Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
Onverdraaglijk belgerinkel
| |
Over deurbellen, privacy, en sociale stressModerne mensen vinden het ongepast dat onbekenden - ‘wildvreemden’, aldus het Algemeen Beschaafd Vlaams - zomaar aanbellen. De uitzonderingen bevestigen de regel. Wie dringend een of andere vorm van hulp behoeft, mag de gangbare fatsoensnorm overtreden. De bestuurder met autopech, de verdwaalde jongen - zij mogen zonder enige persoonlijke schroom van de deurbel gebruik maken. De aversie voor onbekende aanbellers mag uit een lang vervlogen tijd stammen waarin ‘wildvreemden’ nog werkelijk wild en gevaarlijk konden zijn. Of ze mag wijzen, wat waarschijnlijker is, op een grote behoefte aan privacy - op een sterke investering, ook affectief of ‘libidinaal’, van het lapje grond en bijhorend huis dat men wettelijk ‘van mij’ kan noemen. Tijdens de voorbije jaren is deze behoefte zozeer toegenomen dat zelfs een vriend(in) of verwante niet langer onaangekondigd mag langslopen. Behalve onbekenden of ‘wildvreemden’ is het vandaag de dag ook bekenden verboden zomaar gebruik te maken van de deurbel. ‘Telefoneer steeds voor u bij iemand binnenvalt’, zo zegt de nieuwe hoffelijkheidscodexGa naar eind1. Vanwaar die toenemende behoefte aan privacy? Talrijke commentaren op de recente cocooning-rage zinspelen op een groeiend gevoel van | |
[pagina 430]
| |
onmacht onder de hedendaagse stadsbewoners. ‘Men’ is bang voor de vele risico's in het publieke leven - overvallers, seropositieven, jeugdige gangs,... - en verkiest daarom het zekere (de eigen thuis) boven het onzekere (de gevaren van metro-gangen, slecht verlichte parkjes en pleinen, enz.). Psychologen daarentegen variëren het bekende verhaal over ‘de cultuur van het narcissisme’ (C. Lash), terwijl moralisten op bezorgde toon gewagen van een stijgend egoïsme. Dat mag allemaal waar zijn, of althans een beetje waar wezen. Misschien heeft de recente toename van de behoefte aan privacy binnen welbepaalde sociale groepen echter ook (vooral?) te maken met een toenemende stress in de werksfeer. Men kan vermoeden - en vermoedens zijn tot nader orde géén waarheden - dat een niet onbelangrijk deel van deze stress van sociale oorsprong is, en samenhangt met de door A. de Swaan gesignaleerde ‘verschuiving van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding’Ga naar eind2. Naast de relaties tussen ouders en kinderen of tussen mannen en vrouwen, werden ook de werkverhoudingen in de afgelopen vijfentwintig jaar informeler, minder hiërarchisch en meer egaal. Deze evolutie heeft zich binnen de verschillende sectoren van het arbeidsleven op erg ongelijke wijze doorgezet. Jonge chirurgen of hoogleraren zijn beduidend minder bazig tegenover hun ondergeschikten dan goed drie decennia geleden; in de welzijns- of de sociaal-culturele sector lijkt het maxime ‘verboden te gebieden’ bijwijlen zelfs volledig verwerkelijkt. Ongeschoolde arbeiders daarentegen hebben hun werksituatie maar weinig zien veranderen: de baas is baas gebleven. Ook sociale vernieuwingen plegen meer dan eens de bestaande ongelijkheid te reproduceren (de zgn. tweede feministische golf heeft vooral de vrouwen uit de hogere sociale lagen ‘bevrijd’). De recente omslag richting onderhandelingshuishouding vraagt van mensen in leidinggevende posities meer intellectueel geduld en een grotere emotionele zelfcontrole dan voorheen. Bevelen veranderden in opdrachten waarvan de zin of doelmatigheid gedurig moet worden verantwoord, op straffe van tegenspraak of niet-uitvoering. Bij problemen kan men niet langer in goed geweten een beslissing nemen en vervolgens (laten) uitvoeren, maar dient te worden onderhandeld met medewerkers en ondergeschikten. Ondertussen moet elke superieur, van welke rang ook, secretaresses voortdurend voorkomend behandelen, altijd vriendelijk tegen medewerkers zijn, en beleefd informeren naar het psychisch welzijn van de norse dame die elke avond de post komt ophalen. Dat vraagt allemaal tijd, moeite, aandacht, energie - en ondertussen moet ook nog gewoonweg worden gewerkt (al kan men zich soms maar moeilijk aan de indruk onttrekken dat ondergeschikten hun superieuren vaak minder op hun prestaties beoordelen dan op de | |
[pagina 431]
| |
