Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zachte waarden in de internationale samenleving
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouvernementele-Organisaties (NGO's) die een alsmaar groeiende medezeggenschap opeisen. Dit fenomeen maakt deel uit van de vooruitgang van het post-materialisme. Het einde van de Koude Oorlog is niet vreemd aan deze verschuiving. Gedurende de vier decennia na de Tweede Wereldoorlog, hadden de twee wereldmachten en hun respectievelijke bondgenoten gewedijverd voor de gunsten van arme, geostrategisch belangrijke landen. Zij overlaadden hen met militaire hulp, grote infrastructuurwerken, financiële steun, technische bijstand, vorming en schepen vol gesubsidieerd voedsel en andere goederen. De ogen werden gesloten voor schendingen van de mensenrechten en corruptie. Op 12 juni jl. schreef de Britse Times dat veel van het geld dat van de rijke landen naar de arme ging, gebruikt werd om oorlogen te financieren, dictators in stand te houden of corrupte elites te subsidiëren. De politologe Mevrouw Jeanne KirkpatrickGa naar eind1 had het in 1979 in een ophefmakend artikel - waardoor zij door President-elect Reagan ‘ontdekt’ werd - over ‘vriendelijke autocraten’ en ‘minder vriendelijke autocraten’ en verdedigde op basis van dit ‘belangenonderscheid’, ronduit een dubbel-standaardbeleid. Het verdwijnen van het communisme heeft o.m. geleid tot het verzwakken van het Tiers MondismeGa naar eind2. Het marxisme-leninisme is niet langer een alternatief voor het westers liberaal kapitalisme. Ontwikkelingslanden kunnen door hun keuze op dit stuk niet langer gunsten afdwingen van het Noorden. Om uit hun marginalisering te treden trachten zij, volgens de theorie van John RavenhillGa naar eind3, thans collectief volgende harde waarden als machtshefbomen te hanteren: aardolie, de buitenlandse schuld, markttoegang, eigendomsrecht op buitenlandse investeringen en leefmilieu. Volledigheidshalve dient aan dit lijstje drugbestrijding, bevolkingsdruk en immigratie toegevoegd te worden, domeinen waar het Noorden bijzonder kwetsbaar isGa naar eind4. Het is uitgerekend de collectieve machtshefboom van het leefmilieu die, zoals algemeen verwacht kon worden, op de Aarde-Top van Rio, met relatief succes, werd ingezet. Hun medewerking aan de oplossing van globale leefmilieuproblemen hebben de ontwikkelingslanden afhankelijk gemaakt van het bekomen van een ruimer aandeel in de financiële en technologische rijkdommen van de wereld. Doch het verdwijnen van de ideologische machtsstrijd, of het ‘einde van de geschiedenis’ zoals de filosoof Francis FukuyamaGa naar eind5 dat betitelt, heeft onmiskenbaar ook geleid tot een grotere moraliteit in de internationale betrekkingen. In de relaties met de ontwikkelingslanden worden thans, onder druk van de openbare opinie, een reeks kwaliteitsvoorwaarden nagestreefd die geen rechtstreekse eigen strategische of welzijnsvoordelen opleveren. Over welke zachte waarden gaat het hier? Essentieel betreft het de mensenrechten en de participatieve democra- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie; regelmatig worden nieuwe waarden aangevoerd en de lijst dient niet als afgesloten beschouwd te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
