Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
De mogelijkheden van vertalen
| |
HomerusIets van die neiging om het andere te verabsoluteren en jezelf bij voorbaat de mond te snoeren, meen ik soms ook te bespeuren in discussies over vertalen zoals gevoerd door classici in tijdschriften en boeken. In het verleden (toen men nog vlot Grieks en Latijn kon lezen!) was men op dit punt soms bijzonder stellig. Zo verscheen in 1958 een bundel artikelen van hoog- en zeergeleerde Nederlandse classici onder de titel ‘Is de Griekse litteratuur vertaalbaar?’; het antwoord op deze vraag luidde voor de meesten heel duidelijk ‘nee’Ga naar eind1. | |
[pagina 527]
| |
Ik zal me in dit artikel niet wagen aan een systematisch overzicht van vertaalopvattingenGa naar eind2. Liever probeer ik een paar gedachten aan de discussie toe te voegen. Een aanleiding hiertoe vind ik vooral in de twee recente vertalingen van Homerus' Odyssee door Imme Dros en H.J. de Roy van ZuydewijnGa naar eind3. Er is in de kritiek al vaak op gewezen dat deze twee nieuwe vertalingen onderling zeer sterk verschillenGa naar eind4. Grof gezegd zou men kunnen stellen dat Dros vertaalt in zeer eenvoudig en voor iedereen begrijpelijk Nederlands, terwijl De Roy van Zuydewijn een weliswaar eigentijds maar toch wat meer gedragen Nederlands hanteert. Dros heeft heel weinig inleiding en annotatie, De Roy van Zuydewijn geeft een forse en zeer verantwoorde inleiding. De eerste vertaalt in een soort proza-verzen (ondanks haar claim hexameters te schrijven; zie ook aan het einde van deze bijdrage), de tweede in stijlvolle en prachtige hexameters. Eén klassiek meesterwerk en twee fraaie, radicaal verschillende vertalingen: hier wordt het vertaalprobleem wel zeer acuut! Een andere, concrete aanleiding voor mijn bijdrage is een recent artikel van Cornelis Verhoeven in dit tijdschriftGa naar eind5. C. Verhoeven spreekt daar, in een lange traditie, van de ‘onmogelijkheid van het vertalen’. Uit de titel van mijn stuk moge blijken dat ik hiernaast ook eens een ander geluid wil laten horen. | |
Mystiek waasAls ik C. Verhoeven juist begrijp, ziet hij vertalen als een onmogelijke onderneming, die juist daarom (een fraaie paradox!) heel leerzaam is en thuishoort in het onderwijs. ‘Hoe ouder, belangrijker, unieker of juist meer cultuurgebonden een tekst is, des te moeilijker is het hem los te maken uit de context daarvan en des te minder is het origineel te vervangen. Een vertaling tast daar altijd de onvervangbare identiteit van aan. Wat Homerus gezegd heeft, heeft hij in dat speciale Grieks gezegd en het kan alleen maar in die taal worden gelezen’ (p. 702). C. Verhoeven onderscheidt twee richtingen in het vertalen: een waarbij men het origineel zo dicht mogelijk probeert te benaderen, en een met een ‘meer seculier karakter’ waarbij het origineel zoveel mogelijk wordt ‘meegenomen’ naar de eigen tijd en de eigen taal. Maar voor beide richtingen geldt dat zij moeten uitgaan van de ‘heiligheid van de tekst’. De te vertalen tekst is een vertegenwoordiger van het geheel andere, het heilige bij uitstek. We moeten hem dus met respect benaderen. Maar het vertalen blijft onmogelijk: | |
[pagina 528]
| |
‘De oorspronkelijke tekst blijft een niet te vervangen geheel of een niet te overwinnen obstakel. Hij staat daar maar geschreven te zijn en zwijgt in alle andere talen. Plato noemt dat zwijgen “plechtig”, omdat de tekst altijd maar één en hetzelfde zegt (Phaedrus, 275 D). Het origineel heeft iets absoluuts en iets volmaakts in die zin dat het, wanneer het er eenmaal is en geschreven staat, niet tot iets anders te herleiden is’ (p. 709). Tot op zekere hoogte voel ik me tamelijk wel bij het mystieke waas dat C. Verhoeven rondom het vertalen legt. Inderdaad, zonder respect voor de tekst, zonder gevoel voor het heilige ervan, zal de vertaler er niets van kunnen maken dat de moeite waard is. Het vertalen is ook geen gemakkelijk te leren, mechanisch toe te passen vaardigheid, maar een uiterst complex taalproces, waarbij een sterk beroep wordt gedaan op hoofd én hart, op kennis én kunstzin. | |