hun toegeschreven karaktereigenschappen - op het feit of ze (onsympathiek en (weinig) attentie-vol overkomen. Meer egale en informele werkverhoudingen vergen van mensen in leidinggevende posities meer zelfdwang en produceren zo meer stress - sociale stress. Daarvan kan men alsnog bekomen in de huiselijke sfeer, althans voor zover men bij thuiskomst niet meteen moet onderhandelen met de partner, of dient te overleggen met zoon of dochter. Het leven is dezer dagen inderdaad niet zo makkelijk meer, vooral het samen-leven niet. Het is vooral een stuk moeilijker want veeleisender geworden voor de velen die eens gezag of bevelsmacht bezaten. Hun roep om privacy, soms zelfs om eenzaamheid zonder meer, dienen anderen allicht terecht op een hoffelijke wijze te beantwoorden. Nogal wat mensen hebben na een werkdag vol werkelijke of geveinsde vriendelijkheid en vol samenspraak of overleg, om begrijpelijke redenen géén zin in onaangekondigde bezoekjes die wéérom tot een kameraadschappelijke en ongedwongen houding dwingen. | |
Over brieven en antwoordapparatenIn New York lijkt het alsof iedereen een telefonisch antwoordapparaat bezit, en mensen voornamelijk met elkaar communiceren via het inspreken van persoonlijke boodschappen op anonieme machines. De verbreiding van het antwoordapparaat heeft er een nieuwe vorm van briefschrijven voortgebracht, de gesproken brief of het ingesproken kattebelletje. Bij thuiskomst neemt de modale New Yorker dan ook twee maal de post door. In de inkomsthal van zijn appartementsblok pikt hij eerst de geschreven post op, waarna hij in de woonkamer de mondelinge correspondentie doorneemt. Bij een eerste bezoek aan New York valt het intensieve telefonische briefverkeer nog op, vooral de eerste dagen. Na een week raak je aan deze phone sociability gewend. Want de mensen met wie je professioneel of anderszins te maken krijgt, geven je meestal niet hun adres maar uitsluitend hun telefoonnummer op - of liever: het nummer waarop hun antwoordapparaat is te bereiken. Niet zelden kennen mensen die regelmatig met elkaar omgaan alleen elkaars telefoonnummers. Ze ontmoeten elkaar in publieke plaatsen, en maken daarvoor afspraken per telefoon. Voor het overige kennen ze hooguit elkaars woonbuurt: ‘An woont in West’, ‘Rick heeft een loft in Tribeca’. Straat en huisnummer blijven ongenoemd, ja zijn geheim. Op die manier weten ze de eigen privacy uiteraard zeer doeltreffend beschermd tegen onverwachte gasten of ongewenste bezoekers. | |
[pagina 432]
| |
Antwoordapparaten werken in New York vaak als visitekaartjes. De uitgaande boodschap - de paar woorden of zinnen die men zelf inspreekt - wordt gepersonaliseerd, en geeft de opbeller meteen een idee van het door de opgebelde gekoesterde zelfbeeld. Het is een verfijnde tak van de in Amerika wijd verbreide art of impression management. Wie vlot, jeugdig en bijdehands wil overkomen, maakt van de eigen message een origineel rap-nummer (ik hoorde een jongen in een aangrenzend appartement ooit een hele avond lang naar een passend ritme zoeken; omstreeks twee uur 's nachts gaf hij het - eindelijk! - op). Ernstige docenten onderstrepen hun sérieux door op de achtergrond een flard Bach of Mozart te laten klinken. Weer anderen zijn origineel door alleen hun telefoonnummer op te geven, meteen gevolgd door de bieptoon (‘Hello, you reached number X - biep’; nogal wat muzikanten en kunstenaars onderstrepen zo hun no-nonsense-attitude). Een van de mooiste mij bekende telefonische visitekaartjes is de ‘annonceur’ annex message-taker van de Knitting Factory, een club die veel new music en downtown-jazz programmeert. Wil je een kaartje reserveren - en dat gaat in New York haast altijd via het antwoordapparaat, ook bijvoorbeeld in theaters - dan hoor je eerst het programma voor de komende dagen. Het is een goedkope, zij het overbodige vorm van reclame: wie opbelt weet meestal al wel wat er loopt. De wijze waarop het programma wordt aangekondigd, is echter altijd hoogst onderhoudend. Verschillende stemmen roepen datums en groepsnamen af, vermelden ironisch de prijzen van de toegangskaartjes (‘ten dollars guys, and only one drink included’), tussendoor klinkt een stukje muziek of wordt actief gemusiceerd met bierpullen, stoelen en rijststokjes (dat verbeeldde ik mij althans meer dan eens), en tot slot schreeuwt iemand luid ‘you're welcome, you're welcome!’