Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Seksualiteit en liefde
| |
De dubbele reactieIn een dergelijk maatschappelijk proces zie je dan een dubbele reactie, een positieve en een negatieve. De positieve is van de orde van hoop op bevrijding, op verbetering. De negatieve is van de orde van angst en verwarring. We beginnen met de positieve reactie. In een periode van twintig jaar is er op het vlak van de menselijke seksualiteitsbeleving een enorme weg afgelegd. Er is veel meer openheid, er is veel meer bespreekbaar tussen de partners, de jeugd krijgt een open opvoeding en wordt een aantal traumata bespaard (denk maar aan de ‘vuile manieren’ uit onze jeugd). Ik ben ervan overtuigd dat de huidige generatie adolescenten zich gewoon niet kan indenken hoe hun ouders, laat staan hun grootouders, op dit vlak opgroeiden. Met het wegvallen van de strikte normen kwam er ruimte voor creativiteit en experiment. Zoals altijd bij een revolutie vielen er ook slachtoffers en waren er excessen. In het kielzog van de zogenaamde seksuele revolutie traden er een | |
[pagina 52]
| |
aantal uitwassen op, waarvan de meest aangeklaagde de promiscuïteit was buiten de liefde om, de seks om de seks, ontdaan van elke existentiële dimensie. Nu zou men kunnen vermoeden dat hier het kernprobleem ligt, dat het probleem nu niet meer bij het gebrek aan seksualiteit ligt maar eerder bij het gebrek aan liefde. Toch is het niet in die richting dat ik de verschuiving zie. Het centrale probleem ligt niet in de seksualiteit buiten een liefdesrelatie om, het probleem is de seksualiteit binnen een liefdesrelatie, maar daarover straks meer. Overigens is het zo dat het probleem van seks buiten de liefde en binnen een promiscue gedrag duidelijk aan het afnemen is. Er is een uitdrukkelijke terugkeer naar het paar, en bovendien naar wat ik een veel bewuster paar dan ooit tevoren zou willen noemenGa naar eind2. De tijd dat men een paar vormde en trouwde, hetzij om het ouderlijk huis te kunnen ontvluchten, hetzij om eindelijk seksueel aan zijn trekken te komen, die tijd is grosso modo voorbij. Totdaar het goede nieuws, nu de andere kant van de medaille. Het ontbreken van een ultiem normenpatroon bracht niet alleen hoop, het resulteerde ook in angst en verwarring. Als er geen algemeen vastliggende normen zijn, wordt de mens overvallen door massale onzekerheid en vragen op vlak van relatie, opvoeding, voorlichting, lichaamsbeleving, enz. In het kielzog daarvan hebben we allerlei experimenten gekend op die verschillende vlakken (open huwelijk, partnerruil, latrelaties en varianten), experimenten die juist uitingen waren van die massale zoektocht naar een vervanging van de vroegere ideologisch-religieuze waarden en normenpatronen. Er stond inderdaad een nieuwe ideologie klaar voor de aflossing van de wacht, met name de wetenschap, die pretendeerde objectieve antwoorden te kunnen formuleren op wat voordien slechts subjectief verwerkt werd. De wetenschap heeft dat niet lang volgehouden; binnen de kortste keren moest ze gas terugnemen. Specifiek voor ons onderwerp zijn de ethologie en de antropologie. De ethologie heeft ons vooral getoond hoe groot en onverklaarbaar de kloof tussen mens en dier uiteindelijk wel is. De hoop bleef lange tijd op de antropologie gevestigd totdat Donna Haraway - niet toevallig een vrouw - in 1989 het antropologisch kaartenhuisje in elkaar deed stuiken. Zij toonde aan dat de voornaamste antropologische theorieën niets anders waren dan de weerspiegeling van de ideologisch-maatschappelijke opvattingen van de wetenschapper in kwestie. De antropologie was een boemerang die vooral de antropoloog in zijn blootje zetteGa naar eind3. Exit wetenschap als definitief antwoord. Helaas kregen we in de plaats daarvan het pseudo-wetenschappelijke discours, dat wél pretendeerde het juiste antwoord te geven. Ik bedoel daarmee de met Barnumreclame aangeprezen boeken en ‘studies’ die ons komen vertellen | |
[pagina 53]
| |