ParadoxenMaar wie zegt dat het ‘onmogelijk’ is, gaat volgens mij uit van enkele vooronderstellingen die niet kloppen. Terwille van de duidelijkheid zal ik ze enigszins gechargeerd weergevenGa naar eind6. Vertalen is een tekst in een andere taal zetten en toch volledig hetzelfde houden. Aldus geëxpliciteerd is de onmogelijkheid van de handeling evident: de brontaal is per definitie anders dan de doeltaal. Maar vertalen is juist niet hetzelfde proberen te houden, maar in een andere taal omzetten. Oftewel: vertalen is ‘her-talen’ en niet ‘talen’. Een vertaling is pas geslaagd als we daarin het origineel lezen. Een variant op de vorige vooronderstelling. Op die manier is vertalen inderdaad onmogelijk. Origineel en vertaling kunnen niet anders dan verschillen. Anders zouden ze volledig samenvallen en waren ze dus één. Wie Imme Dros leest, leest Imme Dros' Homerus, en niet Homerus zelf. Wie Homerus zelf wil lezen, moet eenvoudigweg Grieks leren. Een vertaling dient even tijdloos en eeuwig te zijn als het origineel. C. Verhoeven waarschuwt tegen al te modieus taalgebruik, zoals bij Dros soms te vinden isGa naar eind7. Natuurlijk, hier moet een vertaler mee oppassen, zeker bij Homerus. Maar in sommige andere genres kan platte taal (die altijd modieus is) heel goed dienen in een vertaling. Ik denk bijvoorbeeld aan auteurs als Catullus, Martialis en Petronius. De consequentie is dan natuurlijk dat zulke vertalingen sneller verouderen en om de zoveel tijd vervangen moeten worden. Dat is wel jammer, maar dwingt ons anderzijds ook om de confrontatie met het origineel steeds weer aan te gaan. Waarom zou een vertaling dezelfde status moeten hebben als het origineel? De ‘heilige’ tekst dient steeds opnieuw her-taald te | |
[pagina 529]
| |
worden, want alle vertalingen blijven tijdgebonden. En we willen toch ook heel graag blijven vertalen? Anders konden we na tien, twintig jaar met de armen over elkaar gaan zitten. | |
HerscheppingDe hierboven expliciet gemaakte vooronderstellingen zijn in feite variaties op een thema. Het idee dat vertalen onmogelijk is, berust op de impliciete opvatting dat origineel en vertaling identiek zouden moeten zijn. Wat ze per definitie niet zijn. Ik zou er daarom voor willen pleiten om ‘het radicaal andere’ van de originele tekst te erkennen, maar dan wel ten volle. Dat houdt dan in dat men ook ‘het andere’ van een vertaling erkent. Grieks is niet Nederlands, de oudheid is niet nu, dus Dros en De Roy Zuydewijn hoeven geen Homerus te zijn: laten we dáár nu eens van uitgaan! Het vertaalproces betekent aan de kant van de vertaler een poging tot communicatie met het origineel (men kan het ook een ontmoeting noemen, of juist een strijd en gevecht). Een origineel dat, zoals C. Verhoeven mooi zegt, ‘daar maar geschreven staat te zijn’ en plechtig zwijgt. Maar juist dat ‘zwijgen’ geeft de vertaler de prikkel om er iets mee te doen. Hij herschept het kunstwerk in een ander kunstwerk. Als hij goed is, en inspiratie heeft en een beetje geluk, doet hij dat op een bevredigende manier. Met ‘bevredigend’ bedoel ik dat het resultaat in de doeltaal mooi is en toegesneden op de doelgroep, en op een voldoende aantal punten correspondeert met het origineel in de brontaal. Dat klinkt misschien wat erg zakelijk en wetenschappelijk. Daarom een wat concreter voorbeeld van vertaalprincipes. Zelf zal ik als classicus niet zo gauw elementen in mijn vertaling erbij verzinnen, lastige of problematische passages wezenlijk vereenvoudigen, een hoop encyclopedische informatie erin stoppen of zonder enige aanleiding mijn eigen favoriete stijlen projecteren op het origineel. Apuleius