Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Uwe Johnsons roman van de twee Duitslanden
| |
[pagina 317]
| |
ding had met een Tsjechisch agent aan wie ze informatie over haar echtgenoot doorspeelde. Johnson trok zich terug op een eiland in Zuid-Engeland. Daar overleed hij, in alle eenzaamheid, als gevolg van overmatig alcoholgebruik. Toen zijn lichaam gevonden werd was hij al twee weken dood. Zoals zijn personage Jakob was Johnson nergens thuis, politiek niet en ook anders niet, niet aan deze kant van de muur en niet aan gene kant. Mutmassungen über Jakob vertelt, op een heel ingewikkelde manier, het verhaal van Jakob Abs, die in 1945 uit Pommern vluchtte. In 1956 is hij verkeersleider op een groot station ergens aan de Elbe. Tijdens de Hongaarse opstand komt Jakob erachter dat de politieke werkelijkheid meer van hem vergt dan zijn dagelijks werk en vertrekt naar het Westen. De Russen slaan de opstand in Hongarije neer, de Engelsen bombarderen Egypte tijdens de inmiddels uitgebroken Suezcrisis. Jakob keert gedesillusioneerd naar Oost-Duitsland terug en wordt op weg naar zijn werk het slachtoffer van wat een ongeval kan zijn of niet. In heel wat opzichten is Jakobs dood het thematische en structurele centrum van de roman, een symbool voor het ontbreken van echte alternatieven. | |
Reacties: oost en westDe manier waarop het boek onthaald werd aan beide kanten van de muur zegt veel over het politieke klimaat in de vroege jaren zestig. In de DDR zag men het vooral als een verraad aan de waarden waarvoor de DDR streed. Oostduitse critici vonden het een voorbeeld van het ‘valse’ bewustzijn van de bourgeoisie, zowel naar vorm als naar inhoud. Zij verzetten zich vooral tegen de nadruk op de psychologie en de taal, het verkiezen van het individu boven de sociale belangen, het historische en kennistheoretische pessimisme, het spotten met de pogingen van de staat om het menselijk bewustzijn aan te passen aan zijn utilitaristische doeleinden en het oneerbiedige gebruik van de clichés, de leuzen en de beelden van de socialistische staat. Ze hadden geen aanvoelen van de ambivalentie, de ironie en de verschillen tussen de perspectieven van de auteur, de personages, en de verteller. De eerste reacties in de Bondsrepubliek kampen met dezelfde problemen. Veel linkse intellectuelen zagen Johnson als een verrader of als een spion die in de westerse literaire scène geïnfiltreerd was om communistische propaganda te verspreiden die heel herkenbaar was door de typische DDR taal die Johnson in zijn boek gebruikt. Meer gesofisticeerde critici begrepen dat Johnson de taal van de partij kritisch | |
[pagina 318]
| |
hanteerde, dat hij het idealiseren van de kleine man, de gemaniëreerde stijl en vooral het goedpraten van het communistische systeem aan de kaak stelde. | |
Personages en positiesDe personages in de roman zijn het exponent van een subtiele mengeling van psychologische elementen op basis van denk- en spreekeigenaardigheden enerzijds en van herkenbare ideologische standpunten anderzijds. Het is niet toevallig dat de belangrijkste personages worden getoond in een crisissituatie. Jonas, Gesine, Jakob en in zekere mate ook Herr Rholfs worden geconfronteerd met cruciale keuzes die de politieke toestand van hun land weerspiegelen. Jonas is een dissidente DDR-intellectueel die twijfelt tussen zijn verlangen om het land te verlaten en zijn loyauteit ten opzichte van de socialistische staat. Gesine, die zowel door Jonas als door Jakob bemind wordt, is de subjectieve innerlijkheid. Zij heeft niet alleen kritiek op de ideologie van de socialistische staat, maar vooral op een voornamelijk politieke visie op het leven in het algemeen. Zelfs Herr Rholfs, de trouwe ‘Staatssicherheitsbeamter’, gaat twijfelen als hij geconfronteerd wordt met zijn eigen menselijkheid. Jakob is de wel erg ongebruikelijke held van de roman: in tegenstelling tot de klassieke held