hoe ‘het’ nu eigenlijk moet, hoe dé man en dé vrouw er nu eigenlijk uitzien. Dat begint al bij de Kinsey-rapporten, alhoewel we die nog als ernstig kunnen beschouwen, maar dat verglijdt zeer snel naar de al dan niet hete Hite-rapporten, de Wolf-toestanden, de G. Greer-gretigheid, enz. De kassa rinkelt; dat is de voornaamste bedoeling. De diepgang van dergelijke studies is omgekeerd evenredig met de snelheid van afwisseling. Overigens vormt die afwisseling op zich al het beste bewijs voor de afwezigheid van zogenaamde eeuwige man-vrouw-beelden. Een beeld is steeds tijd- en plaatsgebonden, en dus arbitrair. Vergelijk even het androgyne modebeeld van twintig jaar geleden met het macho en het hyperfeminiene model van nu. Men zegt dan bijvoorbeeld dat het hypermannelijke nu ‘weer’ in is. Dat klopt niet, zoals het er nu is, is het er nooit voordien geweest, het beeld is telkens anders. Trouwens, dat verschil geldt niet alleen in de tijd, maar ook geografisch, het is niet voor niets dat Playboy verschillende edities uitbrengt, en dat is echt niet omwille van de ‘streekgebonden’ interviews. Het beeld van dé man, dé vrouw en hun verhouding is radicaal arbitrair. Op dat vlak zijn er geen constanten en valt er geen intrinsieke en dus eeuwige waarheid te ontdekken. Als gedachte is en blijft dit moeilijk te verteren. Immers, op grond van emancipatie en seksuele revolutie had men verwacht dat de zogenaamde ‘natuurlijke seksualiteit’ spontaan te voorschijn zou komen, de natuurmens in zijn pure, bij voorkeur naakte vorm - the naked ape - onbezwaard en bevrijd van alle frustrerende cultuurnormen: ‘le bon sauvage’ van Jean-Jacques Rousseau als vedette in de ‘Blue Lagoon’, Adam en Eva zonder de slang en natuurlijk zonder vijgeblad. De intrinsieke waarheid is er dus niet. Het verlies van de oude normen en het niet direct vinden van plaatsvervangende, resulteerde in een chaos van allerlei subnormen, soms soepnormen. Die waren minder algemeen verspreid maar dat maakte ze niet minder dwingend. Wel integendeel. Wat vroeger verboden was, werd na de revolutie verplicht. Ondertussen zijn we twintig jaar verder, en zijn de these en de antithese min of meer tot een synthese aan het uitgroeien. De ontegensprekelijke winst is dat de mens nu meer keuzemogelijkheid heeft. Helaas is het zo dat het merendeel van het mensdom angst heeft voor keuzes en er alles voor over heeft om de keuze in zijn of haar plaats te laten maken. Vandaar het succes van pseudo-wetenschappelijke studies. Die ondingen leggen de modale mens een normenpatroon op, o.a. wat de man-vrouw verhouding betreft en bieden een invulling van de ‘gender identity’. Een van die invullingen is vandaag erg verspreid en zorgt voor de nodige problemen. Het gaat eigenlijk over twee, oorspronkelijk gescheiden lijnen die achteraf samengekomen zijn en voor | |
[pagina 54]
| |
een vreemde kronkel hebben gezorgd. De eerste lijn is Masters en Johnson die aantoonden dat, alhoewel de man en de vrouw volstrekt homogeen zijn in hun fysiologisch-seksuele responsen, er toch twee belangrijke verschilpunten zijn: ten eerste, de vrouw is potentieel multiorgastisch, de man niet; ten tweede, de curve van de seksuele response-cyclus die bij alle mannen ongeveer gelijk is, die vertoont bij de vrouw alle denkbare variaties. Anders gezegd, mannen zijn eentonige en vervelende wezens, vrouwen niet. De tweede lijn betreft een miskleun-uitloper van de emancipatie van de vrouw. Miskleun in die zin dat de eis naar gelijkberechtiging in een aantal gevallen vertaald werd als een eis naar gelijkheid tussen man en vrouw. Als de vrouw gelijk moet zijn aan de man, dan betekent dit in één beweging dat ze hem moet overtreffen. Nu zijn die twee lijnen op een vreemde manier samengekomen, in die zin dat vanuit de laatste - het moeten gelijk zijn aan - het mannelijk orgastisch model opgedrongen werd aan de vrouw. Toen daar bovendien een lectuur van Masters en Johnson aan gekoppeld werd, kregen we een opdringing van het multi-orgastisch model. De mythe van het verplichte gezamenlijk orgasme uit de flower-power jaren, werd aldus binnen de yuppie-ego-periode vervangen door de mythe van het voor de vrouw verplichte multi-orgasme. Het succes van deze mythe kan men meten aan de manier waarop het bijvoorbeeld verschijnt in allerlei damestijdschriften, al dan niet in het hoekje van ‘onze psychologe vertelt’... De kliniek van het alledaagse leven toont evenwel iets dat daar niet in past: de vrouw is inderdaad potentieel multiorgastisch, maar de vrouw heeft een totaal andere verhouding tegenover het orgasme dan de man. Die mythe is dus geen emancipatie, verre van, ze maakt het voor vele jonge vrouwen alleen