. Het is een vorm van telefonische uitbundigheid die uitnodigend werkt, en de verraste toehoorder even de grauwe motregen in East Village doet vergeten. Het is ook een vorm van ruil, een transactie: ‘wij jagen jouw telefoonrekening de hoogste in, maar jij krijgt er amusement voor terug’. Voor een Westeuropeaan blijft de New Yorkse phone sociability altijd een beetje vreemd overkomen, zelfs na het gewenningsproces. Je denkt al snel iets in de trant van ‘typisch Amerikaans’ of ‘typisch New Yorks’. Toch heeft het corresponderen via antwoordapparaten nogal wat objectieve pluspunten. Je bent altijd bereikbaar, maar je laat het apparaat antwoorden indien je zelf geen zin hebt om de telefoon op te nemen. Met het terugbellen kan je wachten tot je wél zin krijgt om x of y te spreken - en dat, zo leert de ervaring, kan soms erg lang duren (van uitstel komt inderdaad afstel, ook al omdat er elke dag nieuwe boodschappen binnenkomen). Ondertussen heeft de beller toch enige gemoedsrust. Hij zit niet vruchteloos achter iemand aan en blijft | |
[pagina 433]
| |
bespaard van de vervelende klus van het herhaaldelijk opbellen. Een tweede telefoontje hoeft pas wanneer men binnen een week geen tegen-boodschap ontvangt op het eigen antwoordapparaat. Er zijn nog andere voordelen. Brieven schrijven vraagt tijd, een boodschap inspreken gaat heel wat vlugger. En vooral verlost het telefonisch briefverkeer van het tijdrovende gezoek naar postzegels en brievenbussen. Antwoordapparaten dwingen bovendien tot beknoptheid, en dat komt de ontvanger vaak goed uit. Hij heeft geen last meer van de in het reguliere telefoonverkeer gangbare gewoonten: geen ellenlange inleidingen, geen ‘heb je even tijd?’ (wie durft ‘neen’ te zeggen?), maar meteen the message en niets dan the message. In het retour-bericht kan de opgebelde zonder veel gewetenslast luidop smoezen. ‘Jack, ik kreeg je boodschap. Spijtig genoeg kan ik volgende week niet op donderdag want ik heb die avond al een andere afspraak’ - in gewone telefoongesprekken geeft zo'n antwoord al snel aanleiding tot het zoeken naar een andere datum, zodat de opgebelde toch niet onder een ontmoeting uit kan met z'n ex-vriendin, een vroegere school- of werkmakker, of een ander iemand met wie men liever niet een avond lang noodgedwongen converseert. Overigens is het natuurlijk ook mogelijk om vriendschappen te testen, overeenkomstig het stramien ‘indien x mij niet antwoordt binnen de drie dagen geef ik geen ene moer meer om hem’. En uiteraard vormt het eigen antwoordapparaat ook een hoogst probaat middel - een soort van buffer - tegen ongewenste bellers. | |
Over de vooroordelen van sociale wetenschappersVoorlopig bestaat er nog geen sociologie van het antwoordapparaat, noch een goed gedocumenteerde geschiedenis van de deurbel en de menselijke omgang met dit meestal kleine voorwerp. Dat is vreemd, en tegelijk hoogst begrijpelijk. Overeenkomstig een in onze moderne cultuur diep ingeworteld vooroordeel worden menselijke verhoudingen nauwelijks of niet door dieren of dingen beïnvloed. Sociale verhoudingen verschillen van zoogdierlijke ontmoetingen, en dingen zijn voor alles dienaren des mensen. Dingen zijn gebruiksvoorwerpen (meestal) of sieraden (soms). Ze bezitten nut of schoonheid of allebei, maar raken hoe dan ook nimmer aan onze sociale verhoudingen. Hooguit kunnen ze die symboliseren - geschenken en giften - of belemmeren dan wel bevorderen. De trein, zo wil het een historische gemeenplaats, ontsloot de provincie voor de grootstedelingen (en vice versa); de auto, zo wil het een sociologisch cliché, bevorderde de geografische mobiliteit en | |
[pagina 434]
| |
bevrijdde zo nogal wat mensen uit de knellende banden van buurt of dorp. Nochtans beïnvloeden technische artefacten wel degelijk het tussenmenselijk verkeer, en zijn ze vaak méér dan louter media of communicatie-kanalen. Ze kunnen bijvoorbeeld nieuwe omgangsvormen in het leven roepen, zoals de interactie tussen automobilisten (een in de sociale wetenschappen ten onrechte verwaarloosd studie-object). Of ze maken een andere omgang mogelijk, zoals de ondertussen in New York ingeburgerde phone sociability toont. Telefonische briefwisseling zorgt bijvoorbeeld voor een andere vorm van communicatie tussen vrienden en bekenden: men kan meer voor elkaar verborgen houden, beter ontsnappen aan elkaars hebbelijkheden, enz. Misschien wordt zo het onderlinge gevoelen van vriendschap wel versterkt... | |
