| |
| |
| |
Een gesprek met de auteur Inez van Dullemen
Een boom in de winter
Greta Colaert
Er zijn mensen die verliefd kunnen worden op een boom. Een boom is immers zoiets machtigs: wortels in de aarde, een krachtige stam die de hoogte in gaat en takken die de hemel omhelzen. En het allerprachtigste zijn wel de seizoenen die aan zo'n boom voorbijtrekken. Misschien zou je wel iets over mensen te weten kunnen komen, als je zou weten waar ze het meest van houden. Van een boom in de lente, met botten vol belofte, of van een zomerboom met een kruin die in de avond ruist? Of van een boom in de herfst, die zich al klaar maakt voor de nakende ontbladering?
Er zijn mensen die het meeste houden van een boom in de winter. Zo iemand is Inez van Dullemen.
In haar werk zoekt zij naar de essentie van het bestaan. Ik sprak met haar op een prachtige zomerdag. Bomen in de winter leken nog ver weg.
| |
Afscheid maakt alles pregnanter, adembenemender
‘De kwetsbare mens, de underdog fascineert mij het meest. Als je helemaal aan het eind van je akkertje bent gekomen, dan kom je op de essentie van het leven terecht. Het is voor mij een passie geweest om te zoeken naar de essentie van het bestaan. Dat rare raadsel, die kern. Waar is die? Ieder mens, ieder dier heeft er een, en je bereikt die kern nooit, je blijft er omheen cirkelen, en je ziet allerlei facetten ervan. Dat vind ik het allermooiste’.
In Vroeger is dood schrijft Inez van Dullemen over de laatste jaren van haar vader en moeder. Het is een boek vol mededogen geworden.
‘Mijn vader was opgenomen in een tehuis voor demente bejaarden, maar zelf was hij niet echt dement. Hij had aanvallen van vaatkrampen
| |
| |
waardoor hij totaal in de war raakte, maar dat trok na verloop van tijd weer bij. Hij was zich bewust van zijn toestand, maar klaagde nooit. Hij was magistraat geweest, een man met een hoge positie, en het mooie aan hem vond ik dat hij zich zo deemoedig opstelde. Ik heb toen gesprekken met hem gehad waarin ik hem nader kwam dan ooit tevoren. Zijn hele status, zijn belangrijkheid en autoriteit - alles was weggevallen als de bladeren van een boom. Ik zag opeens de essentie van die man, ik zag hem als 't ware naakt. Dat was een aangrijpende belevenis’.
‘(...) - het bed, eindpunt van iedere dag, dat is er nog. Maar hij opent zijn ogen weer, zijn hand maakt een wegwerpgebaar boven het dek, boven het rechte stijve pakje dat hij nu geworden is, en hij zegt: “Ik ben kinds geworden, geloof ik”’ (uit Vroeger is dood, Querido, Amsterdam, 1976).
| |
Je draagt je eigen mensen
‘Wat onze dood zo moeilijk maakt, is het veel te ver doorgedreven individualisme hier in het Westen. Wij vinden ons eigen “ik” zo belangrijk, dat moet tot de laatste snik gehandhaafd blijven. Het “ik” is zo'n kostbaar klein poppetje. Maar dat is niet kosmisch gezien. De dood is trouwens een goede opruimer. Stel je voor dat iedereen zou blijven voortbestaan; al die verkalkte breinen, al die antieke knekels. De dood is nodig om nieuwe levensvormen te doen ontstaan, evoluties mogelijk te maken. Ik vind dat de mens recht heeft op een schone eerlijke dood. Niet deze verkrampte panische dood. We zijn geneigd de schuld daarvan op de medici te schuiven omdat zij ongeneeslijke zieken en hoogbejaarden zo lang mogelijk in leven willen houden. Maar misschien zijn veel mensen het sterven verleerd. Die zijn zelf ook panisch, die willen tot op het laatste moment nog ademhalen, nog een wimper optillen.