maar moeilijker, want ze moeten zich identificeren met een beeld dat voor hen niet opgaat zodat ze het gevoel krijgen niet ‘normaal’ te zijn. Totdaar mijn balans van de opvattingen over seksualiteit tussen 1976 en nu. De resultaten daarvan zijn de volgende: Ten eerste ligt de psychoseksuele identiteit niet intrinsiek vast, maar komt ze voort uit het symbolische: wij zijn geen stekelbaarsjes die reflexmatig reageren. Ten tweede is de verhoopte seksuele bevrijding grotendeels uitgebleven. De vooruitgang is niet evenredig aan de stijging in bevrediging. Het lijf-lied van de bevrijde generatie is niet voor niets ‘I can get no satisfaction’. | |
VerklaringEen eerste verklaring voor deze malaise kwam er vrij snel. Men zocht die in de richting van de communicatie, die men niet voldoende aanwezig achtte. De liefdespartners zouden hun erotische wensen | |
[pagina 55]
| |
onvoldoende durven formuleren tegenover elkaar. Bovendien zouden de verwachtingen veel te hoog gespannen zijn zodat de uiteindelijke realisatie wel moest tegenvallen: ‘Is het dat maar? Dat kan ik alleen en nog beter bovendien’... De oplossing wordt dan: de verwachtingen lager leggen en de communicatie verhogen. Voor een modern probleem, een moderne oplossing. Hier ga ik voor de eerste keer te rade bij Freud. In een tekst van 1912 formuleert hij hetzelfde probleem maar dan tijdeloos. Hij heeft het over wat hij de psychische impotentie van de cultuurmens noemt. Daaronder verstaat hij een seksuele anesthesie, een frigiditeit die zowel bij man als vrouw te beluisteren valt, ook daar waar de lichamelijke machinerie perfect functioneert: ‘Deze houding, i.c. seksuele anesthesie, kenmerkt tot op zekere hoogte werkelijk het liefdeleven van elke cultuurmens’Ga naar eind4. We onderstrepen: ‘van elke cultuurmens’. Als er ergens een invariabele, eeuwige factor in de ‘human sexual response’ bestaat, dan zal die in deze richting te vinden zijn. Maar daarmee verlaten we elke vorm van psychologie en pseudo-psychologie, en treden we het psychoanalytische veld binnen. | |
Drift en liefdeVia Freud trachten we een antwoord te formuleren op twee duidelijke vragen: Ten eerste: hoe komt het dat erotiek, in de betekenis van ‘seks an-sich und für-sich’, tussen liefdespartners vaak zo moeilijk verloopt? We kunnen hier een stoute maar klinische opmerking aan toevoegen: hoe komt het dat het elders veel minder moeilijk verloopt? Ten tweede: hoe komt het dat waar dit eerste probleem opgelost is, er toch een vreemd gevoel van onbevredigdheid overblijft naast en ondanks de bevrediging? Dat zijn de vragen. We vertrekken van de tekst uit 1912 waarin we de sindsdien klassieke tegenstelling vinden tussen de tedere stroming en de zinnelijke. Freud zal het zinnelijke aan de kant van de drift situeren, terwijl hij de tederheid vooral bij de liefde meent te ontwaren. Dit lijken dus twee volledig verschillende zaken te zijn. Meer nog: de kliniek leert ons dat ze vaak genoeg in een antagonistische houding staan tegenover elkaar, en dit bij beide seksen. Waarom, hoe komt dat? Dat is onze eerste vraag, en daar kunnen we vanuit Freud vrij goed op antwoorden, juist vanuit zijn onderscheid tussen drift en liefde. We beginnen met de drift of pulsie. Wat is een drift? Het is geen reflex, het is geen instinct. Freudiaans beschouwd is het een grensbegrip tussen het psychische en het somatische en bevat zij vier componenten: de bron en de drang enerzijds en het doel en het object anderzijds. De eerste twee aan de somatische | |
[pagina 56]
| |
kant, de laatste aan de psychischeGa naar eind5. Nu lijkt dit intuïtief begrijpbaar, in de zin van: de bron van de drift ligt in het lichaam, iets van de orde van de genitalia en de hormonen, de drang moet daar ook mee te maken hebben, een soort energetisch spanningsniveau (eventueel zelfs teleologisch te begrijpen binnen de neodarwiniaanse opvattingen); het doel wordt dan de coïtus en het object is natuurlijk iemand van de andere sekse. In deze optiek wordt het geheel gedirigeerd door reflexbogen, ruimer, door instincten, waarbij tijdens de kindertijd de nodige fixaties en conditioneringen zullen optreden: van Pavloviaans speeksel tot Pavloviaanse erecties, waarom niet? Hoe begrijpelijk een dergelijke visie ook moge zijn, ze is verkeerd, omdat ze twee fundamentele kenmerken vergeet. Het