is Jakob heldhaftig door zijn gevoel voor alledaagse, banale verantwoordelijkheid. Zijn werk in de controletoren symboliseert zijn poging om een overzicht te krijgen, maar ook de poging om het plan (de aankomst en het vertrek van treinen) in overeenstemming te brengen met wat er werkelijk gebeurt: vertragingen, plotse veranderingen enz. Wanneer Jakob alle personenvervoer moet laten wachten voor militaire konvooien die gestuurd zijn om de opstand in Hongarije neer te slaan, voelt hij zich verraden door zijn werk. Zijn rol is niet langer het helpen van mensen maar van een onderdrukkingssysteem waarmee hij zich niet kan identificeren. Er is een schijnbare tegenstelling tussen een mogelijk symbolische betekenis van de eerste regel - ‘Aber Jakob ist immer quer über die Geleise gegangen’ - en de geduldige standvastigheid van zijn karakter en zijn erg ‘on-revolutionaire’ geest. Die tegenstelling is belangrijk, niet alleen wanneer men op zoek gaan naar de ideologische stellingname in de roman, maar ook als men zich afvraagt wat het is dat er doodgaat als Jakob sterft. Jakob verandert van een loyale DDR-klerk in een ontgoochelde deserteur, en nog later in iemand die niet langer in het socialisme noch in het kapitalisme gelooft. Johnson identificeert zich niet met zijn personages. Die zijn alle projecties van zijn eigen positie, zijn eigen vragen, problemen en twijfels. | |
[pagina 319]
| |
Waarom stierf Jakob?Mutmassungen vertoont veel gelijkenis met een detective-roman. Het boek is een poging om een ogenschijnlijk door een ongeluk veroorzaakte dood te reconstrueren door middel van meerdere perspectieven, van vermoedens over Jakobs leven, karakter en de mogelijke motieven voor zijn daden. De belangrijkste vraag van het boek - Waarom stierf Jakob? - blijft onbeantwoord, maar er wordt wel een hele reeks mogelijke antwoorden gesuggereerd. De eerste regel, ‘Maar Jakob liep altijd dwars over de rails’, verwijst letterlijk naar de tegenwerping (‘aber’) dat zijn dood een ongeluk geweest kan zijn: Jakob liep altijd dwars over de rails, hij werkte daar al zeven jaar - hij kende de weg. De dialoog op de eerste bladzijde tussen Jöche (Jakobs collega) en Jonas gaat over die mogelijkheid: ongeluk (er was mist, Jakob heeft de naderende trein misschien niet opgemerkt) of zelfmoord? Of gaat het om een onrechtstreekse moord? Daar zijn blijkbaar precedenten voor: ‘Een uur daarvoor hadden ze een rangeerder vermorzeld op de heuvel, die zal dat toch ook geweten hebben’Ga naar eind2 (p. 6). En dat ‘ze’ hier niet naar de treinen verwijst, wordt duidelijk in de volgende zin: ‘Daarom waren ze ook zo aangeslagen. Al hadden ze wel meteen weer zo'n verhaal klaar van een tragisch ongeval en verdienstelijk voor de opbouw van het socialisme’ (p. 6). Waarom stierf Jakob? We krijgen geen antwoord op deze vraag, of toch geen duidelijk antwoord. In de plaats daarvan: ‘Het zicht op het baanvak was slecht wegens de dichte mist, die in deze tijd van het jaar welhaast ondoordringbaar is’ (p. 280). Voorbij de letterlijke betekenis van deze woorden moeten we beseffen dat de waarheid in het algemeen moeilijk te vatten is ‘in deze tijd van het jaar’, ook op dit ogenblik van de geschiedenis, de herfst 1956. Dit verklaart ook het gebrek aan continuïteit van het verhaal. De niet-chronologische vertelling van de gebeurtenissen, het voortdurend veranderen van perspectief tussen de verschillende stemmen en het ontbreken van een oplossing van het mysterie is meer dan een formele en literaire keuze. Hier wordt duidelijk gemaakt dat de complexiteit van de politieke en ethische keuzes niet langer in realistische termen kan worden voorgesteld. | |
Een politieke poëticaDe narratieve technieken in de roman dient men te plaatsen tegen de achtergrond van het socialistisch realisme, de opgelegde literatuuropvatting in de socialistische staat. De eerste voorwaarde waaraan elk kunstwerk moet voldoen is trouw aan de partij. Het belangrijkste doel | |
