Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
ForumIslam en EuropaAan de rijksmiddelbare school van Lokeren is een aantal leraren en leerlingen gestart met een programma rond integratie en tolerantie, dat ze heel correct en veelzeggend het ‘Averroës Project’ hebben genoemd. Veelzeggend, omdat het hoogst nodig is dat de Westeuropeanen op een gestructureerde manier kennis maken met de complexiteit en de rijkdom van de islamitische cultuur en leren inzien hoe belangrijk de islam ook voor onze beschaving geweest is. Tegelijkertijd zou men de geschiedenis moeten (her)leren van de moeizame betrekkingen tussen de Turks-Arabische en de christelijke wereld, een verhaal met slechts een handvol heiligen en ontzettend veel schurken, een verhaal vooral dat nog steeds niet uit is. | |
Namen noemenSuiker, koffie, uien, citroen, artisjok, mosterd, abrikozen, sjalotten, kummel, zout, roomijs, sorbet, limonade, aubergines, bieten, pompoenen, gekonfijt fruit, siroop, noga, halva, marsepein. Bruidssluier, katoen, tafellakens. Gitaar, luit. Algebra, scheikunde, aristotelische en platoonse filosofie, architectuur, irrigatie, liefdespoëzie. Moet ik doorgaan? Men zou een half essay over de verhouding tussen de islam en Europa met dergelijke opsommingen kunnen vullen, waarbij men zich de bedenking maakt hoe onze woon-, werk-, denk- en eetcultuur er zouden uitzien zonder dit contact met de wereld van de islam. Tot aan het einde van de middeleeuwen waren wij op cultureel gebied de vragende partij en hebben we massaal elementen uit de culturele wereld van de vijand geïmporteerd en verwerkt. Vanaf de zestiende eeuw is het Oosten in een stagnatie geraakt, ondermeer geschraagd door een nieuw fundamentalisme en een intolerantie tegenover moderne ideeën en produkten, terwijl het Westen, dat zoveel vreemds geabsorbeerd en geintegreerd heeft, aan zijn veroveringstocht begonnen is. Omdat je nooit je wortels helemaal kan vergeten zonder ervoor te boeten, is het belangrijk dat het Westen, naast de bijbel en de klassieke cultuur, zich opnieuw bezint over de islamitische inbreng in zijn cultuur. Het is de bedoeling van dit boek de Westeuropese lezer, in de eerste plaats en met reden de Spaanse lezer, te laten zien hoe essentieel die bijdrage aan ‘onze’ beschaving wel geweest is en hoezeer we nog steeds schatplichtig zijn aan de vandaag al te vaak simplistisch voorgestelde islam (= sjiïtisme = fundamentalisme = terrorisme). | |
Laten zienLaten zien is hier het juiste woord: het grote boek (26,5 □ 30 cm, ‘groot | |
[pagina 77]
| |
geschenkformaat’ staat er nog eens suggestief naast) is prachtig geïllustreerd met meer dan 300 prenten en afbeeldingen, meestal in kleur, die inderdaad verblindend zijn en je zonder meer overtuigen van de waarde van deze cultuur, zelfs in haar geografische beperking (het gaat alleen over ‘de islam in Europa’). Wat helaas niet overtuigt, is de tekst. Ik geloof niet dat het alleen maar aan de vertaling ligt, want het gaat om meer dan de stijl. De tekst is stroef, houdt weinig of geen rechtstreeks verband met de veel (meer) zeggende prenten en vormt geen doorlopend verhaal. Wat er staat is interessant genoeg om je tot verder-lezen te dwingen, maar het kost de lezer een moeite die omgekeerd evenredig is aan het genot van het kijken en bewonderen. Het is ook geen diepgaande tekst, wat nochtans mogelijk geweest was. Heel veel feiten, evenementen en stromingen worden vermeld - soms lijkt het meer op losse notities dan op een doorlopende tekst - maar niet verklaard of met andere feiten in verband gebracht. Ik denk hier onder meer aan de fascinerende verhouding tussen wetenschap en geloof (p. 128 e.v.), aan de invloed van het Oosten, toen al ‘de Oriënt’, op het modernisme (p. 200) en zelfs aan de relatie tussen Moorse architectuur en romaanse kunst (p. 45 over Vézelay en passim). Niet dat men meer ruimte nodig had voor een zinvol verhaal, maar men had een tekst kunnen produceren die toch enigszins tred hield met de schoonheid van de beeldende kunst. Net zoals in de geschiedenis de verhouding tussen de twee ‘volkeren van het Boek’ (de verhouding met het derde volk, de joden, was in de klassieke islamitische tijd veel minder problematisch) een aaneenschakeling lijkt te zijn geweest van gemiste kansen, moet ik jammer genoeg vaststellen dat ook dit boek een gemiste kans is. Een schitterende bijdrage, dat wel, maar het had ook inhoudelijk zoveel sterker kunnen zijn.