eerste, en waarschijnlijk ook belangrijkste kenmerk is dat elke drift of pulsie steeds een partiële pulsie is. Een drift is partieel met betrekking tot de voortplanting; meer nog, ze is partieel ten opzichte van de coïtus op zich. Concreet betekent dit dat de mens een orale pulsie kent, een anale, een voyeuristische, enz., maar dat er nooit een soort ‘totale’ seksuele drift te bespeuren valt. Er is geen ‘ganze Sexualstrebung’ zegt Freud, wat bij Lacan het fameuze ‘Il n'y a pas de rapport sexuel’ zal worden. Daarbij aansluitend kunnen we ook vaststellen dat de driften partieel zijn ten opzichte van het lichaam. Een pulsie omvat nooit het totale lichaam, wel integendeel, een pulsie zal steeds te maken hebben met een bepaald lichaamsdeel en een daaraan gekoppelde handeling die zowel in de actieve als in de passieve zin kan keren. Zo hebben we het orale, het anale, het genitale, we hebben het kijken, het zuigen, het ruiken, en bovendien kan dat de actieve of de passieve toer opgaan, wat dan respectievelijk het sadistische of het masochistische universum oplevert. Een tweede essentiële kenmerk. Een pulsie richt zich niet alleen op lichaamsdelen en daaraan gekoppelde activiteiten, partieel behoren ze bovendien tot het eigen lichaam. Het is pas in een later stadium dat het lichaam van een ander optreedt. De pulsie is in essentie een autoerotische aangelegenheid. Men zou kunnen denken dat dit auto-erotische leeftijdsgebonden is en beëindigd wordt door de intrede van de ander als partner, maar dat is niet het geval. Vanuit het standpunt van de partiële pulsie blijft de ander steeds een middel, nooit een doel op zich. Klinisch uitgedrukt betekent dit dat de pulsie geen enkele behoefte heeft aan een persoon als persoon. De beweging van de partiële pulsie is er een van een boog, een boemerang die over de ander heengaat en naar zichzelf terugkeert, zich op zichzelf sluit en zodoende een volledigheid creëert, een afsluiting, een zelf-genoegzaamheid. Het doel van de partiële pulsie is dus niet de ander, nee, het doel is het bereiken van een bepaalde vorm van genieten. Daarbij is de ander als | |
[pagina 57]
| |
subject volmaakt overbodig, hij of zij is als object - en dan nog, als partieel object - slechts een middel. Ik neem aan dat deze theorie bij een aantal mensen weerzin oproept. We hebben hier te maken met het moeilijk verteerbare luik uit Freuds theorie. Dat het seksueel leven van de mens neerkomt op een veelheid aan partiële pulsies, partieel ten opzichte van zowel doel als object, dat kan men eventueel nog slikken. Maar de idee dat die partiële pulsies auto-erotisch zijn en blijven, zodat de ander gereduceerd wordt tot een op zich onbelangrijk object, steeds inruilbaar, slechts middel, nooit doel, dát neemt men nietGa naar eind6. | |
Liefde: de anderMen zou kunnen denken dat wat ik hierboven beschreven heb, het enige is waartoe de psychoanalyse de liefde herleidt en dat ik aldus een hoger gevoel misken. Wel, over de liefde heb ik tot hiertoe nog niets gezegd, daar begin ik nu pas mee. Ik ga uit van het meest in het oog springende verschil tussen het driftleven en het liefdeleven. In tegenstelling tot de drift, waar het object als middel steeds inwisselbaar is, draait bij de liefde alles rond die ene onvervangbare ander. Er is hier nauwelijks nog plaats voor het ik, het is de geliefde die alle ruimte inneemt. Dit is dus niet alleen een verschil, het is een diametraal verschillende positie. Hoe moeten we dat verstaan? Freud heeft over de liefde geschreven, en vrij veel. Op zich is dat al een zeldzaamheid, want dat lijkt eigenlijk niet thuis te horen in een wetenschappelijk discours. Wetenschappelijk zou het minstens over relatie moeten gaan, over relatiestoornissen, communicatiestoornissen of seksuele dysfuncties. In de harde wetenschappen zal men de liefde beschouwen als de poëtische en dus halfzachte omschrijving van iets wat uiteindelijk herleid kan worden tot hormonale toestanden. Dat maakt Freuds belangstelling des te opvallender, te meer daar hij de liefde bestudeert als een afzonderlijk iets, d.w.z. in se naast en onafhankelijk van het driftleven. Iets anders, maar wat? De liefde lijkt eeuwig te zijn, van alle tijden en plaatsen, maar we hebben de poëzie moeten uitvinden om er iets zinnigs over te kunnen zeggen. Toch moeten we dat ‘eeuwige’ met een korreltje zout nemen. De liefde, zoals wij die nu begrijpen, is eigenlijk een heel recente uitvinding die ook geografisch beperkt is. De invulling ervan is bekend: dat is de exclusieve man-vrouw verhouding, waarvan de exclusiviteit hierin ligt dat de één ongeveer alles is voor de ander en omgekeerd. Welnu, dat is een vrij recente uitvinding, te dateren ergens vanaf de renaissance. Nu zal men opwerpen dat er voordien toch ook huwelijken waren en liefdesrelaties. Ja, maar niet in de huidige betekenis | |