MensenrechtenDe zachte waarde die het eerst aan bod kwam is ongetwijfeld deze der mensenrechten. Het bestaan van de VN mensenrechtencommissie en van Amnesty International, die beide systematisch betrokken schendingen aan de kaak stellen, is er niet vreemd aan dat deze waarde als criterium in de internationale betrekkingen zal aangenomen worden. Ofschoon de EG reeds vanaf 1973 verklaringen aannam ten voordele van het respect van de mensenrechten, was het pas in 1986, in de preambule van de Eenheidsakte, dat dit principe uitdrukkelijk werd ingevoerd als criterium voor de relaties van de EG met derde landen. Het werd voor het eerst ‘uitvoerig’ toegelicht in een internationaal akkoord in 1989, met name in artikel 5 van de LOME IV-Conventie die de EG en 69 ACP-landen ondertekenden. Het jaar nadien werd het respect van de mensenrechten aangenomen als ‘conditionaliteit’ voor het uitvoeren van het ‘Akkoord voor commerciële en economische samenwerking’ dat de EG en Argentinië afsloten. Dit precedent kwam tot stand op verzoek van Argentinië zelf. Thans vindt men het terug in alle samenwerkingsakkoorden van de ‘derde generatie’ die de EG afsluit. Ook in de associatie-akkoorden die de EG momenteel onderhandelt met Bulgarije en Roemenië wordt de schending van mensenen minoriteitenrechten als een motief voor unilaterale en onmiddellijke opschorting van de akkoorden voorzien. Mensenrechten zijn een evolutief begrip in de zin dat zij alsmaar ruimer worden gesteld en dat men het heeft over ‘generaties’ van rechten. Thans onderscheidt men: (a) de fundamentele rechten van de menselijke persoon (niet gedood worden, gefolterd worden of gevangen gezet worden zonder veroordeling) (b) de burgerlijke en politieke rechten, (c) de economische en sociale rechten en (d) het recht op niet discriminatie. Ofschoon deze rechten als onverdeelbaar en onlosmaakbaar worden beschouwd, zijn het vooral de fundamentele rechten die een speciale aandacht krijgen, met name: recht op leven, recht op fysische en morele integriteit van de persoon, en het recht geoordeeld te worden door een onafhankelijke rechtbank tijdens een billijk proces. De EG-ministerraad voor de rechten van de mens, de democratie en de ontwikkeling nam op 28 november 1991 een resolutie aan die het universele karakter van de mensenrechten erkent, evenals de plicht van alle staten om ze te bevorderen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Negatieve maatregelen inzake mensenrechten werden onlangs uitgevaardigd door de internationale donorgemeenschap t.o.v. Haïti, Soedan, Zaïre, Kenya en Malawi. De eerste drie landen werden getroffen in het kader van de politieke concertatie, terwijl de beslissing in de twee laatste gevallen tot de bevoegdheid van de ontwikkelingssamenwerking behoort. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De democratische beginselenIn feite vloeit de zorg voor de democratische beginselen voort uit de burgerlijke en politieke rechten. Zonder representatieve democratische structuren kunnen deze rechten niet gewaarborgd worden. Het is dan ook niet te verwonderen dat de democratische beginselen ‘spontaan’ zijn opgedoken in het kielzog van de mensenrechten. In het hoger vermeld samenwerkingsakkoord EG-Argentinië (1990) maakt het handhaven van de democratische beginselen deel uit van de conditionaliteit. De Europese Raad van 29 juni 1991 verklaart dat: ‘le respect des droits de l'homme, l'Etat de droit et l'existence d'institutions politiques efficaces, responsables et bénéficiant d'une légitimité démocratique sont le fondement d'un développement équitable’. Toch is het nastreven van de democratische beginselen, die de regeringen ‘accountable’ maakt tegenover een democratisch verkozen parlement dat effectief inspraak krijgt, niet een gemakkelijke opdracht. Vaak is gewoon geen levensvatbaar democratisch machtsalternatief aanwezig, noch de instellingen om de democratie te schragen. Het supprimeren van de westerse hulp aan de Sjah en aan Somosa, op het einde van de jaren zeventig, heeft enkel geleid tot nog meer extreem-autoritaire regimes. In vele Afrikaanse landen, bijvoorbeeld, bestaat geen natie-staat naar Europees begripGa naar eind6. De grenzen die de koloniale machten achterlieten snijden vaak dwars door etnische gemeenschappen of dwingen gemeenschappen