Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 818]
| |
Het boerenpad naar ontwikkelingsalternatieven
| |
‘Boeren moeten verdwijnen’De neo-liberale ontwikkelingsstrategie rust op het streven naar algehele welvaartsverhoging, waarbij het tot op zekere hoogte om het even is waar die plaatsvindt of wie er welvarender van wordt. Omdat verhoging van de welvaart alleen mogelijk is door industriële ontwikkeling en omdat de ervaring van de industriële koplopers leert dat de boerenstand grotendeels zal verdwijnen, onderschrijven de aanhangers van de neo-liberale optie het perspectief dat uiteindelijk alleen een kleine groep agrarische ondernemers zal overblijven; een perspectief dat ze | |
[pagina 819]
| |
overigens delen met de socialistische orthodoxie, die ook de proletarisering van de boerenstand verwachtte en voorstond. In deze visies gaat men ervan uit dat de overige boeren en hun kinderen werk zullen vinden in andere sectoren van de economie. Zo ging het immers ook in de Verenigde Staten en enkele Europese koplopers, zoals België. De economische ontwikkeling van deze landen leidde inderdaad tot wat men noemt, een structurele transformatie van de economie. Nog slechts een klein percentage van de economisch actieve bevolking is nu in die landen in de landbouw werkzaam. Maar een ontwikkelingspraktijk met welvaartsverhoging als voornaamste en verabsoluteerd doel leidt tot exclusieve ontwikkeling. Het is immers mogelijk de economie te laten groeien en de algehele welvaart te laten toenemen met een selecte groep ondernemers. En dat gebeurt ook. Een relatief kleine groep boeren in Europa en Noord-Amerika produceert meer dan de helft van het totale voedselaanbod op de wereld en er is meer dan genoeg voor iedereen. Groei van de voedselproduktie in de arme landen hoeft in principe niet eens meer, de rijke landen zouden die markten liever zelf bedienen. Dumppraktijken waren het eerste voelbare gevolg van overproduktie in Europa. Zij vormen een ernstig beletsel voor boeren in de Derde Wereld om nog een redelijk inkomen te verdienen. De vrijmaking van de handel in Gatt-verband levert geen soelaas, daar ze de boeren in het rijke Noorden stimuleert om meer op de wereldmarkt af te zetten. Exclusieve ontwikkeling noemt men het, ontwikkeling voor enkelen, omdat het grote groepen boeren buitensluit. En dat zijn er velen. Op dit moment zijn er nog 1.1 miljard mensen voor hun inkomen afhankelijk van de landbouw. Meer dan 95% daarvan leeft in de ontwikkelingslanden. De alternatieve strategie redeneert vanuit de boeren, hun bedrijf, hun welvaart. Ze redeneert vanuit de plattelandsbewoners, wereldwijd, en vanuit hun mogelijkheden om via zinvolle arbeid een redelijk inkomen voor hun gezin te verdienen. Ze kiest voor werkgelegenheid op het platteland, in de landbouw zelf, maar ook in de industriële verwerking van landbouwprodukten, in de dienstensector, onderwijs, gezondheidszorg, bankwezen, bestuur. De werkgelegenheidsstrategie berust op de premisse dat de verdere ontwikkeling van de landbouw en de economie in het algemeen niet voor alle landen een herhaling zal betekenen van een snelle structurele transformatie van de economie, zoals die plaats vond in Europa of de Verenigde Staten. Op wereldschaal is een structurele transformatie van die omvang op korte of middellange termijn niet te verwachten. De economische ontwikkeling zal anders verlopen in die delen van de wereld die nog een grote boerenbevolking kennen. Dat heeft ook gevolgen voor de ontwikkeling in Europa en de Noord-Amerika, want de wereldeconomie hangt | |
[pagina 820]
| |
