Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Over waarden, normen en de mogelijkheid van hun overdracht
| |
[pagina 14]
| |
gisch management, effectief communiceren en motivatie in het human resource management. Of ook wanneer ik het bericht lees dat een vooraanstaand fractieleider met behulp van onder meer mediadeskundigen doende is een beter communicabel en meer aansprekend politiek profiel te ontwikkelen. Men stelle zich bij wijze van gedachtenexperiment Winston Churchill, paus Johannes XXIII, de oude Drees of ook Marga Klompé in een dergelijke situatie voor... | |
Terug naar SocratesIn de dialoog Protagoras treedt Socrates met een sofist in discussie over de vraag wat deugd is en of die te leren is. Interessant is daarbij de uitkomst van het gesprek: beide discussiepartners lijken ervan geleerd te hebben - een uiterst zeldzame vrucht in meer hedendaagse debatten: de sofist moet dankzij het borende en hinderlijke vragen van Socrates toegeven dat hij wat al te gemakkelijk meende te weten wat deugdelijk was en hoe je dat moet overdragen; en Socrates op zijn beurt, die aanvankelijk alleen maar de bedoeling had om de pretenties van de sofist te doorprikken, moet erkennen dat er toch wel een vorm van opleiding in het deugdelijke mogelijk zou kunnen zijn, zij het anders dan in de vorm van een cursus waarin feitenkennis wordt overgedragen. Wat zo'n opleiding zou kunnen zijn wordt nader besproken in een andere dialoog: de Staat. De context is daar de inrichting van een deugdelijke samenleving en de vorming van hen die daaraan leiding moeten geven. Met behulp van beelden en vergelijkingen laat Socrates-Plato zien dat we het woord opleiding letterlijk moeten nemen: het betreft een weg ‘omhoog’, en daar is sturende hulp bij nodig. Een van die beelden is de bekende allegorie van de grot. In die grot kijken aan hun plaats geketenden naar geprojecteerde schaduwen op een wand. Omdat ze niet beter weten houden ze die platte schaduwen voor wat echt en werkelijk is. Je hoeft deze bewoners van de grot maar een zapper in de hand te geven en ze lijken op ons. Er is bijna geweld voor nodig om iemand uit deze situatie te bevrijden: diens ‘hele ziel’, zo staat er in de tekst, moet worden omgedraaid, en bij Plato betekent de ‘hele ziel’: hoofd én hart én ingewanden. Na deze omkeer, waarin de voormalige gevangene zich van de schaduwen afwendt en zich toewendt naar wat wél echt en werkelijk is, kan de opgang worden begonnen naar het licht en de échte dingen die zich daarin tonen: de verre oorzaken van de schaduwen in de grot. Het Allerhoogste bij Plato, het écht Goede, dat al het ware, schone en goede normeert, is in deze opgang onbereikbaar, maar het geeft wel de juiste richting, het goede perspectief aan. Maar bij de genoemde ópleiding blijft het niet: | |
[pagina 15]
| |
de aldus geïnformeerde en verlichte moet een tweede wending maken en terugkeren naar de grot om daar op zijn beurt zielen te prikkelen tot een keer ten goede. Hij is in zekere zin terug in de beginsituatie, maar ziet hetzelfde van voorheen nu in een ander licht. Op deze wijze is de allegorie van de grot een verhaal van een dubbele bekering, van omwending en van toewending. De vraag of de deugd te leren is, heeft in het voorbije jaar in Nederland een hernieuwde impuls gekregen door het publieke debat over waarden, normen en hun overdracht; een debat waarin bewindslieden, partijvoorzitters, fractieleiders, ambtsdragers en andere marktgangers zich op uiteenlopende wijzen en vanuit uiteenlopende motieven hebben gemengd. Soms gebeurde dat met gevoel voor complexiteit en nuance, soms versimpelend en met een ongefundeerde stelligheid. Met een aan de sofisten herinnerende zekerheid wordt er in deze laatste optiek van uitgegaan dat we vanzelfsprekend