□ Ludo Abicht Pedro Martinez Montavez & Carmen Ruiz Bravo-Villasante, Islam en Europa, magie van een beschaving, Davidsfonds, Leuven, 1992, 240 pp. | |
Amerika en ChinaGedichten van Stefaan van den BremtIn het voorbije jaar 1992 werd niet alleen Bill Clinton tot de nieuwe president van de Verenigde Staten gekozen, maar ook op diverse feestelijke en controversiële manieren de vijfhonderdste verjaardag van de ‘ontdekking’ van Amerika herdacht. Gerd Segers, redacteur van het tijdschrift Revolver, waarvan al negentien jaar lang ondanks een economische crisis en een culturele malaise om de drie maanden een puntgave aflevering van literair en plastisch werk met niveau verschijnt, had naar aanleiding van het herdenkingsjaar aan dichters gevraagd wat in hun hoofd omging als ze aan 500 jaar Amerika dachten. Vijftien dichters, onder wie Benno Barnard, Herman de Coninck, Ed Leeflang, Erik Spinoy, hebben Segers een gedicht toegezonden. Hij heeft er een poëzienummer mee | |
[pagina 78]
| |
samengesteld onder de titel De ontdekking van Amerika en geïllustreerd met tekeningen van Benoît. Uit dat nummer citeer ik de bijdrage van Stefaan van den Bremt, ‘Amerika in 24 verzen’:
Amerika is de stilte vóór de kreet van de marsgast
Amerika is het stofje in het oog van Ptolemaeus
Amerika is de Oceaan die bekent dat hij eindig is
Amerika is een wereld die vergaat zodra zij in kaart is gebracht
Amerika is het continent dat geen geloof hecht aan het netvlies van de ontdekker
Amerika is het delirium van de demiurg
Amerika is het roerei van Columbus
Amerika is de smeltkroes van ellende en genot
Amerika is de struikelsteen der wijzen
Amerika is de hof waar Adam vloekt: God, waar zit Gij?