onverbrekelijk samen. In Nicaragua spreken de boeren zich daarom uit voor een ‘democratisering van de economie’, dat wil zeggen ‘ontwikkeling voor allen’ in plaats van ‘ontwikkeling voor enkelen’. We willen in deze bijdrage laten zien hoe de keuze voor werkgelegenheid inderdaad een andere ontwikkelingsstrategie oplevert en ook hoe de technologiekeuze centraal komt te staan in zo'n strategie. | |
De analyseLeden van de Unión National de Agricultores y Ganaderos (UNAG) uit Nicaragua en de Europese koepel Confederation Paysanne Europeènne (CPE), constateerden tijdens een rondreis van een delegatie van het Middenamerikaanse programma Campesino a Campesino in 1991Ga naar eind2 dat er belangrijke overeenkomsten waren in hun benadering van de landbouwproblematiek en in hun kritiek op het huidige landbouwbeleid. Die constatering baande later de weg voor de Verklaring van Managua. De bij de CPE aangesloten bonden stellen dat ontwikkeling een constante aanpassing van grote groepen boeren aan de eisen van de nieuwe tijd betekent, waarbij boeren altijd achter de veranderingen aan blijven hollen, met alle sociale, negatieve gevolgen van dien. Ze constateren een voortdurend aanpassingsproces, waardoor de kwaliteit van het leven op het platteland verslechtert en zelfs grote delen van het platteland ontvolken en onleefbaar worden. Ze zien dat als een aanslag op de boeren-wijze van leven en werken. Ook uit de Belgische situatie is bekend met hoeveel persoonlijk leed de structurele transformatie gepaard is gegaan. Bijvoorbeeld, boeren die hun bedrijf moesten opgeven; anderen die maar liever emigreerden dan het boerenbestaan op te moeten geven. Grote delen van Europa lijken nog door dit proces heen te moeten. In het Spaanse Galicië leeft nog 40% van de landbouw, ook al is het voor Spanje als geheel slechts 11%. In Ierland werkt nog 13% in de landbouw, in Portugal nog 16%, in Polen nog 20%, Griekenland 24% en in Albanië nog 47%. Ondanks genoemd sociaal leed, zal toch vrijwel iedere Belg of Noord-Amerikaan die de afweging maakt, tot de conclusie komen dat ontwikkeling veel goeds heeft gebracht en slechts een enkeling zal - alle consequenties overziende - terug willen naar de tijd van vóór de industrialisering van de landbouw. De leegloop van het platteland, de sociale problemen die de bij de CPE aangesloten landbouworganisaties constateren, zullen door velen dan ook weggewuifd worden met een verwijzing naar de betere toekomst. De ontwikkeling in al die landen zal echter geen herhaling zijn van wat zich in België of de VS heeft voltrokken. De emigratiemogelijkhe- | |
[pagina 821]
| |
den zijn nu immers al veel beperkter dan vijftig jaar geleden. Een boer uit Albanië of Mexico die nu elders een bestaan wil opbouwen, is al gauw een ongewenste ‘economische vluchteling’. Ook is er onvoldoende oog voor het feit dat bijvoorbeeld de Noordeuropese veehouderij draait op landbouwprodukten van gronden die voor 80% in het buitenland liggen, bijvoorbeeld in Thailand en Brazilië. Bovendien is er nog een fundamentele beperking die een snelle en zo drastische structurele transformatie van de economie onmogelijk maakt. Een vergelijking van groeivoeten van de economie en van de bevolking van landen als Engeland, de voormalige Sovjetunie, Japan en China op het moment dat zij hun industrialisatie inzetten, leidt tot de conclusie dat de boeren in de Derde Wereld voorlopig niet zullen verdwijnen. Over de hele wereld is nu nog meer dan 40% boer en hun aantal groeit met meer dan 2% per jaar. In de ontwikkelingslanden werkt nog 60% in de landbouw. In Latijns-Amerika slechts 26%, maar in Afrika en het Verre Oosten tegen de 70%. De stelling is dat boeren voorlopig in grote getale zullen blijven bestaan. De economische ontwikkeling zal daardoor anders verlopen en de genoemde landbouworganisaties evenals de andere deelnemers aan