En dan de kou waarmee de dood bij ons omgeven wordt. In nietwesterse culturen is dat anders. Dat heb ik gezien in India en in Mexico. Daar heb ik verscheidene begrafenisrituelen meegemaakt. Daar hoort de dood er veel meer bij, bij het dagelijkse leven. Iedereen hielp mee met het dragen van de kist, want je draagt je eigen mensen. Het is allemaal heel warm, heel menselijk, met muziek en geweeklaag, en met kinderen en honden die meelopen in de stoet. Ik herinner me dat er bij een van de begrafenissen geen ruimte genoeg was voor het graf en dat er toen een stukje van de zerk er naast afgebikt werd. Er werd geklungeld en gelachen’.
| |
| |
Inez van Dullemen, foto Hans Vermeulen
| |
Zitten slechts
Inez van Dullemen heeft veel gereisd. Van haar reizen hield zij een intense liefde over voor verscheidenheid. Haar grootste angst is dat er een soort veramerikaniserende pletwals over de wereld zal gaan.
‘Toen ik in Kenya was, vaardigde president Arap Moi een verordening uit voor de nomadische stammen in het noorden die toen nog allemaal in prachtige gekleurde lappen liepen, schitterend rood en indigo blauw. Die mensen moesten spijkerbroeken gaan dragen, zei hij, want in die lappen waren het barbaren. En dan denk je: wat is het beeld van beschaving dat die mensen aangereikt krijgen? Hangt die beschaving soms af van een spijkerbroek of een transistorradio? Weerzinwekkend vind ik dat, het gaat totaal voorbij aan de innerlijke beschaving, aan de oeroude tradities en de rijkdommen die die volkeren zelf hebben’.
‘Hoe komt het dat de Afrikaanse mens zo rustig voor zijn hut kan zitten of bij zijn vee, gewoon: Kukaa- tuu, zitten slechts. (...)
Ervaart de Afrikaan de tijd op een andere manier, laat hij zich meeglijden als een strootje op een rivier? Zonder verzet, zonder paniek? Terwijl wij steeds bezig zijn tegen de stroom in te zwemmen, steeds maar doende fragmentjes tijd te veroveren, met de angstige wens het momentane te
| |
| |
fixeren, om het niet te laten wegvloeien naar ouderdom en dood’ (Een kamer op de Himalaya. De verhalen van Inez van Dullemen, Querido, Amsterdam, 1990, p. 213).
‘Dat is toch prachtig. Kukaatuu, zitten slechts, alleen maar zitten. En het rare is, als je dan in hun ogen kijkt: ze staren niet, ze zijn niet leeg en ook niet verontrust of afwerend. Er is een soort mild leven gaande, in die gezichten. Ze denken wat na, ze amuseren zich met wat om hen heen gebeurt. Wij vinden het zonde als er ook maar een partikeltje tijd verloren gaat’.
| |
Het paradijs is voor mij verloren
Inez van Dullemen weet waarover zij spreekt. Niet alleen tijdens haar vele reizen heeft zij ervaren dat het ook anders kan. Ze heeft zelf een tijdje in het paradijs gewoond. Dat was toen zij samen met haar gezin op het platteland in Frankrijk woonde, ver van de bewoonde wereld. Over die tijd schreef zij het boek Een ezeldroom.
‘De zomer vordert. De robijnrode kersen verschrompelen en vallen dan af als zwarte krenten, groot als konijnekeutels. De gele brem is uitgebloeid, het graan geoogst, de maïs getopt. De hitte wordt heviger, pas om een uur of negen 's avonds arriveert de eerste koele windvlaag die in de namiddag in de Alpen is vertrokken en de koelte van sneeuw en waterbronnen meebrengt’ (Een ezeldroom, Querido, Amsterdam, 1977, p. 126).
‘Ik groeide op in Amsterdam in een groot bovenhuis met weinig contact met de natuur. Maar ik droomde er altijd van dat ik buiten was, of dat ik dieren zou hebben. Dat huis in Frankrijk was dus de verwerkelijking van mijn droom. Ik had het gevoel: ik wil hierbij horen. Als ik ergens dood zou willen gaan, dan daar. Bij wijze van spreken onder een boom, dichtbij de aarde. Terug gaan naar de aarde, zoals de indianen dat ook zien.