[pagina 58]
| |
van het woord. Het huwelijk was en is in eerste instantie een economische aangelegenheid, nl. het verdelen van goederen en van het erfrecht (vandaar dat huwelijk en bezittende klasse hand in hand gaan, de nietbezittenden hebben het niet nodig). | |
Moeder-kind: prototype van de liefdeBetekent dit nu dat ook de liefde slechts een recente uitvinding is, en dat die idee van de eeuwige liefde neerkomt op een hersenschim? Nee, zeker niet. Psychoanalytisch beschouwd is de liefde de grond van het bestaan, alleen is het zo dat wij het prototype daarvan niet in de manvrouw verhouding vinden, maar elders. Het basismodel van de liefde ligt in de moeder-kind verhouding, en die is wél van alle tijdenGa naar eind7. Hiermee hebben we een van de belangrijkste freudiaanse inzichten geformuleerd, met name dat de allereerste menselijke verhouding de belangrijkste is, en een moulure vormt waaraan alle latere afgemeten zullen worden. Dat is wat wij de overdracht noemen. Dit betekent niet dat die latere relaties daar een kopie van moeten zijn, het kan bijvoorbeeld juist het tegenovergestelde worden, maar dat neemt dat bepalend karakter niet weg, integendeel. Als we iets zinnigs over de liefde willen zeggen, moeten we derhalve de primaire moeder-kind verhouding als studieobject nemen. Die vertoont drie kenmerken: ten eerste, die liefdesverhouding is totaal, ten tweede, ze is vanaf het begin gedoemd te mislukken (de erfenis daarvan is het verlangen); ten derde, ze wordt gekenmerkt door macht. De totaliteit - Buiten de moeder-kind-verhouding bestaat er in het begin niets, de een is alles voor de ander, en omgekeerd. In die een-heid is er weinig of geen plaats is voor iets of iemand anders. De mislukking - Die allesomvattende relatie is gedoemd te verdwijnen. De een-heid ervan wordt voor het eerst doorbroken met de geboorte. Die breuk zal zich voortzetten in de taal. Via de taal krijgt elke mens een afzonderlijke identiteit mét daaraan gekoppelde regels: gij zijt moeder van, dochter van, vader van, zoon van... Het restant van deze delingsoperatie is het verlangen, en het is ook hier dat de verklaring ligt voor het eeuwig verschuivende karakter ervan. Men verlangt ‘iets’ van de ander, iets vaags of iets concreets, maar dat iets blijkt nooit voldoende te zijn, men verlangt over dat iets heen naar de ander zelf, maar als die ander zich geeft, blijkt ook dat niet voldoende. Wat verlangt men dan eigenlijk? Wel, men verlangt die definitief verloren eenheid, die totaliteit die er ooit was. Dát houdt de mens drijvend, in eerste instantie binnen die primaire relatie, daarna ook daarbuiten. De macht - Die oorspronkelijke relatie is er één van almacht, in die zin dat de één effectief alles is voor de ander, dat de twee wederzijds | |
[pagina 59]
| |
elkaars tekort opvullen. Bij het doorbreken van de eenheid kantelt de almacht naar macht. Die macht ligt normaliter aan de kant van de moeder, de alma mater, zodat we hier op het fundament stoten van het bekend adagio: ‘Ce que la femme veut, dieu le veut’, namelijk: ‘Ce que la maman veut, dieu le vele’Ga naar eind8. | |
Het exogamiegebodDe drie basiskenmerken van die oerrelatie zijn ook de basis voor elke latere liefdesrelatie. In haar originele vorm moet deze eerste verhouding worden opgegeven. We hebben beschreven hoe dit gebeurt, met name via de taal als scheidende instantie. Dit is eigenlijk het vaderlijke principe. Een andere vraag is die van het waarom, waarom moet die eerste liefdesverhouding nu per se verloren gaan? Het klassieke antwoord daarop is bekend, dat is het fameuze incestverbod. Eigenlijk is dit niet helemaal juist - alhoewel het zo bij Freud staat - omdat het accent gelegd moet worden op de pendant ervan, namelijk het exogamiegebod: de opdracht die elk mensenkind krijgt om