Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||
Bij het verschijnen van het nieuwste Nieuwe Testament
| |||||||||
Een terugblikIn 1961, het jaar dat de Katholieke Bijbelstichting werd opgericht, verscheen ook direct haar eerste uitgave: Het Nieuwe Testament van onze Heer Jezus Christus, die bij de vijfde druk in 1966 alweer een herziening onderging. Inmiddels werd er hard gewerkt aan een vertaling van het Oude Testament die in 1975 gereed kwam en tezamen met de reeds herziene uitgave van het Nieuwe Testament uit 1966 de befaamde ‘Willibrordvertaling’ vormtGa naar eind2. Van een welverdiende rust was echter geen sprake. Al vrij spoedig nadat de vertaling van het Nieuwe Testament gereed was gekomen, werd in vrij brede kring geconstateerd dat er aanzienlijke verschillen bestonden tussen de Evangeliën en Handelingen aan de ene kant en de Brieven en het boek Openbaring van Johannes anderzijds. De Brieven, vertaald door de grote bijbelgeleerde en taaivirtuoos Willem Grossouw, sloten veel beter aan bij het eigentijds taalgebruik dan de Evangeliën en Handelingen, waarvoor dr. P.J. Cools o.p als eindredacteur verantwoordelijk was. Zo ontstond al in het begin van de zeventiger jaren de vraag of die twee nogal uiteenlopende delen van het Nieuwe Testament in de Willibrordvertaling niet dichter bij elkaar gebracht dienden te worden. Aangezien de Brieven en Apocalyps aan weinig erosie onderhevig leken, ontstond binnen het Algemeen Bestuur van de Katholieke Bijbelstichting de gedachte dat de meest voor de hand liggende oplos- | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
sing was om een nieuwe vertaling van de vier Evangeliën en de Handelingen der Apostelen te laten vervaardigen, een project waaraan in 1980 dan ook met drie vertaalcommissies werd begonnen. Op 10 oktober 1987 kon in dezelfde aula van de Katholieke Universiteit Brabant het eindresultaat gepresenteerd wordenGa naar eind3. Spoedig bleek dat niet alleen de teksten die de drie commissiesGa naar eind4 hadden vervaardigd synoptisch meer op elkaar dienden te worden afgestemd, maar dat ook de overvloedig gebruikte vertrouwelijke aanspreekvorm (‘jij’ en ‘jullie’) en de weinig voorkomende beleefdheidsvorm (‘U’) nog eens nader dienden te worden bekeken. Bovendien bleek dat als gevolg van de nieuwe vertaling van Evangeliën-Handelingen er opnieuw, zij het anders dan vroeger, een verwijdering dreigde van het deel Brieven-Openbaring, dat immers nog uit 1966 dateerde. Na ampel beraad besloot het Algemeen Bestuur op 27 mei 1988 tot ‘een voorzichtige en behoudende revisie’, die gaandeweg het traject veel zwaarder, ingrijpender en veelomvattender werd dan men zich had voorgesteld. Het feit dat het gehele proces vier jaar heeft geduurd, legt daar getuigenis van afGa naar eind5. In de recente uitgave van 1992 gaat het dus, wat de eerste vijf boeken van het Nieuwe Testament betreft, om een herziening van de editie uit 1987. Bij de Brieven en de Openbaring van Johannes gaat het om een herziene uitgave van de standaardeditie uit 1966 (die overigens zelf weer een grondige revisie was van de eerste druk uit 1961). | |||||||||
Een geheel nieuwe aankledingDe nieuwe herziene uitgave 1992 heeft hetzelfde formaat als de standaardeditie van de complete Willibrordvertaling (het zgn. ‘Totum’), die vanaf 1975 op de markt is. De keuze voor dit mooie formaat zal ongetwijfeld te maken hebben met het feit dat deze nu voltooide herziening van het Nieuwe Testament over een aantal jaren samengevoegd zal gaan worden met de dan tot stand gebrachte revisie van het Oude Testament. Medio 1992 heeft het Algemeen Bestuur van de Katholieke Bijbelstichting namelijk besloten tot een dergelijke herziening van het gehele Oude Testament, die - de schatting is mijns inziens aan de krappe kant - ongeveer vijf jaar in beslag zal nemenGa naar eind6. Een opvallende verandering ten opzichte van de editie uit 1987 is dat de tekst van het Nieuwe Testament nu weer over twee kolommen per bladzijde is afgedrukt. Onder de vertaling vindt men op elke pagina twee blokken informatie. Ten eerste een blokje verwijzingen naar andere bijbelteksten; daarin zijn zowel de regelrechte citaten als de zgn. zinspelingen opgenomen. Bij een eerste kennismaking met deze herziene uitgave kan het wellicht enige wrevel veroorzaken dat de citaten en | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