Maar er permanent wonen dat is een andere zaak. Ik denk dat we van meet af aan zijn opgegroeid met andere verlangens, andere ambities. Helaas is voor mij het paradijs verloren, ik blijf toch een stadsmens. Ik voel dat ik in die serene wereld, in harmonie met de natuur, nooit zou kunnen blijven. Het zal wel in mijn genen zitten, of in mijn brein: het verlangen naar verandering, opwinding, de nieuwsgierigheid en de ambitie. Ik dacht: als ik hier ga zitten onder die bomen, hoe ongelofelijk dat dan ook is, dan heb ik geen materiaal om te schrijven. Een creatief mens moet het hebben van drama, van tegenstellingen,
| |
| |
zelfs van ongeluk. Het geluk, hoe mooi het ook is, die zeepbel, die biedt je als kunstenaar niet voldoende om mee aan het werk te gaan. Je moet bezig zijn, de geest moet zich stoten, zich verwonderen, je moet avonturen beleven. Zelfs de meest onfortuinlijke avonturen bieden meer voedsel voor de geest dan veilig en gelukzalig thuiszitten. Ik vind het wel een beetje tragisch hoor, maar ik ben verstoten uit het paradijs. Ik moet weggaan, want ik moet de wereld zien. Ik kan niet alleen over de natuur schrijven. Ik schrijf over andere landen, menselijke problemen, over de oorlog. Een van mijn laatste toneelstukken Schrijf me in het zand, handelt over het drama van incest in een burgerlijk gezin’.
| |
Dode vuursalamanders op de weg
‘In het huis in Frankrijk zag ik op kleine schaal wat de aanwezigheid van de mens in de natuur teweegbrengt. Want toen we in die ruïne kwamen, zat het er vol wilde dieren; er waren slangen en relmuizen, op zolder leefden een steenmarter en een uil, die dieren vormden daar een symbiose. Maar het huis is nu stil geworden, er woont geen uil meer op zolder, de slangen zijn verdwenen. Wij hadden hun leefgebied in beslag genomen. Ook eromheen vind je minder ringslangen, er liggen platgereden padden en dode vuursalamanders op de weg. Dan denk ik: ik zelf heb hier ook schuld aan.
Dat is ook het thema van mijn nieuwe boek. Het speelt zich af in Mexico, in het regenwoud waar ik meerdere malen doorheen getrokken ben. Daar woont een stokoude vrouw, ik weet niet eens of ze nu nog leeft... Die heeft een halve eeuw lang geprobeerd het regenwoud van de ondergang te redden. Haar grootste tragiek is dat zij, terwijl zij het regenwoud wilde beschermen, onwetend heeft meegewerkt aan de vernietiging. Want zij trok het bos in met haar man die archeoloog was. Zij maakten samen stafkaarten waarop zij aangaven waar bijvoorbeeld bepaalde boomsoorten groeiden of waar zich ruïnes van Mayatempels bevonden. Andere mensen hebben van die kaarten natuurlijk gebruik gemaakt. Zo heeft zij zelf meegewerkt om de wegen te maken die ze later vervloekte’.
| |
Liever een lappendeken
‘Ik ben in bepaalde opzichten erg pessimistisch. Maar er zijn wel enkele lichtpunten. De mens is, denk ik, toch doodsbang om op een gegeven moment verloren te raken, als één van de miljarden mieren,
| |
| |
die allemaal hetzelfde zijn. Er is nu weer een nieuwe trend ontstaan: het zoeken naar je eigen wortels, je traditie, je eigenheid. Persoonlijk heb ik liever een lappendeken dan een smeltkroes. Ik loop met het grootste genoegen door Amsterdam, om al die duizenden verschillende kleuren en variaties te zien. Maar de angst is: blijft dat zo? Zal het niet allemaal grauwer worden, grijzer? Ik ben diep onder de indruk van een aantal Latijnsamerikaanse schrijfsters die naarvoren komen, plotseling stem hebben gekregen. Vrouwen die gedurende duizenden jaren nooit een stem hebben gehad, en die nu ronduit spreken over hun gevoelens, hun positie, hun wortels. De Afro-Amerikaanse schrijfster Alice Walker bijvoorbeeld en Maryse Condé. Vrouwen die terugggaan naar waar hun moeders, hun grootmoeders, hun oermoeders vandaan kwamen. Dat geeft me dan opeens weer hoop. Die ontbolstering is nu aan de gang en daar komt wel iets moois uit, een groter bewustzijn. De stem van Afrika is wonderbaarlijk kleurig, warm, menselijk. Ik ben daar gek op, ik vind dat prachtig. Mijn grote favorieten komen allemaal uit Latijns-Amerika of Afrika’.