elders te gaan en in dit elders zelf iets op te bouwen en zelf iemand te worden. Dát verklaart de noodzakelijke teloorgang van die eerste relatie. Die noodzaak kan het best geïllustreerd worden vanuit die situaties waar het niet gebeurt, waar er een perfect duale eenheid blijft bestaan, een perfect gesloten relatie waar men niet naar buiten treedt. Klinisch gezien betekent dit dat hij of zij ‘alles’ is voor zijn of haar moeder en dat de persoon in kwestie geen eigen leven leidt, soms zelfs nauwelijks over een eigen identiteit beschikt. Metaforisch uitgedrukt betekent exogamie dat men het moederland moet verlaten als men de wereld wil ontdekken, zeker als men het ‘zwarte continent’ wil ontdekkenGa naar eind9. Hier vinden we meteen het allesomvattende belang van de liefde, want dit betekent niets minder dan dat de liefde en haar effecten de basis vormen van de cultuur in de meest ruime betekenis van het woord. Ieder van ons moet zijn eerste liefde verliezen, om er alles voor te kunnen doen om ze terug te winnen, zij het dan in een ‘elders’. Cultuur ontstaat in die beweging, is zelfs die beweging. Dit betekent evenwel ook - en hier komt het addertje vanonder het gras - dat de liefde in haar oorsprong steeds incestueus is, een idee dat bevestigd wordt door alle mij bekende antropologische studies. Wat wij liefde noemen, wordt in de antropologie niet zo vaak tussen man en vrouw aangetroffen, soms wel, soms niet, afhankelijk van het soort cultuur, daarentegen komt de liefde altijd voor binnen de verwantschapsstructuren, de zogenaamde bloedlijnen. Liefde is die verhouding tussen moeder en kind die zich uitbreidt naar de broers en de | |
[pagina 60]
| |
zussen, en naar de ooms en de tantes (merk op: dus niet noodzakelijk naar de vader!). In diezelfde antropologische studies kan men zien dat erotiek een andere verhouding is, ditmaal specifiek tussen man en vrouw, maar dan wel buiten de groep van bloedverwantschappenGa naar eind10. Ondertussen zal het reeds duidelijk aan het worden zijn waar het probleem zit. Op basis van een aantal historische ontwikkelingen zijn het liefdesobject enerzijds en het erotisch object anderzijds versmolten geraakt in één iemand. Zowel de geschiedenis als de antropologie toont dat die versmelting niet noodzakelijk is, maar dat betekent niet dat het gras bij onze antropologische buren groener is, wel integendeelGa naar eind11. We kunnen het probleem samenvatten met een analytische inside joke: ‘Incest is fine, as long as it is kept in the family’. Ieder van ons moet eigenlijk zijn incest buiten de familie brengen, vandaar de moeilijkheid, dubbele moeilijkheid. Eerst en vooral is het zo dat heel veel mensen met hun eerste liefdesobject als het ware nog een rekening te vereffenen hebben, hetzij in krediet, hetzij in debet. Op zich is dat niet erg, ware het niet dat men meestal die schuld gaat vereffenen bij de latere partner, waardoor elke intieme relatie minstens bezwaard wordt. Op de koop toe is die partner dan nog eigenlijk verboden, want er ligt een schaduw van incest overheen. | |
Liefde en erotiekDaarmee hebben we het antwoord geleverd op onze eerste vraag, die naar het waarom van de zo moeilijke combinatie tussen liefde en erotiek. Freud drukt dat zeer lapidair uit: als je wil genieten binnen een liefdesrelatie, dan moet je de ‘Inzestscheu’ overwinnen, erzonder gaat het niet. Het veld van de drift, zijnde auto-erotisch, partieel en solitair gericht op het genieten, is een ander veld dan dat van de liefde, dat totaal is, reciprook gericht op de ander en vooral op diens verlangen. Als die twee velden zo verschillend zijn, dan rijst onvermijdelijk de vraag hoe ze dan toch samenkomen. De ervaring wijst uit dat dit niet vanzelf gaat. We kunnen dat technisch-analytisch beschrijven, en dat zal ons meteen de moeilijke klippen tonen. De overgang van erotiek naar liefde vooronderstelt een totalisering van wat oorspronkelijk slechts partieel was. Die grijpt plaats via het narcisme, d.w.z. via het eigen lichaamsbeeld als totaliteit waarop men verliefd is (vgl. de puber die zichzelf tersluiks bewondert in de etalageruiten, en niet alleen de puber...). Het vervolg van het verhaal is de afbrokkeling daarvan, de mislukking van het narcisme, waarbij men van het oorspronkelijke voetstuk valt, met als erfenis een ideaal-beeld, zowel fysisch als psychisch. Het is dit in origine narcistisch ideaalbeeld dat men vervolgens bij de ander gaat zoeken. Men schrijft het | |