toespelingen in precies hetzelfde lettertype zijn weergegeven als de rest van de tekst; dit in tegenstelling tot alle vroegere edities (1961, 1965, 1975), waar ze cursief stonden afgedruktGa naar eind7. In de herziene uitgave 1992 is bijvoorbeeld niet meer, zoals in alle vorige edities wel het geval was, in één oogopslag te zien dat 1 Petrus 3,10-12 een regelrecht citaat uit Psalm 34,13-17 herbergt. In Romeinen 9,14-29 zijn de verzen 15, 17, 20b, 25, 27 en 29 niet meer onmiddellijk te herkennen als citaten uit het Oude Testament. Slaat men daarentegen bijvoorbeeld Romeinen 3,10-19 en 4,7-8 of Galaten 4,27 open, dan is aan de inspringende kantlijn opeens wél te zien dat de apostel uit het Oude Testament citeert. Vanwaar deze op het eerste gezicht ‘ongelijke behandeling’ van citaten? De revisiecommissies hebben, naar het mij wil voorkomen, een werkelijk objectief criterium proberen te zoeken en het inderdaad gevonden: citaten zijn slechts in die gevallen in een typografisch afwijkende vorm weergegeven, wanneer ze worden voorafgegaan door een of andere inleidingsformule:
Waar de bijbelschrijvers die uitdrukkelijke inleidingsformules niet hebben gebruikt (of niet hebben willen gebruiken) vormen de citaten en toespelingen nu een minder uit de tekst oplichtend ‘Fremdkörper’; die woorden van elders vormen nu veeleer onderdeel van hun eigen tekstcompositie. Groot voordeel van de aldus gevolgde werkwijze is dat de tekst als tekst, d.w.z. als literair kunstwerk, meer aandacht krijgt. Zeker in al die gevallen waarin de niet uitdrukkelijk ingeleide citaten alsmede de toespelingen in eerste instantie onherkenbaar zijnGa naar eind8, zal men weer meer oog krijgen voor het eigene en het geheel van de nieuw-gecreëerde tekst. Onmiddellijk aansluitend op de rubriek ‘verwijsplaatsen’ wordt onder aan de pagina een substantiële rubriek aantekeningen aangeboden. Ten opzichte van de aantekeningen uit 1966 is daarin veel ten goede veranderd. In de editie van 1966, die een herziening was van de oorspronkelijke editie van 1961, staan de aantekeningen bol van de tegenstelling tussen het Oude en het Nieuwe Testament, waarbij het laatstgenoemde continu als beter of meer inzichtelijk naar voren wordt geschoven. In de editie 1992 wordt meer uitgegaan van de onlosmakelijke samenhang van de Schrift als geheel. Bovendien waren die vroegere aantekeningen nog helemaal geschreven vanuit de - thans achter- | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
haalde - opvatting dat Jezus en zijn eerste volgelingen in een voortdurende strijd verwikkeld waren met stromingen en scholen in het toenmalige jodendom, waarbij vooral de Farizeeën het zwaar te verduren kregen. Wie met name de aantekeningen bij Romeinen en Galaten in de oude edities vergelijkt met het commentaar in de jongste uitgave zal zelf kunnen vaststellen hoe de kennis van de wereld van het Nieuwe Testament en de bestudering van het toenmalige jodendom zich in de afgelopen dertig jaar in positieve zin heeft ontwikkeld. Bij een beschrijving van het uiterlijk van de herziene uitgave mag zeker ook het fenomeen opschriften niet onvermeld blijven; de scheidslijn tussen vorm en inhoud begint hier overigens al enigszins te vervagen. Te beginnen met de helaas te weinig bekende Psalmvertaling 1983Ga naar eind9, heeft de Katholieke Bijbelstichting in haar officiële uitgaven steeds meer het beginsel gehuldigd om in de formulering van opschriften uitsluitend gebruik te maken van woorden of uitdrukkingen die in de bijbelpassage zelf voorkomen, en deze ook niet te lang te maken. Daarbij mogen ze de lezers niet al te veel in