het Boerenpad willen actief vorm geven aan die andere ontwikkeling. Niet dat deze landbouworganisaties zich daarmee verzetten tegen verdere economische ontwikkeling of verdere structurele transformatie. Ze gaan er echter wel vanuit dat boeren nog veel langer een belangrijke groep in de economie zullen vormen en dat moet gevolgen hebben voor de te voeren ontwikkelingsstrategie. Een analyse van de voorstellen van de UNAG, met de nadruk op zo'n werkgelegenheidsstrategie, geeft enigszins aan hoe dat andere ontwikkelingspad er vanuit een boerenperspectief uit zal zien. | |
BoerenperspectiefDe strategie van de UNAG-boeren laat zich samenvatten in hun keuze voor een democratisering van de economieGa naar eind3, het tegenovergestelde van exclusieve ontwikkeling. De UNAG is een van oorsprong Sandinistische organisatie, die in 1981 is opgericht. Voorzitter is de spraakmakende Daniel Núñez, een grote veehandelaar in de tijd van dictator Somoza, die, geïnspireerd door het Evangelie, in het begin van de jaren zeventig met de Sandinisten gaat samenwerken. In 1974 wordt hij gevangen gezet, maar in datzelfde jaar komt hij vrij door een spectaculaire actie van een Sandinistisch commando. Als de revolutie in 1979 de overwinning behaalt, schenkt hij zijn boerderij aan de revolutionaire staat. Eerst werkt hij voor de overheid, maar de wens om met en voor | |
[pagina 822]
| |
de boeren te werken is sterker. Hij stelt: ‘Er is een bijbels gebod dat juist, dialectisch en revolutionair is, “Gij zult geen twee heren dienen”’ en daarmee neemt hij afscheid van zijn overheidsbaan en gaat voor de UNAG werken. Onder zijn inspirerende leiding werkt de UNAG haar strategie in theorie en vooral in de praktijk verder uit, niet zelden met enorme conflicten met de Sandinistische overheid en partijGa naar eind4. Desalniettemin is Núñez een gerespecteerd Sandinist die op het eerste partijcongres in 1991 nog de meeste stemmen haalt als kandidaat-lid voor de Sandinistische Assemblée, het hoogste partij-adviesorgaan. Bij democratisering van de economie denkt men allereerst aan het garanderen van toegang tot grond voor allen die boer of boerin willen zijn. De UNAG sprak zich op haar tweede congres er voor uit dat de landhervorming een permanent overheidsprogramma zou moeten worden. Landloosheid is immers de belangrijkste belemmering voor ontwikkeling en de basis van armoede. Daarna eist zij toegang voor brede lagen van de boerenbevolking tot diensten voor de landbouw, zoals de verwerking, het op de markt brengen en de financiering van de produktie. Ze vindt dat de prijzen de kosten moeten delgen en ze vraagt speciale aandacht voor het keren van de ruilvoet ten gunste van de voedsellandbouw. Hogere voedselprijzen en hogere lonen voor de laagst betaalden moeten gelijk op gaan, hetgeen een herverdeling van inkomen ten gunste van de grote meerderheid van de bevolking betekent. Andere elementen van haar landbouw- en ontwikkelingsstrategie zijn: de eis tot toegang voor de boerenbond tot het economisch overleg; een landbouwontwikkeling die technologie-overdracht van boer tot boer stimuleert; een plattelandsindustrialisatie die dichter bij de landbouwproduktie plaats vindt; een coöperatieve ontwikkeling die herinvestering van positief resultaat van de coöperatie in andere sectoren van de economie voorziet, bijvoorbeeld in een coöperatief handelsbedrijf, coöperatieve slachterijen, koffiedrogerijen en andere verwerkingsbedrijven en een coöperatieve bank. Heel belangrijk is dat de bedrijven die de boeren opzetten een maximale uitbreiding van de werkgelegenheid garanderen, een doel dat deel uitmaakt van de zogenaamde ‘multi-sectoriale coöperatieve ontwikkeling’ die de UNAG voorstaat. Over deze punten van de strategie bestaat in grote lijnen overeenstemming, maar op onderdelen of op aspecten van de concrete invulling van deze beleidslijnen worden heftige discussies gevoerd, bijvoorbeeld op het punt van het collectief of individueel grondbezit. Het is een netelige kwestie die in de huidige omstandigheden in Nicaragua geen eenduidige aanbeveling in één of andere richting mogelijk maakt; zeker niet als dat gebeurt op basis van de ideologische overwegingen die tot voor kort de discussie rond deze kwestie domineerden. Bij het | |