[pagina 61]
| |
liefdesobject die volmaaktheid toe die men zelf niet heeft maar wel graag wou hebben, en juist daarom worden we verliefd op hem of haar. Vandaar ook de overwaardering en idealisering van de geliefdeGa naar eind12. Daarmee komen we meteen bij de klassieke klip van het liefdesbootje: men wordt eigenlijk verliefd op zichzelf in de ander. Dat is een nogal narcistische bedoening, die - als het daarbij blijft - vrij snel mislukt. De winst daarvan is wel dat het de overgang mogelijk maakt van auto-erotische pulsie naar liefde. Pas daarna kan de tweede klip in zicht komen. Die tweede klip is de koppeling tussen liefde en drift. Hoe gebeurt dat? Het eerste, lapidaire antwoord is dat het in een aantal gevallen gewoonweg niet gebeurt. Als de koppeling mislukt neemt de splitsing van liefde en drift klinisch beschouwd verschillende vormen aan bij man en vrouw. Bij de man krijgen we de bekende opdeling tussen de verheven madonna en de laag-bij-de-grondse hoer, in die zin dat hij zijn liefdesobject ophemelt en zijn erotisch object vernedert. Bij de vrouw verloopt de opdeling anders, alleen al wegens het feit dat zij haar oorspronkelijk object al heel vroeg heeft moeten inruilen, met name de moeder voor de vaderGa naar eind13. Als gevolg daarvan heeft zij veel minder behoefte aan een overwaardering van et liefdesobject, omdat dit op zich al een tweede keuze is. Dienovereenkomstig ontbreekt ook de behoefte an vernedering. Bij de vrouw zal het effect van de splitsing zich aldus niet zozeer richten op het object, oals bij de man, maar veeleer op het verbod an sich. Totdaar de splitsing, het niet kunnen samenbrengen van drift en liefde, als limietsituatie. De praktijk toont meestal een gedeeltelijke koppeling, waarin de aansluiting in meerdere of mindere mate lukt. Als we het hebben over de ‘mindere mate’, dan heeft dat nagenoeg altijd te maken met het feit dat de partners terugvallen op de oedipale identificatie-modellen, waarbij de vrouw het moederbeeld toebedeeld krijgt en de man het beeld van de zoon. Dan ontstaat er een vrij typisch scenario: de man(zoon) doet zijn uiterste best voor zijn vrouw(moeder), want hij wil inderdaad ‘alles’ zijn voor haar. Dat gaat natuurlijk vergezeld van de eeuwige twijfel: ‘doe ik het wel goed?’. Ik gebruik die uitdrukking ‘Doe ik het goed?’ met opzet, omdat die vraag een typisch effect heeft op de erotiek: de man wil per se zijn vrouw bevredigen, omdat hij pas dan ervan overtuigd is dat hij ‘het’ goed doet. Als criterium gebruikt hij evenwel zichzelf en dus het mannelijk orgasme, zodat hij binnen de kortste keren zijn vrouw verplicht tot genieten, en dát is niet erg bevorderlijk, daar man en vrouw juist op dat vlak verschillend zijn. In dit verband moet ik hier ook de atavistische angst van de man voor de vrouw te vermelden. Over elke vrouw valt de schaduw van de moeder, waardoor ze meteen deelachtig wordt | |
[pagina 62]
| |
aan de macht, eventueel de almacht van de moeder. ‘Ce que la femme/la maman veut,...’ Dit roept angst op, met de gekende uitwerkingen, gaande van seksisme tot misogynie. | |
Eros en ThanatosBij de eerste vraag naar het waarom van de problematische combinatie tussen erotiek en liefde lag de moeilijkheid op het niveau van het object. De tweede vraag legt het probleem op het niveau van het genieten: hoe komt het dat, zelfs daar waar het eerste probleem opgelost is, er toch een vreemd gevoel van onbevrediging overblijft, en dit naast en ondanks de bevrediging? Het antwoord daarop brengt mij meteen bij mijn derde en laatste deel. Ons eerste deel was louter psychologisch, ons tweede psychoanalytisch, het laatste ligt op de grens daarvan, en is heel wat minder bekend. Ik breng het dan ook met een veel lagere graad van zekerheid. We beginnen met de feitelijke gegevens. Een seksuele bevrediging, hoe bevredigend ook, is nooit totaal (denk maar aan het ‘post coïtum’). Naïef geredeneerd zou men dit aan de toegepaste techniek kunnen wijten, aan de relatie, desnoods aan de partner. Dat zal in een aantal gevallen ook wel juist zijn, maar bij mijn vraagstelling ga ik er vanuit dat die factoren optimaal zijn. Laten we ons dan de volgende vraag stellen: wat is