[pagina 320]
| |
van een werk is het opvoeden van goede kameraden en het goedpraten van het systeem. In tegenstelling tot de esthetica van het modernisme waarvan de belangrijkste theoreticus van het socialistisch-realisme, Georg Lukacs, zei dat het de ‘bourgeois decadentie’ bewees, wil het socialistisch-realisme een objectieve visie op de realiteit weergeven. Een mimetische poëtica dus, die berust op de idee dat de werkelijkheid weerspiegeld wordt in de taal. Tegelijkertijd ligt de nadruk op een poging om de ‘totaliteit van de mensheid’ te vatten, wat lijnrecht ingaat tegen de romantische en modernistische interesse voor het extravagante, het excessieve en het buitengewone. Andere kenmerken van het socialistisch realisme zijn het optimistische conformisme, het geloof in de harmonie tussen individu en maatschappij, de beschrijfbaarheid van de geschiedenis, de verandering van het menselijk bewustzijn, het verwerpen van de idee dat kunst een expressie is, dat kunst een esthetische ervaring uitdrukt die losstaat van utilitaristische of didactische doeleinden. Het socialistische kunstwerk poneert de betekenis van de menselijke actie in het perspectief van een collectief streven naar vooruitgang. Vandaar ook de rechtlijnige vooruitgang van het verhaal met een begin en een einde dat een echte oplossing biedt, de nadruk op een moedige, bewuste held die, in tegenstelling tot de ‘decadente’ scepticus, het ‘valse bewustzijn’ overstijgt om individueel geluk en maatschappelijke relevantie met elkaar te verenigen. Formeel wordt de keuze voor de transparantie boven een kennistheoretische twijfel duidelijk in de alwetende verteller, en de cruciale invloed van de socio-economische realiteit op het individu wordt geïllustreerd door middel van gedetailleerde beschrijvingen van achtergronden en contexten. Door verdedigers van het socialistisch-realisme worden het veelvoud van vertelperspectieven, de innerlijke monologen en het open einde afgewezen en gebrandmerkt als het toegeven aan de bourgeois-idee van kunst-om-de-kunst, of als een reactionaire keuze voor de psychologische complexiteit van het individu, voor de metafysische angst en voor de romantische idee dat het individu onverenigbaar zou zijn met de sociale structuren die het omringen. Op elk niveau verzet Johnsons roman zich tegen het socialistisch-realisme. Toch kan hij niet zondermeer onder de noemer van het modernisme worden geplaatst, dat er in zovele opzichten het tegengestelde van vormt. Niet alleen de expliciete in-vraag-stelling van linkse en rechtse politieke systemen, maar ook het specifieke gebruik van experimentele narratieve technieken, zoals de discontinuïteit en de polyfonie krijgen hier een duidelijke historische en kritische invulling. In veel van de indirecte poëtologische opmerkingen in de roman neemt Johnson zowel afstand van een puur esthetisch begrijpen van literatuur als van de notie van literatuur als een ‘wapen in de klassenstrijd’. | |
[pagina 321]
| |
Tijd en taalDe structuur van Johnsons roman negeert de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. De verwarring die hierdoor gecreëerd wordt, wordt duidelijk als men de volgende passage symbolisch leest: ‘Dat najaar raakte de treindienst door het tekort aan kolen en de deplorabele toestand van veel bedrijfsvoorzieningen met aanzienlijke vertragingen verstrikt in het net van vertrektijden en afstanden en boven in de machtige toren zaten de dispatchers sikkeneurig... want op de duur waren alle lijnen zo verstrikt en verknoopt door wachtende vertraagde treinen, dat geen enkel deel van de uurregeling nog met een ander deel in overeenstemming was en elk niveau zo verward was als het vorige’ (p. 19 i.o. & eigen vertaling). De verwarring heeft een direct verband met het historische ogenblik (‘in deze herfst’) maar ook met een modernistisch, Bergsoniaans inzicht in de relativiteit van ons besef van tijd. In zijn poëtologisch essay ‘Voorstellen voor een onderzoek van de roman’ schrijft Johnson: ‘Over chronologie: In ons denken gebruiken we een temporele opeenvolging, maar dat niet alleen. Waarom zouden we het niet als een compliment beschouwen dat hedendaagse romans op zijn minst proberen zich te toetsen aan de artistieke mogelijkheden van hedendaagse geesten?’ (p. 34) Johnson verklaart de vervorming van de realistische tijdsbeleving hier als een poging om een andere dimensie van de tijd te ervaren. Het is geen toeval dat de verschillende personages de tijd op verschillende manieren beleven. Herr Rholfs kijkt voortdurend op zijn horloge en hij telt de minuten. Jonas, Gesine en Jakob gaan met een ‘innerlijke tijd’ om. Jonas zegt: ‘Ik voelde net als nu het horloge aan mijn pols lopen zonder nog te begrijpen waar het getik voor stond’ (p. 102) en ‘... Heden en uurtijd had hij straal losgelaten, hij bewoog zich puur en alleen in de ruimte en tijd van het verleden waar al zijn gedachten vol waren’ (p. 252). En Gesine: ‘zaten wij samen al druk bij het praten’ - (Geschichtenerzählen) - ‘en sloegen nauwelijks nog acht op de vertraging’ (p. 156). Jakob, die in een passage die zijn ontgoocheling over het neerslaan van de opstand in Hongarije uitdrukt, opgenomen wordt in de subjectieve tijd van Gesine, neemt voor het eerst afstand van de officiële socialistische doctrine: ‘Je bedoelt dat hij toen voor het eerst het principe van op tijd zijn... heeft losgelaten’ (p. 156). De subjectieve tijd is de tijd van het geheugen. Zoals Milan Kundera in zijn Boek over lachen en vergeten, bekritiseert Johnson de vernietigende en verraderlijke functie van het vergeten in een socialistische staat en hij verzet zich | |
[pagina 322]
| |
tegen een kritiekloze marxistische notie van de tijd die alleen vooruitkijkt, die alleen in de richting van de vooruitgang marcheert. Hoewel hij enerzijds het geheugen in verband brengt met een subjectieve en niet met een ‘officiële’ tijd, zijn anderzijds de geschiedenis en verschillende historische data opvallend aanwezig. Voortdurend vermeldt Johnson exacte data en uren, en het is inderdaad mogelijk om een exact tijdschema voor de roman op te stellen dat in alle opzichten klopt. Deze tegenstelling is verwant met de houding van Hans Mayer, Johnsons leraar en mentor. In Juden in der deutschen LiteraturGa naar eind3 schrijft deze laatste: ‘Nu werken ze voor mij samen: de herinnering en de geschiedenis. We kennen het onderscheid tussen de kontroleerbaar verlopende horloge-tijd en de onmeetbaarheid van onze eigen, door angst en verwachting bepaalde belevingstijd. In Matière en Mémoire maakte Bergson het onderscheid tussen temps en durée. Hij wantrouwde een kwantitatieve houding, en vond dat de subjectieve intentie in de stroom van het leven vruchtbaarder was dan alle rationaliteit van de Verlichting. Op deze manier werd hij, zoals Ernst Bloch kritisch opmerkt, een denker van de Anti-Verlichting... Toch kunnen we niet zonder leven: zonder de tijdsbeleving en zonder de belevingstijd’. Wat geldt voor de tijd, geldt ook voor de taal. De confrontatie tussen het communicatieve, sociale en openbare aspect van de taal, en het individuele privégebruik, staat centraal in het modernisme. De crisis van de taal, de onmacht van ‘opgebruikte’ woorden om de werkelijkheid te vatten, loopt als een rode draad door de roman. Steeds weer zien we Johnson uitdrukking geven aan het gevoel van onmacht om te communiceren, om boodschappen te zenden, om verbaal contact te creëren, om zich verstaanbaar te maken. Woorden voldoen niet, ze vervalsen, ze zijn beladen met ‘vreemde’ betekenissen, ze hebben evenveel betekenissen als er gebruikers zijn. ‘Welke woorden zijn hier nog te vinden?’, vraagt Jonas in verband met het telegram dat aankondigt dat Mevr. Abs naar het Westen is gevlucht. De vraag is dubbelzinnig: ze verwijst