Amerika is de boom van de kennis van Ruimte en Tijd
Amerika is de priester in de huid van de gevilde
Amerika is de schakelaar die de Niagara-watervallen aanknipt
Amerika is de steekvlam in de stoppenkast van de planeet
Amerika is Vijfhonderd Jaar Eenzaamheid
Amerika is de vlieg met de gouden vleugels die ik fok
Amerika is de kwade droom van de Azteek
Amerika is de verlossing door de witte clown Ariël
Amerika is wat nog niet was
Amerika was wat het niet is
Amerika zal altijd morgen zijn
Amerika is Het Wonderbaarlijk Alledaagse
Amerika is de tautologische kwelling van Tantalus
Amerika is America es América
(p. 24)
Als je iemand vraagt wat er in zijn hoofd omgaat bij het zien of horen van een woord, een feit, een gebeurtenis, dan kan je niet anders dan associaties verwachten. ‘Amerika in 24 verzen’ is een op het associatieve principe gebaseerd gedicht, dat gebruik maakt van een eenvoudige zinsconstructie: onderwerp - koppelwerkwoord - gezegde. Het gezegde bestaat uit metaforen die de grootst mogelijke identificatie van het onderwerp bewerken. Stefaan Van den Bremt heeft zijn persoonlijke associaties verbonden met tot het collectieve westerse geheugen behorende namen, gebeurtenissen, begrippen. Zo maakt de dichter een persoonlijke | |
[pagina 79]
| |
synthese van 500 jaar Amerika door uit bekende bronnen te putten, topoi aan te halen, clichés te citeren waarvan hij door een kleine ingreep de sporen van sleet weggenomen heeft. Zijn laatste versregel is tautologisch en bevat de radicaalste en diepste identificatie die maar mogelijk is, ‘Amerika is America es América’. De laatste verklaring is altijd tautologisch. ‘Ik ben: “Ik ben”’, luidt in het derde hoofdstuk van Exodus het antwoord op de vraag van Mozes naar de naam van God. Poëzie die gebruik maakt van de zinsconstructie ‘A is B’ gelijkt zeer sterk op proza met dezelfde syntactische structuur dat gebruikt wordt om uitleg te geven of om definities op te stellen. In een fraai geformuleerde stelling van K. Glimmerveen, gepresenteerd aan de RU Groningen en geciteerd in NRC van 5/9/92, wordt over de relatie tussen poëzie en proza het volgende gezegd: ‘De verhouding tussen de literaire vormen poëzie en proza is complementair en kan als volgt worden beschreven: in poëzie wordt een geheel van betekenissen verdicht dat zich moet uitbreiden om begrepen te worden, in proza wordt een geheel van betekenissen uitgebreid dat zich moet verdichten om begrepen te worden - begrepen poëzie wordt prozaïsch, begrepen proza wordt poëtisch’ ‘Amerika in 24 verzen’ wordt als begrepen poëzie prozaïsch. Anderzijds heeft Stefaan van den Bremt in zijn recente bundel Rover en reiziger een gedicht opgenomen dat eigenlijk een kortverhaal is, proza dus, maar omdat het in een formeel als gedichtencyclus gemerkte omgeving staat moet het als poëzie worden gelezen. Met de beschouwing van Glimmerveen in het achterhoofd lezen we ‘De weg’ als een prozastuk dat poëtisch wordt indien begrepen. ‘De weg’ is ook de overkoepelende titel van de eerste cyclus van de bundel Rover en reiziger.
Wanneer Confucius de dolende zendeling
de Weg wijst in het Rijk van het Midden,
de wenkbrauwen gefronst om de voorliefde
van 's mans inheemse gidsen voor kronkel-
paadjes en nachtelijke smokkelweggetjes,
verklaart de jezuïet: ‘Er is maar één Weg,
maar er zijn veel manieren om hem recht-
zinnig te bewandelen’. ‘Niet met kromme
sprongen!’ waarschuwt Confucius. ‘Wat heet
krom?’ vraagt de verdwaalde en weidt uit
over casuïstiek, nood en Voorzienigheid
en de soms noodzakelijke omweg naar het
Grote Doel. Confucius zwijgt. Hij ziet
de ander, met zijn onbegrijpelijk gelijk,
in een wijde cirkel terugkeren naar zijn
uitgangspunt.