[pagina 823]
| |
aantrekken van de economie zal echter de optie voor individueel grondbezit aan kracht winnen maar dat hoeft niemand treurig te stemmen als de boeren deel uitmaken van een organisatorisch verband, zoals de UNAG, waar een kader wordt geboden voor discussies over strategie, technologie, investeringen en produktieve cultuur. Dat wil zeggen, zolang er een collectieve ideeënvorming plaatsvindt, hoeft arbeid of grond niet collectief te zijn. Het boerenperspectief stelt, zoals we zagen, het behoud en het scheppen van werkgelegenheid, zowel in de landbouw als in de rest van de economie, centraal. Het landbouwbeleid van de CPE stelt dat boerenarbeid op rechtvaardige wijze beloond moet worden en dat de werkgelegenheid in de landbouwregio's behouden moet blijvenGa naar eind5. Op grond van mijn eigen promotie-onderzoek, waarin ik de UNAG-strategie analyseerGa naar eind6, betekent dit aandachtspunt dat er, bij een historisch gangbaar investeringsniveau, een economische groei gehaald kan worden die vergelijkbaar is met die van de jaren zestig en zeventig, maar nu met behoud van het voedsel- en werkgelegenheidsevenwicht. Dat wil zeggen dat de groei van de voedselproduktie en de werkgelegenheid respectievelijk de toename van de vraag naar voedsel en de toename van de beroepsbevolking bijhoudt. Dat onderzoek laat zien dat dit ontwikkelingsmodel juist daarin sterk verschilt van zowel het liberale moderniseringsmodel van Nicaragua ten tijde van Somoza, als van het geleide groei-model via staatsbedrijven, dat de Sandinistische overheid voorstond. Voorwaarde voor succes van een dergelijke strategie is dan wel dat er een technologische verandering plaatsvindt in de landbouw, maar zeker ook in de rest van de economie, dus in de industrie- en de dienstensector. De huidige technologie-ontwikkeling kenmerkt zich door een constante verlaging van de produktie-elasticiteit van de werkgelegenheid: een procent produktiestijging gaat gepaard met een steeds geringere toename van de werkgelegenheid. Op die manier moet de economische groei bij het voortschrijden van de technologische ontwikkeling steeds groter zijn om nog eenzelfde aantal arbeidsplaatsen te scheppen. In de meeste landen worden dergelijke hoge groeivoeten niet meer gehaald en overtreft de groei van de beroepsbevolking de groei van de werkgelegenheid. In de Europese landen is de spanning tussen de huidige arbeidsbesparende technologische ontwikkeling en het aanbod op de arbeidsmarkt al voelbaar. In Derde Wereld-landen ontstaat een kloof tussen traditionele sectoren en moderniserende sectoren van de economie. In de eerste is de genoemde elasticiteit nog hoog, maar dat hangt daar samen met een lage arbeidsproduktiviteit en het feit dat daar de mensen op marginale wijze het hoofd boven water proberen te houden. In de moderniserende sectoren, die steevast de | |
[pagina 824]
| |