zowel naar de ‘slaventaal’, de geheime taal van dissidenten die proberen de censuur te ontwijken, als naar de moeilijkheid om gevoelens uit te drukken. Als Jonas probeert om de aura van Jakob te beschrijven zegt hij: ‘Hij kon zo zacht lachen. Lachen is ook niet het goede woord’. Wanneer Jakob aan Jonas vraagt: ‘Hoe ga je naar Cresspahl?’, kan het antwoord - dat Jonas van Gesine houdt - niet direct uitgedrukt worden: ‘Zeg zoiets in één woord... De woorden zijn leeg als leugens’. Jonas wil woorden die ‘onverwisselbaar zijn, en het onverwisselbare ligt hierin dat al dit voor zichzelf werkelijkheid is, onafhankelijk van een Beobachter en een luisteraar’. Mutmassungen über | |
[pagina 323]
| |
Jakob thematiseert en actualiseert juist deze onmogelijkheid om dit soort realiteit te bereiken door middel van Jakobs verhaal. De realiteit is te ingewikkeld voor woorden: ‘de woorden schoten hem van pure afgesletenheid en gebrekkigheid te kort ten overstaan van de buitensporige complexiteit van aangetoonde en hypothetische feiten’ (p. 252). Tegengestelde betekenissen en existentiële implicaties - en ideologische stellingen - kunnen uit een woord worden afgeleid, net zoals er tegengestelde verslagen over Jakobs dood en leven bestaan. Als de werkelijkheid een mogelijkheid onder vele is, dan is een stellingname een keuze tussen vele mogelijkheden: ‘Ik zou het zo zeggen: ik hou meer van de ene mogelijkheid van spoorwegen’ (p. 219). Johnson heeft zijn eigen voorkeuren. Tegen de eengemaakte taal van het socialistisch-realisme, maar ook tegen de officiële partij-taal, plaatst hij een veelheid van talen. Niet alleen heeft ieder personage zijn eigen woordenschat, grammatica en ritme, maar zelfs binnen hun eigen taal en in de passages die door de verteller worden weergegeven, wordt de taal naarvoren geschoven als niet alleen een communicatie-middel, maar enerzijds ook als een manipulatie-middel en anderzijds als een manier om je zelfstandigheid te bevestigen. Een manier om dit te verwezenlijken is het benadrukken van heteroglossia, de aanwezigheid van taalelementen die tot verschillende sociale, gevoelsmatige en ideologische registers behoren. Het gebruik van Duits dialect is een van deze middelen. Een andere manier waarop Johnson de ideologische rol van de taal benadrukt is het herhaalde ironische gebruik van de demagogentaal: ‘de fascistische oorlog’ (om de bewoners van het socialistische Duitsland te ontslaan van alle oorlogsschuld), de ‘volkseigen Sigarettenindustrie’ (waarin het volk niks te zeggen heeft), ‘het imperialisme en monopoliekapitalisme’ (terwijl Russische tanks naar Budapest rijden). Het opbreken van de oppervlakte van de taal door ‘vreemde’ elementen en door een voortdurend gebruik van verschillende stemmen, doorbreekt de illusie dat taal transparant is. Na de vervormingen van de publieke taal in de propaganda van het Derde Rijk, moet de Duitse literatuur, meer dan elke andere, beducht zijn voor linguïstische manipulaties. | |
Wat stierf met Jakob?Waarom sterft Jakob en wat sterft er met hem? Een voorlopig antwoord vinden we in de beschrijving van Jakobs werk. Als een dispatcher in een rangeerstation, bemiddelt Jakob eerst en vooral tussen de werkelijkheid van de rijdende treinen en het plan. Jakob ziet zijn baan in de eerste plaats als een manier om ‘mensen te helpen die aan de | |
[pagina 324]
| |