in een lotsverbondenheid waarmee de onderzaten niet instemmen. Dit gebrek aan natie-staat stelde weinig problemen zolang er een koloniaal bewind was dat ‘supra-etnisch’ optrad. Thans is de centrale politieke leider per definitie etnisch gebonden. Via een sterk autoritair gezag konden de centrifugale etnische spanningen ingetoomd worden. Een ‘democratisch’ bewind, dat zuiver etnisch gestoeld zou zijn, kan tot gevaarlijke spanningen leiden. Positieve maatregelen ter ondersteuning van de democratische beginselen zouden erin kunnen bestaan het oprichten van nationale trans-etnische partijen te bevorderen. Een andere maatregel zou het verschaffen zijn van steun bij het opstellen van een electorale telling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
die als basis kan dienen voor democratische verkiezingen. Het is hoopvol vast te stellen dat de Belgische regering in het kader van de ontwikkelingssamenwerking in 1992 50 miljoen BEF en voor 1993 90 miljoen BEF heeft uitgetrokken voor positieve maatregelen ter ondersteuning van de democratisering. Ook de Verenigde Naties voeren acties ter bevordering van vrije verkiezingen. Sedert het virtuele einde van de dekolonizering zijn betrokken tussenkomsten meestal een onderdeel van het ruimer kader van een vredesmissie of een politieke conflictregeling opgezet door de Veiligheidsraad. Wat de eventuele negatieve maatregelen betreft, verdient het aanbeveling ze geval per geval te onderzoeken en met inachtneming van de culturele eigenheid van ieder volk; eerder dient rekening gehouden te worden met tendensen dan met absolute criteria. Voor landen, die sociaal-moeilijke economische hervormingen doorvoeren, dient begrip opgebracht. Hoe dan ook, het uitbouwen van een representatieve democratische rechtsstaat is een tijdrovend proces, dat niet zo maar tot stand zal komen door een wilsbeslissing van de donors. Dit alles maakt er de zoektocht naar de democratie niet minder belangrijk om. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inbinden van de bewapeningsuitgavenMet het verdwijnen van de koude oorlog kwam het debat op gang van het vredesdividend, ook in de ontwikkelingslanden. Volgens John Kenneth GalbraithGa naar eind7 is in de arme landen de militaire macht en de aanspraak die de strijdmachten maken op de hulpbronnen het grootste economische schandaal en de grootste politieke tragedie van onze tijd. Deze bewapeningsaanspraak gaat in omvang ten koste van de sociale behoeften en de hulpbronnen bestemd voor economische ontwikkeling. Tussen 1960 en 1987 zijn de militaire uitgaven, in gecorrigeerde dollarbedragen, vervijfvoudigd in de ontwikkelingslanden, terwijl het BNP per hoofd van bevolking minder dan verdubbeld is en in 36 gevallen zelfs is afgenomenGa naar eind8. Tussen 1979 en 1988 gaven de ontwikkelingslanden 439 miljard US$ uit aan de invoer van wapens en namen aldus drie vierde van de wereldhandel in wapens voor hun rekeningGa naar eind7. De ontwikkelingsregio's wiens militaire uitgaven, t.o.v. het BNP, beneden het gemiddelde voor de Derde Wereld bleven (4,5% in 1988) waren Latijns-Amerika, de Caraïben en Sub-Sahara Afrika. In het Midden-Oosten lag het gemiddelde rond de 12% en ook in Noord Afrika was het Derde-Wereld-gemiddelde ruim overschreden. De Aziatische ontwikkelingslanden boekten 5%Ga naar eind9. Als men bedenkt dat in betrokken landen de begroting slechts 10 tot 20% uitmaakt van het BNP, realiseert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zich hoe weinig middelen de bewapening vrij liet voor andere uitgaven. De militaire uitgaven in de wereld als geheel zijn die voor de gezondheidszorg en onderwijs voorbijgestreefd. In de armere landen is dat vaak in dramatische proporties gebeurd, zoals onderhavige voorbeelden illustreren.