meest geavanceerde technologie invoeren, is deze parameter veel lager en wordt hij steeds lager. Daar wordt dus onvoldoende werkgelegenheid geschapen om de uitstoot van boeren op te vangen. Een belangrijk element in de voorstellen van de genoemde boerenorganisaties lijkt nu te zijn dat zij streven naar het hoog houden van die werkgelegenheidselasticiteit, ook al wordt dat tot nu toe niet in die termen gebracht en is de optie voor werkgelegenheid niet overal en altijd even vastberaden. Maar ook als die keuze wel gemaakt wordt, dan betekent dat niet dat zij terug willen naar arbeidsintensieve technieken en het opzij schuiven van de vruchten van de vooruitgang. Daarvoor zijn weinig mensen te porren en ook boeren niet. Het gaat erom nieuwe technieken te vinden die het werk verlichten en aangenaam, maar niet overbodig maken. Wat dat betekent kan men voor de landbouw enigszins illustreren met het begrip intensieve organisatie van de produktieve arbeidGa naar eind7. Er zijn boeren die zich de introductie van nieuwe landbouwbenodigdheden en moderne technieken niet klakkeloos laten voorschrijven door de agroindustrie, de banken of de landbouwvoorlichting, maar zelf experimenteren met het nieuwe aanbod, selecteren en op autonome wijze een keuze uit het aanbod maken. Hiervoor is een intensievere organisatie van het werk op het land noodzakelijk in de vorm van meer aandacht, toewijding en passie voor de gewassen en dieren. Boeren met een intensieve organisatie van produktieve arbeid experimenteren met andere bouwplannen en intercropping. Vaak kiezen ze ook voor gewassen die een hogere arbeidsinzet vereisen, maar daartoe doen ze maar sporadisch een beroep op ingehuurde arbeid. De familiearbeid, daarentegen, wordt optimaal ingeschakeld. Deze boeren verzetten zich niet tegen de vernieuwingen die hen worden aangeboden, maar maken wel een goed afgewogen keuze en halen het optimale rendement uit de geïntroduceerde vernieuwingen. Deze bedrijfsstijl is daarmee een belangrijke voorwaarde voor economische groei op basis van bestaande bronnen. Wijdere verbreiding van deze bedrijfsstijl betekent dat er een landbouwontwikkeling op gang komt waarin de verhoging van werkgelegenheid, inkomen en produktie, maar ook van de kwaliteit en kwantiteit van de arbeidsinzet van boeren centraal staat. Ook in de industrie en dienstensector zal de technologieverandering samenvallen met een tendens naar verhoging van de kwaliteit van de produkten en de dienstverlening, hetgeen een grotere arbeidsinzet vereist. De intensieve organisatie van het werk lijkt in de landbouw echter juist op de terugtocht te zijn. De nieuw geïntroduceerde inputs in de Latijnsamerikaanse landbouw hadden in de jaren zeventig een toename van de groei met 3.6% ten gevolge, terwijl 6.4% verwacht had mogen worden. Dit is te wijten aan het feit dat boeren juist extensiever gaan | |
[pagina 825]
| |
werken, klakkeloos toepassen wat hun wordt voorgeschreven en daardoor een lager rendement van hun chemie of machines krijgen. Het wordt daarom tijd voor een ombuiging van de huidige trends. Weloverwogen boerenaktie is daarvoor nodig. In de landbouw krijgt die ombuiging zijn vorm in uitwisseling en discussie over technologie, zoals in het Programma Campesino a Campesino in Midden-Amerika, een uitwisseling van boer tot boer over landbouwtechnologie. | |
Het boerenpadDe beleidsaanbevelingen van de genoemde boerengroeperingen hebben een logica die wijst in de richting van een zinvolle her-ijking van het landbouwbeleid op wereldschaal. Een logica die meer overeen lijkt te komen met de realiteit van de landbouw in de wereld, waar een groot aantal boeren nog decennia-, wellicht eeuwenlang een bestaan zal moeten vinden. Maar bovendien een logica die niet gebaseerd is op het terugdraaien van de klok, het uitbannen van ontwikkeling of verheerlijking van het marginale boerenbestaan. In het Boerenpad wordt een kader geschapen om over deze zaken verder te discussiëren met alle landbouworganisaties die durven te kiezen voor verandering. |
|