tramhalte staan te wachten om naar huis te gaan’ en niet als de uitvoering van een theoretisch plan. Jakob realiseert zich dat ‘in deze herfst’, in de politieke omstandigheden van het ogenblik ‘sporenstaat en grafiek (Planblatt und Betriebsblatt) elkaar niet overlapten maar er uitzagen zoals de sterrenhemel van het noordelijk en het zuidelijk halfrond door elkaar’ (p. 21). Door het verbeteren van de methode en het plan maar ook door het exact registreren van de werkelijkheid, tracht Jakob plan en werkelijkheid nauwer op elkaar af te stemmen. Aangezien ‘Jakob altijd dwars over de sporen loopt’, aangezien hij zijn weg weet, wordt zelfs zijn dood veroorzaakt door het niet-samenvallen van plan en werkelijkheid. Volgens het plan loopt alles gesmeerd; in de werkelijkheid zijn er vertragingen, fouten, ongelukken. Het is deze werkelijkheid die Johnson op een adequate wijze literair wil uitdrukken. De presentatie met verschillende perspectieven komt overeen met de inspanning om deze werkelijkheid te vatten. Op deze manier worden de kennistheoretische, ethische en esthetische bedoelingen van de auteur duidelijk: een engagement voor waarheid, voor tolerantie ten opzichte van andere waardesystemen en voor de ‘wonderlijke variëteit van het leven’. | |
Johnson nuDe actualiteit van Johnsons roman betreft zowel de meest concrete alledaagsheid van het Duitsland van vandaag, als het publieke, politieke debat. Nemen we b.v. de discussie over de Stasi-documenten, over de vele wijzen waarop men Oostduitser kon zijn, elk bepaald door een complex samengaan van psychologische gegevens, privégeschiedenis en politieke victimisering. Mijnheer Rholfs is menselijk, ja, maar hij is ook een ‘hondemepper’, die in staat is tot en zelfs verantwoordelijk is voor het verraden van individuen. De roman illustreert de macht en de corruptie van politieke systemen en de culturele middelen waarover ze beschikken, en toont tegelijkertijd aan dat we niet helemaal slachtoffers zijn van een uiterlijke realiteit. Johnson demonstreert de moeilijkheden van een zoektocht naar de waarheid, maar geeft geen ‘resultaten’, alleen mogelijkheden. We verliezen daarbij het rustgevende gevoel van de zekerheid, maar wat we winnen is veel belangrijker: we winnen de ‘vrijheid om vragen te stellen’ (p. 117). Het inzicht dat we deelnemen aan de constructie van de werkelijkheid maakt het ons onmogelijk onze verantwoordelijkheid af te schudden. Dit politiek, en, als u wil, ethisch inzicht wordt ondersteund door een esthetische en kentheoretische strategie. Johnson laat de lezers het verhaal ontdekken zoals de verschillende personages de waarheid over Jakob moeten ontdekken. | |
[pagina 325]
| |
Zoals Jakob tevoorschijn komt uit een veelheid van verhalen over hem, zo overleeft Johnsons roman in en door het bewustzijn van zijn lezers en in de veelheid van interpretaties. Terwijl Johnson, door de cruciale ‘open plekken’ in zijn verhaal heen en door het gebruik van verschillende perspectieven, mogelijkheden openhoudt en de lezer actief tot medewerking uitnodigt, weet hij toch aan een makkelijk relativisme te ontsnappen. De dood van Jakob lijkt een toegeving aan de politieke ‘radeloosheid’, die vooral hen overvalt, die geen oplossingen, of zelfs maar een alternatief zien voor de kapitalistische consumptiemaatschappij en die toch de droom niet willen opgeven van een meer rechtvaardige en meer sociale samenleving, een droom die men vijfenveertig jaar geleden gestalte wilde geven in de staat van arbeiders en boeren. Dertig jaar geleden vatte Johnson dit gevoel van verbittering en droefheid samen in een zorgvuldig opgebouwde passage waarin Gesine met Jonas over Mijnheer Rholfs en Jakob praat: [Jonas] ‘En ze hadden vrienden kunnen zijn als ze niet zulke onverenigbare posities hadden ingenomen, als dat pijnlijke verschil in opvattingen er niet bij had gehoord... En toen hij Jakob in zijn straatje wou zien te krijgen, toen heeft hij met hem gepraat als staatsgezag: persoonlijk. Snap je het nou? De laatste twee regels zijn een exacte vertaling van de laatste regels van Hemingway's The Sun Also Rises. Jakobs houding t.o.v. Mijnheer Rholfs, of de houding van Johnson t.o.v. de socialistische staat wordt door Hemingway's personages uitgebeeld: ‘Oh Jake, Brett said, we could have had such a damn good time together. Yes, I said. Isn't it pretty to think so?’ Zoals Jake treurt Johnson om het einde van een liefde die aan de werkelijkheid ten onder ging. |