vertaal ik met veel wisselingen van stijlregister, omdat de auteur dat procédé zelf ook toepast; bij Cicero is juist één vrij constante en gedragen stijl geboden. Voor woordgrappen en ritmische trucjes probeer ik een equivalent in het Nederlands te vinden, liefst op dezelfde plaats, anders bij wijze van compensatie in de buurt. Omdat ik mijn vertaling onder meer voor vakgenoten maak, zorg ik dat ik elke beslissing met redelijke argumenten kan verantwoorden. Maar bovenal richt ik me op de algemeen ontwikkelde lezer van modern Nederlandse proza, en zorg dus dat de zinnen leesbaar en begrijpelijk zijn, goed klinken en niet te lang zijn. Ik zou mijn doelgroep dan in het algemeen willen omschrijven als de mensen die flink wat moeite willen doen om nader | |
[pagina 530]
| |
tot een vreemde tekst te komen, maar niet per se studie ervan willen maken. Kortom: de bekende ‘ontwikkelde leek’. Maar een vertaler met een geheel ander doel dan ik, zal soms heel goed uitkomen met strategieën die ik verwerp. Iemand die het verhaal van Odysseus aan middelbare scholieren wil vertellen, zal dichterlijke uitweidingen weglaten; een filosoof die het gedachtengoed van Cicero voor filosofen ontsluit, zal met klank- en woordfiguren in het origineel niet zo snel iets doen. Vertalen is dus op een bepaalde wijze interpreteren en herscheppen van een origineel in een andere taal. Daarbij gaan onvermijdelijk dingen verloren en worden dingen gewonnen. Ik vind dit proces heel vergelijkbaar met dat van het verfilmen van boeken. Iedereen kent die vraag: ‘Wat is beter, het boek of de film?’ en heeft bij elk voorbeeld zo zijn mening, enigszins afhankelijk van waar hij het eerst mee kennismaakte. Maar de vraag is eigenlijk verkeerd, omdat ze appels met peren vergelijkt. Het medium film is anders dan het medium taal en heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Men zou moeten vragen: Heeft de filmer zijn filmische middelen goed gebruikt? Is hij erin geslaagd om dingen uit de tekst op een (even) overtuigende manier uit te beelden? En zelfs: Heeft de filmer nog iets anders gedaan dan braaf aan de hand van het origineel lopen? Heeft hij de mogelijkheden die hij tot zijn beschikking had, creatief gebruikt om zijn tekorten te compenseren? Misschien is het verstandiger om bij het vertalen van teksten niet te denken aan een soort religieuze activiteit, maar eerder aan een culturele daad van interpretatie. Met, toegegeven, mysterieuze trekjes. Vertalen is complex, maar het is nu ook weer geen cultus-handeling. Het hoofd koel houden lijkt me gewenst. | |
LezersDat doen de meeste lezers van vertalingen. Zij oordelen, al naar gelang hun doelstelling, of de vertaling aan hun eisen voldoet. Maar ook die eisen kunnen verschillen. Een classicus zal eerder grijpen naar De Roy van Zuydewijn, omdat hij dan het origineel ernaast kan houden en alle kleinigheden kan controleren. Maar een jonge lezer, of een liefhebber van vertelkunst of een, laat ik zeggen, zelfbewuste creatief-educatief werker, zal eerder de makkelijk toegankelijke Dros ter hand nemen. Dat daar veel ‘niet klopt’, zal hem of haar dan een zorg zijn. Ik zie dus niet hoe men kan zeggen dat deze of gene vertaling ‘beter’ is, in die zin dat zij een vermeende ‘ideale vertaling’ beter zou | |
[pagina 531]
| |
benaderen. Alleen, vanuit een bepaalde doelstelling of leesverwachting voldoet de ene vertaling beter dan de andere, waarbij ik het naast elkaar bestaan van verschillende leesverwachtingen aanvaard en vanzelfsprekend vind. Voor de classicus is De Roy Zuydewijn beter, en voor de creatief-educatief werker Dros. En geen van beide vertalingen is identiek aan Homerus! Zelf ben ik trouwens lang geleden begonnen met de Odyssee-parafrase van Damsté. Zeer beslist geen Homerus! Maar voor het doel dat ik had (kennis maken met het verhaal), was en is het uitstekend geschikt. Uiteindelijk heb ik de hele Homerus in het Grieks gelezen, dus het is toch nog goed gekomen. De weg naar een ‘heilige’ tekst mag best via vreemde omwegen verlopen en lang duren; en op elke weg komen sommigen nu eenmaal verder dan anderen. Maar dat niet iedereen bij het eindpunt aankomt, is dat een reden om maar niet op weg te gaan? Het is toch beter dat ik de voor mij onbereikbare Toergenjew in vertaling lees, dan dat ik in het geheel niet met zijn werk kennismaak? Mijn kennis is dan wel niet volmaakt, maar het is toch beter dan niets. | |