één bepaalde richting sturen: de grondtekst van Oude en Nieuwe Testament kent immers (bijna) geen opschriften en tussenkopjes! Zelfs ten opzichte van de editie 1987, waarin bovengenoemd uitgangspunt al heel voortreffelijk werd toegepast, zijn thans weer versoberingen doorgevoerd. Zo is bijvoorbeeld het opschrift ‘Jezus kent de mensen’, dat zich in de editie van 1987 boven Johannes 2,23-25 bevindt, komen te vervallen en vervangen door de tussenkop ‘Jezus en Nikodemus’, zodat in de herziene uitgave van 1992 dit uiterst geladen en diepzinnig theologisch gesprek eerder begint. Veel rigoureuzer, maar weloverwogen, is de ingreep om Johannes 9,21-10,21, dat in de uitgave van 1987 nog in zes stukken was gekniptGa naar eind10, in de nieuwe editie van slechts twee opschriften te voorzien: ‘Genezing van een blindgeborene’ (Joh. 9,1-38) en ‘De herder en zijn schapen’ (Joh. 9,39-10,21). Droeg 1 Korintiërs 13 in de edities vanaf 1961 als opschrift ‘Het hooglied van de liefde’, in de herziene uitgave is dit gewijzigd in: ‘De liefde’. Het is echter niet alleen de verandering in opschrift die mij is opgevallen. Ook de omvang van de passage heeft een verandering ondergaan: de perikoop begint nu namelijk één vers eerder, in 12,31, wat erop duidt dat de leden van de revisiecommissie de nieuwe ontwikkelingen binnen de bijbelwetenschap nauwkeurig hebben gevolgd en verwerktGa naar eind11. | |||||||||
De tekst onder de loepHet is bijna te mooi om waar te zijn, maar reeds het éérste woord van de herziene uitgave toont aan dat vertalen en interpreteren van bijbel- | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
teksten een nimmer aflatend ambacht vormt. De vertaling van Matteüs 1,1 volgens De Evangeliën en Handelingen uit 1987 luidde: ‘Herkomst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham’, en was bovendien nog eens getooid met het - hier in elk geval - overbodige opschrift ‘Herkomst van Jezus Christus’. In de jongste herziening is het opschrift terecht vervallen en lezen we: ‘Afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham’, waarbij de term ‘afstamming’ een naar mijn mening bijbelser toonzetting vertegenwoordigt (men denke aan Genesis 5,1 )Ga naar eind12. Behalve het andere openingswoord wordt men ook een andere indeling van de eerste perikoop gewaar. Sluit de editie van 1987 de passage af met de eerste helft van Mt. 1,18 (‘Zo was de herkomst van Jezus Christus’), in de uitgave van 1992 vormen dezelfde woorden de opening van de volgende paragraaf: ‘De herkomst van Jezus Christus was deze. Zijn moeder Maria was verloofd met Jozef...’. In 1987 werd Jozef getypeerd als ‘rechtschapen’ - een term die mijns inziens vooral morele connotaties met zich meedraagt -, anno 1992 wordt hij bij de lezers geïntroduceerd als een ‘rechtvaardige’, waarmee een veel bijbelser pallet van kleuren is aangesproken. In 1987 is er nog sprake van dat ‘ze gingen samenwonen’ (1,18), een term die nu is gewijzigd in: ‘voordat ze gemeenschap hadden’. Wat die laatste verandering betreft heeft de revisiecommissie echter onbewust iets gedaan dat ze eigenlijk niet wenst: ze creëert in de tekst van 1992 een ongewilde inclusio, een soort refrein, met 1,25: ‘Hij nam zijn vrouw bij zich, maar hij had geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon baarde’. Dat na 1,18 hier wederom het woord ‘gemeenschap’ klinkt, lijkt immers te suggereren dat de Griekse grondtekst in beide verzen hetzelfde woord gebruikt heeft, hetgeen echter niet het geval is. Ik vind dit voorbeeld des te opmerkelijker, omdat de commissie er uitdrukkelijk op heeft toegezien om binnen dezelfde passage of hetzelfde bijbelboek gelijkluidende woorden zoveel mogelijk identiek (of: concordant) weer te geven. Tijdens de presentatie van de herziene uitgave wees dr. Wim Weren daarbij uitdrukkelijk op Romeinen 4, waarin liefst tienmaal de term ‘aanrekenen’ als structurerend trefwoord te lezen staat. In de oudere edities waren voor één en hetzelfde Griekse woord liefst vier Nederlandstalige synoniemen in omloop gebracht. In de recente editie van 1992 is consequent gekozen voor ‘aanrekenen’, waardoor de lezing van dit hoofdstuk inderdaad veel meer onderlinge samenhang vertoont en qua structuur inzichtelijk is geworden. Het zij mij echter vergund hier één korte kanttekening te plaatsen bij Rom. 4,3, en wel bij de weergave van het citaat uit Genesis 15,6. Aan de vertaling van Rom. 4,3 is niets veranderd ten opzichte van eerdere edities en dat heeft mij enigszins verbaasd. Het begin van genoemd vers luidt: | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