Over de telefoon-habitus van de organisator‘Mijnheer Laermans, eindelijk!, ik probeer u al wekenlang te bereiken!’. Wie af en toe de pen voert - uit ijdelheid, ‘schrijfverslaving’, of anderszins - krijgt thuis of op kantoor nogal wat telefonische verzoeken om een bijdrage voor een colloquium of een tijdschrift, en vaak dringend klinkende oproepen om ergens te lande een uiteenzetting te gaan geven over ‘de jeugd van tegenwoordig’, ‘het groeiende racisme’, of een ander ‘sociaal probleem’. De opbeller - laten we hem voor het gemak de Organisator noemen - vindt het vanzelfsprekend dat men voortdurend bereikbaar is. Overdag ben je niet aan het werk, maar wacht je zijn verlossend telefoontje af. Dat intellectueel werk het bezoek van bibliotheken, archieven of congressen vraagt, ontgaat de Organisator; dat je een job hebt die meer dan eens een aanwezigheid in telefoonloze (gelukkig!) les-, seminarie-, en vergaderzalen vereist, is niet zijn zaak. Onbereikbaarheid moet gewoonweg worden verantwoord, want men is er om de Organisator ter wille te zijn. De Organisator keert de rollen om: niet hij maakt inbreuk op iemands privacy of | |
[pagina 435]
| |
arbeidsleven, maar de private persoon is er overal en altijd in de eerste plaats om hem op z'n wenken te bedienen - dát suggereert althans de dwingende en beschuldigende toon van vele opbellende Organisatoren indien je een tijdlang onbereikbaar bent geweest. Allicht valt een en ander de Organisator niet persoonlijk aan te rekenen. Hij werkt immers onder grote tijdsdruk, wil zo snel mogelijk z'n affiche klaar hebben, en wordt daarom ongeduldig wanneer een gezochte spreker of scribent onbereikbaar blijkt (naar wiens telefoonnummer hij soms lang heeft moeten zoeken). De Organisator beschouwt de opgebelde begrijpelijkerwijs ook enkel en alleen als een potentiële tijdelijke medewerker, en niet als een mens die overdag naar best vermogen z'n werk verricht en zich 's avonds bijschoolt via lectuur en studie (en af en toe - mag het misschien? - ook even gewoon niks doet). Dát de Organisator zo denkt, blijkt vooral bij weigering tot medewerking. Dan vraagt hij vaak boudweg - ‘zonder blikken of blozen’, maar dat heb ik nog nimmer kunnen checken - of men geen gepaste stand in kent. Om het gesprek te kunnen beëindigen en weer aan de slag te kunnen gaan, noem je dan maar de naam van een van je intellectuele vrienden. Vaak komt eenzelfde naam tijdens eenzelfde week meermaals over de lippen, zodat men een ander in de problemen werkt. Die andere doet trouwens vaak hetzelfde wanneer hij eerst werd opgebeld (‘Karel Vanderbrachten? Ja, maar die heb ik al geprobeerd, en hij heeft mij naar u gestuurd’ - het taalgebruik van de Organisator laat wel eens te wensen over; het onthult vaak een ontzettend objectiverende houding, wat uit de mond van Organisatoren die iets willen doen aan - ik noem maar wat - ‘het groeiende racisme’ of ‘het welzijn der Vlamingen’ heel bevreemdend kan overkomen. Alsof taal en menselijkheid niets met elkaar hebben te maken, en onmenselijkheid niet altijd begint met het gebruik van ongepaste woorden). | |
Over een persoonlijke wensDe thans gangbare fatsoenscodex zegt dat men niet ongevraagd aanbelt bij onbekenden. Over de hoffelijkheid in het telefoonverkeer zegt diezelfde codex: ‘Begroet de (opgebelde) persoon eerst en zeg duidelijk uw naam.... Vermijd te bellen tijdens het etensuur of tijdens een populair televisieprogramma. Vraag steeds of u niet stoort en bel desnoods later terug’Ga naar eind3. Het wordt tijd dat in het geheel van fatsoensnormen nog een andere regel wordt opgenomen: ‘Onbekenden contacteert men bij voorkeur niet per telefoon maar per brief, eventueel per fax; in geen geval belt | |
[pagina 436]
| |
men hen thuis op’. Voorlopig helpt slechts één iets: de telefoon uit de stekker halen, zodat men eindelijk nog 'ns alleen en van geen onbekend mens gestoord van een boek kan genieten, of gewoonweg een college kan voorbereiden. |
|