| |
Met mijn pen
‘Een ander lichtpunt is dat er altijd een golfbeweging is. Zo keren wij nu weer meer terug naar de werkelijkheid van het menselijk bestaan met zijn dood en zijn onvolmaaktheid. Terwijl we korte tijd met valse illusies geleefd hebben, net als de Amerikanen. Ziekte, armoede en ouderdom zouden overwonnen worden, iedereen moest mooi en gezond zijn. Dat is niet zo. Het is misschien ook helemaal niet de bedoeling. Wij moeten het avontuur aangaan, de worsteling aangaan. Wat je verovert is altijd kostbaarder dan iets dat je in de schoot wordt geworpen. Je haalt meer de essentie uit het leven. Dat is ook zo met schrijven. Schrijven heeft voor mij mijn leven verdubbeld, zowel in de ruimte als in de tijd. Ik heb als het ware met mijn pen geleefd als met een gids die me ergens heenbracht. Want anders had ik veel dingen niet gezien. Dan was ik niet in San Francisco geweest waar ik de “queens” zag. En dan had ik niet de dodencellen in San Quentin bezocht, of de Sumo-worstelaars in Japan. Ik had geen malaria gekregen in het regenwoud, mijn arm gebroken of in een ziekenhuis gelegen in Guatemala. Ik heb een driedubbel leven gehad. Daardoor ben ik misschien ook een klein stapje dichter gekomen bij het raadsel van het leven. Een klein stapje, maar toch. Bij het schrijven herleef ik alles veel heviger. Ik leef pas echt als ik schrijf. Als ik denk: ik kan niet meer schrijven, dan wordt het helemaal zwart voor mijn ziel. Het is essentieel voor me’.
| |
| |
| |
Het oeuvre van Inez van Dullemen
Vrijwel alle werk van de auteur is uitgegeven bij Querido in Amsterdam.
| |
Proza
Ontmoeting met de andere (novelle, 1949) |
Het wiel (novelle, 1949) |
Het verzuim (novelle, 1954) |
De schaduw van de regen (novellen, 1960) |
Een hand vol vonken (novellen, 1961) |
Op zoek naar de olifant, reisboek, 1967) |
De honger heeft veel gezichten (roman; eerste druk onder de titel Luizenjournaal, 1969) |
Logeren op een vulkaan (reisboek, 1971) |
Vroeger is dood (roman, 1976) |
Oog in oog (reisboek, 1977) |
Een ezeldroom (roman, 1977) |
De vrouw met de vogelkop (roman, 1979) |
Eeuwig dag, eeuwig nacht (reisboek, 1981) |
Een zwarte hand op mijn borst. Bericht uit Kenya (1983) |
Na de orkaan (verhalen, 1983) |
Het gevorkte beest (roman, 1986) |
!Viva Mexico! Een kroniek (1988) |
Huis van ijs. Reisimpressies uit India en Nepal (1988) |
Een kamer op de Himalaya. De verhalen van Inez van Dullemen (verzamelbundel, 1990) |
| |
Toneel
Ik ben een hond, ik bijt (hoorspel, 1971) |
Bacchanten '71 (bewerking van de Bacchanten van Euripides) |
God op aarde (Toneelgroep De Appel, 1972) |
Bewerking van de Oresteia van Aischylos (Toneelgroep De Appel, 1977) |
Schrijf me in het zand (Theater van het Oosten, 1989) |
Labyrint (Toneelgroep De Appel, 1992) |
|
|