‘Abraham heeft God geloofd...’. Afgezien van het feit dat je pas uit de tweede helft van het vers kunt afleiden dat het om het werkwoord ‘geloven’ handelt en niet om de stam ‘loven’, vraag ik mij af of het niet beter is hier het werkwoord ‘vertrouwen/zijn vertrouwen stellen op’ in stelling te brengen, een weergave die waarschijnlijk in de revisie van het Oude Testament en in de interconfessionele ‘Vertaling 2000’ goede kansen maakt. En dit zou dan betekenen dat Rom. 4,3 nogmaals herzien dient te worden! Soms heeft het uitgangspunt van de revisiecommissies om in elk geval een ‘beperkte concordantie’ in woorden en uitdrukkingen aan te houden, ook minder plezierige kanten. Wie bijvoorbeeld in de editie van 1992 in Matteüs 2 op zoek gaat naar ‘de wijzen uit het oostenGa naar eind13’ vind hen niet. Ze zijn nu tot ‘magiërs’ (Mt. 2,1) geworden om ze aldus op één lijn te krijgen (concordantie) met de joodse magiër Barjezus uit Handelingen 13,6.8. Vlak voordat er sprake is van die ‘magiërs uit het oosten’ wordt de lezer overigens geconfronteerd met een heel uitgesproken beslissing van de revisoren. Ik althans zal nog wel enige tijd nodig hebben om te wennen aan de gedachte dat overal in het Nieuwe Testament van 1992 waar het woord christos niet als eigennaam (‘Christus’) wordt gebezigd het is weergegeven met ‘messias’Ga naar eind14; en dat terwijl ik er al meer dan dertig jaar aan gewend had kunnen zijn! Bij nadere lezing van het Johannesevangelie in de verschillende ‘Willibrordedities’ valt mij namelijk nu pas op dat de term ‘Messias’ reeds in de editie 1961 consequent in de vertaling van dit vierde evangelie is gebruikt (vanaf 1,20 in totaal zestien maal). In de vertaling De Evangeliën en Handelingen uit 1987 was dat opvallend genoeg weer overal teruggedraaid naar ‘de christus’. In de meest recente uitgave van 1992 is dus niet alleen de klok weer teruggezet wat Johannes betreft, maar neemt hij via de revisoren ook de synoptische evangeliën hier op sleeptouw. Een bijzonder positief aspect van de nieuwe uitgave is ongetwijfeld dat de revisoren - allen mannen - zich bijzonder hebben ingespannen om de verworvenheden van feministische tekstlezing en theologische vrouwenstudies in hun werk te betrekken. De inmiddels klassieke tekstkritische kwestie uit Romeinen 16,7 is eindelijk volop recht gedaan. Waar men in de oude edities Andronikus en Junias vermeld ziet staan, twee mannen, treft men nu Andronikus en Junia aan, een man en een vrouw, zodat Paulus geen ‘mannen van aanzien’ meer groet, maar ‘mensen van aanzien’. Waar de ambtelijke leiding van de eerste christengemeenten in vroegere uitgaven vaak vanzelfsprekend in mannelijke termen en titulatuur werd weergegeven, is dat thans ingrijpend veranderdGa naar eind15. Teksten als 1 Tim. 3,8; 3,11; 2 Tim. 2,2 en 3,16 - en niet te vergeten de aantekeningen hierbij - geven thans een veel getrouwer beeld van die vroegste tijd. | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
De herziene uitgave 1992 vormt de neerslag van zeer nauwgezette arbeid. Wanneer men ziet hoeveel werk de revisoren hebben gehad aan hun eigen vertaling van de Evangeliën en Handelingen van slechts vier jaar eerder, kan men begrijpen welk een immens werk het geweest moet zijn de vertaling van de overleden Grossouw te herzien. Mij dunkt dat zij een dikke pluim hebben verdiend. Nu zijn de revisoren van het Oude Testament aan zet. |
|