(p. 13) | |
[pagina 80]
| |
Erik Zürcher, directeur van het Sinologisch Instituut te Leiden, heeft in het julinummer 1988 van Streven een interessante bijdrage geschreven over de confrontatie tussen het boeddhisme en het christendom in China in de zeventiende eeuw. Missionarissen van de orde der jezuïeten presenteerden er de katholieke leer gecombineerd met elementen van Europese wetenschap, techniek en beeldende kunst. Het was de eerste echte confrontatie, op hoog niveau, van China met de post-renaissance Europese cultuur. ‘En die confrontatie, daar gaat het om. Want je krijgt wel eens de indruk dat culturen, net als mensen, zich in een confrontatie blootgeven, zich rekenschap geven van hun eigen vooronderstellingen en uitgangspunten, dingen expliciet maken die anders ongezegd blijven’, schreef Zürcher op pp. 913-914. Stefaan van den Bremt confronteert in ‘De weg’ van elkaar verschillende vooronderstellingen over recht en krom, weg en omweg, vertrek- en eindpunt in een dialoog tussen Confucius en de jezuïet. De lezer die het geheel van betekenissen in deze dialoog verdicht om tot begrip ervan te komen zal merken hoe poëtisch dit begrepen proza is.
□ Joris Gerits De ontdekking van Amerika, themanummer van Revolver, jaargang 19/1 (1992). | |
Zien wat niet te zien isEen tijdje geleden zag ik op de televisie een jongerenprogramma waarin een aantal meisjes ondervraagd werden over hun ervaringen tijdens een bedevaart. Een moslim-meisje vertelde over haar eerste reis naar Mekka en een katholiek meisje over haar bedevaart met een meisjesgroep naar Lourdes. Het publiek beluisterde geboeid deze exotische verhalen: rondgang door het bedevaartterrein, de heilige plaats aanraken, drinken van het water... Ondanks secularisatie blijken bedevaarten toch nog bij vele westerlingen - ook jongeren - populair. Het tijdschrift Pastorale begeleiding vulde de voorbije jaargang 1992 zelfs een heel nummer met bijdragen over jongerenbedevaarten. In het geheel van deze bedevaarten scoren die naar plaatsen waar ooit Mariaverschijningen plaatsvonden hoog. Door de burgeroorlog is het Bosnische Medjugorje nu wat vergeten geraakt, maar plaatsen als Lourdes, Fatima, Banneux... doen het nog altijd goed. Daarnaast zijn er een aantal plaatsen verspreid over de hele wereld waar hetzelfde fenomeen plots opduikt: een verschijning en een daaropvolgende stroom van vereerders en bezoekers. Sceptici fronsen hierbij de wenkbrauwen. Het lijkt op een relict van een primitieve religie: wat in aanraking geweest is met het Transcendente wordt zelf heilig. De plaats, de zieners, het water, de voorwerpen... worden object van verering. Los van de stroom van apologetische literatuur en New Age-achtige boeken over paranormale verschijnselen, is er het laatste decennium ook | |
[pagina 81]
| |
bij ernstige wetenschappers interesse gegroeid voor de fenomenen van verschijningen en visioenen. Het waren naast enkele antropologen de godsdiensthistorici die er zich als eersten mee bezig hielden. De Duitse mediëvist P. Dinzelbacher wijdde in 1981 een grote en baanbrekende studie aan middeleeuwse visioenen en visioenliteratuurGa naar eind1. De Amerikaanse historicus W.A. Christian publiceerde in 1989 een studie over de middeleeuwse wortels van verschijningservaringen. Hij bestudeerde daarvoor een tiental uitgebreid beschreven verschijningen van Maria en andere heiligen in Spanje tussen 1399 en 1523Ga naar eind2. De term visioen verbindt men vaak met mystiek en literatuur. Op dat domein waren de laatste decennia al op vele plaatsen onderzoekers bezig, o.a. te Antwerpen waar in het Ruusbroec-genootschap (Universiteit