Tussen 1984 en 1987 hebben 22 ontwikkelingslanden, met een globale bevolking van 1,8 miljard, meer uitgegeven voor hun leger dan voor gezondheid en opvoeding. Sinds 1945 zijn in de Derde Wereld, tijdens meer dan 125 lokale oorlogen, ruim 40 miljoen mensen omgekomen. Het inbinden van de militaire uitgaven ligt bijzonder moeilijk voor vele ontwikkelingslanden; zowel regime-bestendigende als externe veiligheidsargumenten voor bewapening worden aangevoerd. Ook wordt verwezen naar drie tijgerlanden in Oost-Azië - Taiwan, Zuid-Korea en Singapore - die er in slaagden een indrukwekkende economische groei te verwezenlijken samen met hoge militaire uitgaven. Wat evenwel niet vermeld wordt, is dat de betrokken landen dit deden met eigen begrotingsmiddelen en niet met zware begrotingstekorten die hun volkshuishouding gedestabiliseerd zouden hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het IMF heeft het voortouw genomen in de actie om de bewapeningsuitgaven in de ontwikkelingslanden af te slanken. In een eerste fase wordt er naar gestreefd dat geen enkel ontwikkelingsland meer zou uitgeven voor wapens dan het gemiddelde voor de Derde Wereld, met name 4,5% van het BNP. Aldus zou jaarlijks 140 miljard US$ vrijkomen voor ontwikkelingsdoeleinden. In een tweede fase, waarvoor nog geen tijdlimiet werd vastgesteld, zou gepoogd worden het uitgavengemiddelde van de Derde Wereld te halveren. In het Development Assistance Committee van de OESO wordt thans eveneens werk gemaakt van een inkrimping van de bewapeningsuitgaven als onderdeel van het begrip ‘good governance’. Ook België dient dit objectief als conditionaliteit in te voeren in zijn ontwikkelingssamenwerking en dient ronduit te weigeren concessionele middelen in te zetten in landen die hun bewapeningsuitgaven niet verminderen en in landen waar betrokken uitgaven deze voor onderwijs en gezondheidszorg overschrijden. Wel gaat het hier om een criterium waar niet alleen negatieve maatregelen dienen te worden ingezet, maar ook positieve. Het verwezenlijken van het vredesdividend dient beloond te worden. Tijdens de vergadering van de ‘Global Coalition for Africa’ die in Kampala in april jl. samenkwam, vroegen verschillende Afrikaanse vertegenwoordigers meer hulp voor landen die demobiliseren en gewezen soldaten en verzetstrijders in het burgerlijke leven heropnemen. Hier niet op inspelen, brengt de geloofwaardigheid van de donors in gevaar, zoals trouwens ook het sluiten van de ogen voor de activiteiten van de eigen wapensexporteurs. Gezien meestal ‘externe’ bedreigingen worden ingeroepen voor het optrekken van het militair potentieel, verdient het aanbeveling initiatieven te bevorderen voor regionale bewapeningsafbouw. Het zou bijvoorbeeld weinig realistisch zijn Burundi aan te zetten tot een vermindering van zijn bewapeningsuitgaven als dit niet gelijktijdig gebeurt in Rwanda en Oeganda. Uiteraard is ook hier een coördinatie onder de donors gewenst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strijd tegen corruptieCorruptie houdt vaak verband met gebrek aan democratische controle en transparantie in het beleid. Dit begrip omvat zowel illegale steekpenningen, onverantwoorde privileges voor de machthebbers, misbruik van publieke goederen voor private doeleinden, kapitaalvlucht, als het in stand houden van een overgewaardeerde wisselkoers zodat zij, die toegang krijgen tot deviezen, goedkoper kunnen invoeren en reizen in het buitenland. Het criterium corruptie werd voor het eerst, samen met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het mensenrechtencriterium, toegepast door de internationale donorgemeenschap in november 1991 t.a.v. Kenya. Alle nieuwe hulpstromen, behalve noodhulp, werden opgeschort en zullen niet worden vrijgegeven vooraleer een nieuw onderzoek een duidelijke verbetering vaststelt, hetgeen nog niet het geval is geweest. Er bestaat geen twijfel over dat deze donorbeslissing een sterk politiek signaal heeft gestuurd naar Kenya en