MogelijkVertalen kan dus best, als men maar van haalbare principes uitgaat. Dan is het niet alleen mogelijk, maar zelfs op meerdere manieren mogelijk. Het wordt weer eens heel concreet aangetoond door De Roy van Zuydewijn en Dros. De vertalingen verschenen kort na elkaar, en voorzien blijkbaar allebei in een behoefte, gezien de goede verkoop. Beide vertalers treden zelfs gezamenlijk op in het landGa naar eind8. Met mijn pleidooi voor verschillende vertalingen naast elkaar, wil ik evenwel niet postmodern suggereren dat alles kan en mag en ook nog eens evenveel waard is. Integendeel, literaire en wetenschappelijke kritiek is mogelijk en gewenst. Het heeft alleen weinig zin om een vertaling te beoordelen aan de hand van criteria die daarin blijkbaar niet gehanteerd zijn. De Roy van Zuydewijn kan men niet verwijten dat hij geen taal gebruikt die jongeren van zestien onmiddellijk aanspreekt (hoewel ik zijn Nederlands verrassend natuurlijk en toegankelijk vind). En van Dros mogen we geen filologische precisie verwachten. Anders ligt dat met principes die vertalers zelf zeggen te hanteren. Imme Dros heeft hierin wel een grote fout gemaakt, door te claimen dat zij Nederlandse hexameters schrijft. Zij doet dat helemaal nietGa naar eind9. Ze hóéft het ook niet te doen, maar wie het pretendeert, moet het ook waarmaken. De Roy van Zuydewijn pretendeert eveneens nogal wat op | |
[pagina 532]
| |
het gebied van de versleer, maar hij maakt het naar mijn opvatting ook echt waarGa naar eind10. Er zijn nog andere criteria die bij een beoordeling mee kunnen wegen. Zo mag men van een vertaler verwachten dat hij de gevolgde vertaalprincipes aangeeft of althans aanduidt, en van een vertaling dat zij wat betreft de feiten betrouwbaar is, een toegankelijke lay-out heeft, binnen het gestelde doel zoveel mogelijk elementen van de grondtekst weergeeft, en voorts dat zij in zichzelf consequent en min of meer controleerbaar is. In de literatuurwetenschap zijn dit nog altijd vrij algemeen aanvaarde, hoewel niet onbetwiste eisen. Kortom, er zijn niet alleen verschillende mogelijkheden voor vertalen. Dit soort criteria maakt het ook mogelijk om vertalingen anders dan in strikt subjectieve zin te beoordelen. Alleen de primaire keuze van een vertaler voor een bepaalde doelgroep, of van een lezer voor een bepaalde leesverwachting, dat blijven uiteindelijk persoonlijke zaken. De heiligheid van een tekst en de onvervangbare identiteit waarvan C. Verhoeven spreekt, blijven volgens mij altijd overeind. Als een tekst werkelijk heilig is, dan kan hij ook wel een stootje hebben. Als er al ‘slechte’ vertalingen verschijnen, dan worden die door de tijd vanzelf uitgeselecteerd. De brontekst wordt er in elk geval niets minder om, wat we er ook mee doen. Net als in het geval van echte religieuze heiligheid kan de integriteit van een tekst nooit wezenlijk worden aangetast, hooguit fysiek vernietigdGa naar eind11. We moeten ons door ‘de heiligheid van het andere’ dus maar niet laten intimideren, maar er juist wat mee doen: aan dat andere moedig, soms eigenzinnig, een nieuwe vorm geven. Ermee omgaan (of zo men wil: het ervaren en beleven) door het te vertalen in iets anders. Want durven we dat niet, dan zou voortaan niet alleen de tekst maar zouden ook wíj, naar het woord van Plato, plechtig moeten zwijgen. |
|