Antwerpen, UFSIA) historici en filologen rond het mystieke oeuvre van de 13e eeuwse begijn Hadewijch werken. Visioenen zijn op zich niet eens typisch katholiek of christelijk, ook andere godsdiensten - boeddhisme, soefisme... - kennen immers sterke religieuze ervaringen die met beelden en geluiden gepaard gaan. Verschijningen zijn echter typologisch anders. De bekende Leuvense emeritus en godsdienstpsycholoog Antoon Vergote interesseert zich vanuit zijn vakgebied voor het fenomeen. Een zowel in het Frans als het Nederlands gepubliceerde voordracht uit 1990 geeft een uitstekende synthese van de problematiek en een weldoordachte visie op het geheel van visioenen en verschijningenGa naar eind3. Vergote merkt op dat wanneer er vandaag visioenen voorkomen, zoals wij die kennen uit de typologie van de middeleeuwse visioenen, deze niet zoveel belangstelling krijgen. Sinds de 19e eeuw wordt het religieuze publiek eerder aangetrokken door een nieuw type zieners, bevoorrechten aan wie de maagd Maria verschijnt - Lourdes, Fatima, Banneux, maar ook Medjugorje, plaatsen in Rwanda, Rusland enz., feiten die men aanduidt als ‘verschijningen’: de zieners ‘zien’ een lichamelijke vorm in hun eigen ruimtelijkheid. De godsdienstpsycholoog stelt zich de vraag in hoeverre de psychologie ‘het geloof van de zieners in de objectiviteit van hun ervaring kan uitleggen met behulp van hun subjectiviteit’ (p. 25). Volgens Vergote belicht het droommodel het duidelijkst de psychologische realiteit van de verschijningen. Dezelfde processen zijn er werkzaam. De ervaringen beantwoorden aan hevige gevoelsgeladen motivaties. Ze ontlenen hun zichtbare en hoorbare vorm aan modellen die tot de herinneringen van de ziener(s) behoren. De voorstelling is affectief geladen en neemt daardoor het karakter aan van een daadwerkelijk aanwezige realiteit (p. 28). Opmerkelijk is dat alle hedendaagse verschijningen qua vorm en inhoud op elkaar gelijken. In vele gevallen, o.a. in Medjugorje, hadden de zieners kennis van het verhaal van Lourdes. De inhoud van de verschijningen is altijd zeer eenvoudig en brengt niets nieuws bij aan de christelijke openbaringsleer. Het zijn enkel individuele ervaringen waarnaar anderen op zoek zijn. Vergote besluit zijn artikel met de nodige scepsis: ‘Een gespannen geloof op zoek naar overtuigende tekens legt wellicht gedeeltelijk ook het verrassend aantal hedendaagse verschijningen uit’ (p. 38). | |
[pagina 82]
| |
Op bijna hetzelfde moment dat het artikel van Vergote in het Nederlands werd gepubliceerd, verscheen er in de Verenigde Staten bij Princeton University Press een grondige analyse van Mariaverschijningen van de hand van de godsdienstantropologe Sandra L. Zimdars-Swartz, hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van KansasGa naar eind4. Het boek, Encountering Mary. From La Salette to Medjugorje, biedt een bijna exhaustieve, objectieve en gedetailleerde studie van de grote maar ook van een aantal minder bekende Mariaverschijningen vanaf La Salette (1846). Zimdars-Swartz had voordien reeds wetenschappelijk onderzoek gedaan over een verschijning in Mellary (lerland) in 1985 en schreef een boek over de 13e eeuwse Joachim van Fiore. Zimdars-Swartz' boek vult Vergotes conclusies goed aan. De auteur is duidelijk milder van toon tegenover de verschijningen dan de Leuvense emeritus. Zij doet geen enkele uitspraak over authenticiteit. ‘Diegenen die ernstig geïnteresseerd zijn in deze gebeurtenissen, of het nu is om te bewijzen dat het om een bovennatuurlijk gegeven gaat of vanuit een perspectief dat een zuiver menselijke verklaring beoogt, zullen vanuit de studie van de vroegste verslagen