk ontwerp ten grondslag ligt en dat alles in de levende natuur een functie heeft. Paley zag God als de grote ingenieur die onze wereld volledig doelmatig en harmonieus heeft ontworpen. Het planmatige in de schepping zou onomstotelijk naar een Schepper verwijzen. De functionaliteit in de levende natuur zou te danken zijn aan de rationaliteit van God.
De feiten zijn evenwel anders. De levende natuur is niet alleen een romantische idylle, maar ook het schouwspel van een wrede strijd op leven en dood. En de geboorte van nieuw leven laat ons telkens weer zien wat er allemaal fout kan gaan; het leven kent ook vele missers. Al enige tijd geleden begonnen biologen zich af te vragen of álles in de levende natuur een functie heeft. In het evolutieproces spelen namelijk ook vele toevalsfactoren een rol, en daardoor zijn sommige ontwikkelingen niet functioneel maar hoogstens neutraal.
Toch kan het zinnig zijn om naar functionaliteit te blijven zoeken; biologen kunnen het niet laten. Natuurlijk kan men zich dan vervolgens de vraag stellen wat nu de oorzaak is achter het bestaan van allerlei succesvolle produkten in de levende natuur. Anders gezegd: wat is de causaliteit achter de functionaliteit? Op dat moment wordt de functionaliteitsbril afgezet en vervangen door de causaliteitsbril. De vraag is dan: hoe zijn succesvolle aanpassingen in de levende natuur ontstaan en verbreid? In de natuurlijke theologie van Paley wordt deze vraag beantwoord door Gods schepping als oorzaak op te voeren; God is degene die al het levende zo rationeel heeft geschapen dat het functioneel is.
Zo'n antwoord is theologisch niet helemaal zuiver: het ontneemt God Zijn transcendentie en maakt Hem tot een immanente schakel in de evolutie. Maar ook filosofisch is zo'n standpunt niet te verantwoor- | |
| |
den: wie naar oorzaken zoekt, mag geen verkapte oorzaken aanvoeren - en ‘schepping door God’ is zo'n verkapte oorzaak. Augustinus was zich al bewust van het feit dat ‘schepping’ geen causale gebeurtenis in de tijd is, want de wereld is niet ‘in de tijd’ maar ‘samen met de tijd’ gemaakt. De rationaliteit van God kan nooit de oorzaak van de functionaliteit in de natuur zijn, hooguit de grond.
Toch zou het nog even duren voordat biologen serieus naar echte oorzaken in de tijd gingen zoeken. Charles Darwin was een van de eersten; hij sprak dan ook van evolutie en niet van schepping. Hij kwam met de hypothese van een evolutiemechanisme dat op natuurlijke selectie is gebaseerd. Natuurlijke selectie werkt via overleving en voortplanting door te bevorderen wat succesvol is en te onderdrukken wat niet succesvol is. De oorzaak van de functionaliteit in de natuur moet dus niet in de rationaliteit van God worden gezocht maar in het causale proces van natuurlijke selectie.
Tot zover de invalshoeken van de causaliteit en de functionaliteit. Zij helpen ons niet veel verder om de wereld met God in verband te brengen. We blijven dus met de onherleidbare vraag zitten: wat is de grond en de zin van deze wereld en van ons bestaan daarin? Een boeiende vraag met boeiende antwoorden. Maar van de natuurwetenschappen hoeven we op deze vraag geen antwoorden te verwachten. Die antwoorden moeten uit een andere hoek komen.
|
|