bevrediging? De vraag kan verwondering wekken, het antwoord lijkt vanzelfsprekend: dat is toch het orgasme, iets wat sedert Masters en Johnson zelfs meetbaar is in termen van contracties en secreties. Welnu, dat klopt niet, dat is slechts de halve waarheid. Waarschijnlijk is het zo dat de preoccupatie met voortplanting, in combinatie met het overwicht van de man, steeds alle aandacht op dat orgasme gevestigd heeft, maar dit neemt niet weg dat er een andere vorm van genieten is. Een vorm die aan het orgasme voorafgaat, en die op de koop toe door het orgasme afgebroken wordt. Er zijn heel wat mensen die dat afbreken zodanig negatief ervaren dat ze het orgasme op alle mogelijke manieren proberen uit te stellen. Met andere woorden, er zijn blijkbaar twee vormen van genieten, die bovendien in een antagonistische verhouding staan: het fallisch genot betekent het eindpunt van dat ander genieten. Binnen de voortplantingsmoraal heeft men dat ander genieten altijd gereduceerd tot de zogenaamde ‘opwindingsfase’, een noodzakelijke voorbereiding tot ‘de daad’, meer niet. De minimalisering van die zogenaamde ‘fase’ heeft alles te maken met het feit dat erotiek juist daar te zoeken valt, los van voortplanting op zich. Niet te verwonderen dat alle banbliksems tegen dit gratuite genieten gericht werden. | |
[pagina 63]
| |
We zouden hier kunnen halthouden, omdat we er een antwoord vinden op onze vraag: de resterende onbevrediging heeft te maken met die antagonistische verhouding, de ene bevrediging doet afbreuk aan de andere, en, zoals de Britten zeggen, ‘You can't have your cookie and eat it’. We kunnen echter ook verder gaan, maar hier betreden we het terrein van de speculatie. Eerst nog een klinische vaststelling: wat men frigiditeit pleegt te noemen, is in een aantal gevallen niets anders dan een weigering, ja, een angst voor die specifieke orgastische toestand. Vreemd... Men spreekt dan over ‘angst voor controle-verlies’, angst om alles los te laten. Als we naar de beleving gaan luisteren, horen we inderdaad een essentieel onderscheid. Het ander genieten zorgt steeds voor een intensifiëring, een opgaande lijn, een steeds stijgend spanningsniveau, terwijl het fallisch genot juist het omgekeerde doet en als het ware het bewustzijn laat exploderen in een nirwana, zodat het ‘ik’ en het gevoel van het ‘ik-zijn’ opgeheven wordt. Dit gaat veel verder dan zogenaamd controle-verlies, het gaat over het gevoel te verdwijnen als individu. Het mag dan ook geen toeval heten dat in de Franse taal het orgasme als ‘la petite mort’ betiteld wordt. Daarbij sluit onmiddellijk een zeer vreemd gegeven aan uit de biologie: fylogenetisch gezien, d.w.z. in de ontwikkeling van de soort zijn dood en seksuele voortplanting twee kanten van één medaille. Zolang het leven zich beperkte tot organismen die zich aseksueel reproduceerden, was het eeuwige leven principieel verzekerd, de dood kon slechts accidenteel optreden. Vanaf het ogenblik dat er een seksuele voortplanting tot stand kwam via de meiose, dit wil zeggen vanaf het ogenblik dat er een mannelijk en een vrouwelijk principe was, vanaf dat ogenblik is de dood niet meer accidenteel maar inherent aan het leven zelf. Ligt het verband hiervan met Freuds onderscheid tussen doodsdrift en levensdrift, eros versus thanatos, (iets wat na hem nooit aanvaard werd) niet voor de hand? Zoals ik dit nu begrijp, kan die doodsdrift worden gekoppeld aan het fallisch genot - immers, de dood is het volledig wegvallen van elk energetisch spanningsniveau en hetzelfde kan je van het fallisch orgasme stellen. Omgekeerd kan men de levensdrift begrijpen als het wegvluchten daarvoor naar steeds intensere differentiaal-spanningen die in een verhevigd ik-gevoel resulteren. Wat zijn de klinische repercussies daarvan? Ik weet het niet, het is nog te vroeg om daarover uitspraken te doen. Het valt mij alleen op dat die sekse die het leven draagt en die terzelfdertijd potentieel multiorgastisch is, dat die sekse juist het meest weerstand vertoont tegen dit orgasme en het meest geniet van die andere vorm. Omgekeerd, dat het andere geslacht het fallisch genieten niet alleen overwaardeert maar | |
[pagina 64]
| |
bovendien ook probeert op te leggen. Seksualiteit, dood en leven, man en vrouw lijken op die manier samen te komen in één mysterieus punt. |
|