van de gebeurtenissen begrijpen dat het hier gaat over zeer complexe fenomenen die ondergeschikt zijn aan een hele reeks interpretaties door hen die de gebeurtenissen publiek willen maken’ (p. 11). Rond deze interpretatieprocessen draait het hele boek. In het slothoofdstuk stelt zij vast dat aan een groot aantal 19e en 20e eeuwse Mariaverschijningen een bepaald wereldbeeld verbonden is. De kern van het gebeuren - een individuele religieuze ervaring - komt ‘in dienst’ te staan van dat wereldbeeld en bijhorende opvattingen. Het is dat wereldbeeld dat ter discussie staat bij ‘sceptische’ gelovigen en bij anders-gelovigen. Voor de aanhangers van het ‘eerste uur’ van zo'n verschijning is de zin van het gebeuren verbonden met de eindtijd, de zgn. tweede komst van Christus. De verschijning roept de gelovigen op om zich klaar te maken, zich te bekeren en boete te doen. Fatima en Medjugorje zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. Na verloop van tijd - merkt Zimdars-Swartz op - ebt die ‘apocalyptische’ interpretatie weg. Opmerkelijk is dat de aanhangers van de door de katholieke kerk niet-erkende verschijningen (Medjugorje, San Damiano, Garabandal...) vanuit het gebeuren details over de eindtijd menen te vernemen. Die overtuiging hangt samen met een sterk roomskatholiek sacramentalisme én met conservatieve politieke en godsdienstige opvattingen. Omwille van deze laatste is het ook voor sceptici belangrijk aandacht aan het fenomeen te besteden. In de schoot van de gevestigde rooms-katholieke tradities van het geseculariseerde Europa groeide sinds de jaren zestig de (fundamentalistische) overtuiging dat God boos is op de mensheid omdat zij de door Hem gevestigde orde heeft verstoord. Hij zal ze daarom bestraffen. In het Portugese Fatima was die boodschap duidelijk: ‘Als er een nacht komt die verlicht wordt door een onbekend licht, weet dan dat dit het teken is dat God de wereld zal straffen voor zijn misdaden door oorlog, hongersnood en vervolging van de kerk en de paus’. In dezelfde lijn is de ‘boodschap’ van Fatima te verstaan die opriep om te | |
[pagina 83]
| |
bidden voor de bekering van ‘het goddeloze Rusland’. In Medjugorje (vanaf 1981) kwam op eenzelfde wijze het thema naarvoren van het spirituele en religieuze Oosten tegenover de ‘goddeloze westerse beschaving’. Een traditionele visie op de eindtijd zegt dat er een goddelijk plan bestaat - de tweede komst van Christus - die voorafgegaan wordt door tekenen waar Maria de hand in heeft. Dan breekt de tijd van de overwinning van het kwade aan. Voor veel vereerders van de Maria-verschijningen, zo schrijft Zimdars-Swartz, is de geschiedenis van de mensheid niet zozeer een ‘goddelijk plan’ maar een voortdurende ‘samenzwering van het kwaad’. Zij zien het gebeuren van de verschijning als één van de defensieve acties tegen het dreigende morele verval en de vernietiging. In o.a. Fatima, Medjugorje, Necadah (VS) evolueerden de eenvoudige woorden van de zieners naar uitspraken - na het gebeuren - die getuigen van apocalyptische en hyper-nationalistische theorieën. De eigenlijke religieuze ervaring verdwijnt naar de achtergrond totdat de tijd het gebeuren ‘gepolijst’ heeft tot een zaak van aanvaardbare (volks)religiositeit (b.v. zoals in Fatima). Zimdars-Swarts hamert erop het complexe proces van alles wat er bij een verschijning gebeurt ernstig te nemen. Het gaat niet enkel om particuliere ervaringen en onschuldige volksreligiositeit maar om wereldbeelden en opvattingen die duizenden mensen kunnen mobiliseren. En dat heeft niets te maken met het feit of iemand nu in verschijningen gelooft of niet. □ Erik De Smet |
|