ook naar andere ontwikkelingslanden die sterk afhankelijk zijn van internationale hulp. Corruptie, als criterium voor internationale hulp, wordt door de DAC-werkgroep omtrent de financiële aspecten van de ontwikkelingsbijstand bestudeerd, meer bepaald wat de aankoopprocedures betreft. Speciale richtlijnen en waarborgen terzake worden thans uitgewerkt. Het is evenwel evident, dat het bestrijden van de corruptie zich niet mag beperken tot de internationale bijstand, doch dient uitgebreid te worden tot elke overheidsdaad. In de context van de corruptiebestrijding worden vaak de begrippen ‘good governance’ en ‘participatory development’ naarvoren gebracht. Hiermee wordt dan bedoeld dat het openbare beleid een algemeen klimaat moet scheppen dat gunstig is voor een duurzame ontwikkeling op brede basis. In mijn mening gaat het hier om technisch-organisatorische aspecten die zeer relevant zijn, maar niet aan het begrip zachte waarde beantwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Praktische suggesties voor het uitwerken en hanteren van de voorgestelde gedragscodeDe zopas vermelde en andere zachte waarde dienen, mijns inziens, te worden nagestreefd met positieve en negatieve middelen en zowel in het kader van het buitenlands beleid stricto sensu, als via de economische en ontwikkelingssamenwerking. Terwijl het inzetten van positieve middelen een ‘politieke’ keuze is, zou het aanwenden van negatieve middelen verplichtend moeten zijn t.a.v. alle landen waar publieke hulpfondsen worden aangewend en waar een schending van voorgestelde ‘gedragscode van goed publiek beleid’ onbetwistbaar is vastgesteld door de internationale gemeenschap. Het zou een miskenning zijn van de wens van de openbare opinie om verder middelen, aangebracht door de belastingbetaler, over te maken aan landen waar een foutief publiek beleid onomstootbaar bewezen is. De positieve en negatieve middelen die ingezet kunnen worden voor de naleving van zachte maar ook van harde waarden, betreffen meestal concessionele financiering en diplomatieke druk. Naar aanlei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding van het bloedig optreden op het Tienanmen Plein in Peking evenwel hebben de Verenigde Staten beslist de ‘clausule van de meestbegunstigde natie’ niet toe te kennen aan China. Dit kon omdat China nog geen lid is van de Gatt. De Gatt-regelen laten echter niet toe, ten aanzien van de verdragsluitende landen, nieuwe discriminatoire handelsmaatregelen in te voeren, tenzij een VN-resolutie hiertoe oproept (handelsembargo)Ga naar eind11 of de noodzaak wetenschappelijk bewezen is (leefmilieu context)Ga naar eind12. Het tot stand komen van de voorgestelde ‘gedragscode voor goed publiek beleid’ kan het best worden nagestreefd in het Development Assistance Committee van de OESO, en dit op basis van universeel erkende beginselen die dus met de ontwikkelingslanden werden overlegd. Ook het vaststellen van de schendingen, en de noodzaak van negatieve maatregelen worden het best besproken binnen DAC en tijdens de consulatieve donorgroepen en Ronde Tafels die, per land, respectievelijk door de Wereldbank en UNDP worden georganiseerd. Ideaal zouden, zowel het vastleggen van de beoogde universele beginselen als het bepalen van de schendingen in het raam van de Verenigde Naties moeten gebeuren. Spijtig genoeg, en zoals de Commissie voor de Rechten van de Mens dit bijvoorbeeld illustreert, zijn VN-mechanismen weinig operationeel. Zeggenschap zou verder moeten worden verleend aan Niet-Gouvernementele-Organisaties, die trouwens de grote pleitbezorgers zijn van de toepassing van zachte waarden. Terloops weze vermeld dat het verheugend is vast te stellen dat de convergentie tussen de NGO's en de regeringen ter zake groeit. Soms wordt gesuggereerd dat voor het meten van de schendingen van zachte waarden kwantificeerbare criteria moeten worden uitgewerkt. Voor het terugschroeven van bewapeningsuitgaven en het verminderen van de sociale ongelijkheid (dat een onderdeel is van de sociale en economische mensenrechten) zou zoiets kunnen, maar niet voor de meeste andere zachte waarden omdat zij gewoon niet kwantificeerbaar zijn; zij behoren namelijk niet tot het domein van de exacte wetenschap doch tot dit van de humane of maatschappelijke. Vaste cut-off parameters zijn terzake dan ook moeilijk te bepalen. Elk geval moet op eigen verdiensten worden afgetast en tendensen kunnen nuttiger zijn dan becijferde grenzen. Het zou praktisch zijn indien er voor landen waarop negatieve maatregelen worden toegepast, periodiek een monitoring-matrix wordt opgesteld met de verwachte hervormingen per zachte waarde en de huidige toestand. Deze formule wordt inderdaad met succes aangewend voor het navolgen van de IMF- en Wereldbankconditionaliteit. Meteen zouden betrokken landen weten welke weg nog dient afgelegd om van de negatieve maatregelen ontslagen te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte kan de vraag gesteld of de donorlanden hun landgenoten en bedrijven kunnen verplichten om hun economische samenwerking te schorsen met landen die de gedragscode niet naleven. Dit artikel verdedigt de stelling dat private personen en bedrijven vrij zijn, op eigen risico, hun eigen middelen in te zetten voor legale activiteiten waar zij dit ook wensen. Doch elk beroep op publieke steun, zoals concessionele financiering en overheidsverzekering van uitvoer- en investeringsactiviteiten, moet wel aan dezelfde beperkingen onderworpen worden. Een recente toepassing van deze stelling was het embargo op investeringen in Zuid-Afrika dat door de Europese Gemeenschap van 1986 tot 1991 was opgelegd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitHet invoeren van zachte waarden in de internationale betrekkingen, en meer bepaald in de ontwikkelingssamenwerking, komt er op neer dat de donors niet enkel economische groeimodellen suggereren, doch deze groeimodellen binden aan maatschappijmodellen. De ontwikkelingslanden nemen dit niet steeds in dankbaarheid af en voelen dit vaak aan als paternalisme of een neo-koloniale inmenging in de eigen maatschappijkeuzen. Dit moest Nederland in maart jl. ervaren in Indonesië dat, precies omwille van dit argument, abrupt een einde stelde aan elke ontwikkelingssamenwerking met de vroegere metropool. Zoals de top van de niet-gebonden landen, die begin september 1992 in Djakarta samenkwam, en de paritaire EG-ACP vergadering die de maand hierop in Luxemburg het ‘Pons-Grau’-verslag over democratie, mensenrechten en ontwikkeling besprak, het nogmaals hebben aangetoond, worden zachte waarden door sommigen gedoodverfd als een voorwendsel dat de donors gebruiken om hun concessionele samenwerking te beperken voor eigen budgettair belang en zelfs om verborgen harde waarden te verdedigen. Bij de concrete toepassing van de gedragscode, vooral wat de negatieve maatregelen betreft, mogen, onder geen enkele voorwaarde, strengere normen gesteld worden voor kleinere en zwakkere landen. Er bestaat inderdaad een neiging onder de donors hogere eisen te voeren in Afrika dan in andere ontwikkelingsregionen waar meer harde waarden op het spel staan. Om aan de beschuldiging van dubbele standaard te ontsnappen, zou een schending van zachte waarden nooit mogen geduld worden om harde waarden te beschermen. Het inbinden van humanitaire of noodhulp mag uiteraard niet gebruikt worden als middel om druk uit te oefenen op de ‘schendende’ regeringen tenzij deze hulp wordt omgeleid en de doelgroepen niet kan bereiken. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloofwaardigheid van de gedragscode vereist verder dat de donorlanden bedongen waarden in hun eigen binnenlandse beleid toepassen en zich bereid verklaren, naar buitenuit, royaal met positieve maatregelen over de brug te komen en zich niet te beperken tot alleen maar negatieve maatregelen. Ontwikkelingssamenwerking beoogt duurzame armoedebestrijding. Zonder de zachte waarden is dit doel niet haalbaar. |
|