weten wat normen en waarden zijn, dat die als een soort moreel bouwpakket zijn over te dragen, dat vroeger de als vanzelfsprekend ervaren kerkelijke en maatschappelijke verbanden nog bestonden die dit klusje effectief klaarden, en dat met een nieuwe burgerzin en in modules verlopende onderwijsleerprocessen deze overdracht toch opnieuw zou moeten lukken. Laten we op deze vermeende vanzelfsprekendheden eens de soms wat irritante methode van vragen van Socrates toepassen. Normen en waarden? Die termen worden bij voorkeur in één zin gebruikt, alsof het om twee heel verwante, misschien wel optelbare of zelfs identieke soorten onderdelen van het bouwpakket gaat. Is dat wel zo? Wat staat er bijvoorbeeld in het woordenboek? In Van Dale's Handwoordenboek staat er bij ‘norm’ allereerst dat dit uit het Frans is overgenomen; de hoofdbetekenissen zijn ‘regel’ en ‘richtsnoer’. In het publieke debat zal het wel vooral om de eerste betekenis gaan: de regels, en dan natuurlijk vooral in zoverre die in toenemende mate worden overtreden. Even verder staat in het woordenboek ‘normaal’: overeenkomstig de regel, regelmatig, gewoon. Als tweede, ogenschijnlijk hier niks mee te maken hebbende betekenis staat er bij ‘normaal’ ook nog: loodlijn, een lijn loodrecht op een lijnstuk of een vlak. En wat staat er bij ‘waarde’? Als eerste: de betekenis die iets heeft als bezit of ruilobject; bepaaldelijk: deze betekenis uitgedrukt in geld. Na deze typisch Hollandse eerste betekenis volgt nog een tweede: de betekenis die iets heeft in zedelijk, geestelijk of esthetisch opzicht, of door persoonlijke betrekking. Het zal de tweede betekenis wel zijn die in het debat over normen en waarden aan de orde is, al herinnert de eerste - waarde die in geld is uit te drukken - aan de inmiddels gemeengoed geworden uitdrukking ‘de calculerende burger’, een uitdrukking overigens die niet los gezien kan worden van een politieke verschraling waarin | |
[pagina 16]
| |
de overheid zich vooral als rekenmeester heeft opgesteld en bij ieder plan allereerst sprak over het financieringsplaatje. Waarden in de tweede zin zijn gekoppeld aan het zedelijke, geestelijke en esthetische, en ook aan persoonlijke betrekkingen. Dit herinnert aan de Platoonse drieslag van het goede, het ware en het schone, kortom het deugdelijke als richtend perspectief. Vanuit het woordenboek vertrekkend zou de discussie over ‘normen en waarden’ dus kunnen worden omgedoopt tot het debat over ‘regels en deugden’. Op het eerste oog niet zó verschillend, al wordt nu iets duidelijker dat het om twee verschillende domeinen gaat. Enigszins vooruitlopend: regels horen thuis in het platte vlak van het pragmatisch handelen, deugden worden in zekere zin ‘in den hoge’ aangetroffen. Dit verschil in aard is aan verschillende facetten te illustreren. Normen als ‘grenzen’ opgevat lijken allereerst als negatief begrenzend op te treden: niet sneller dan 80 km/u op de rijksweg tussen Den Bosch en Tilburg, je belasting niet ontduiken, het milieu niet boven een bepaalde norm belasten, etc. Het gaat om grenzen die niet overtreden moeten worden, anders volgen er - in beginsel - maatregelen. Waarden als ‘deugden’ opgevat dragen daarentegen een positieve richting in zich, waarvoor geldt the more, the more: gerechtigheid, verantwoordelijkheid, respect (in wezen drie keer dezelfde deugd), vrede, etc. Met dit verschil hangt een tweede samen: normen kunnen - in beginsel - voor de volle 100% worden gehaald: iedereen rijdt niet sneller dan 80 km/u, iedereen doet een correcte belastingaangifte etc. Terwijl waarden veeleer optreden als morele perspectieven die grenzeloos zijn, die nooit voor de volle 100% worden gehaald: op de terreinen van gerechtigheid, verantwoordelijkheid, respect en vrede zal steeds het tekort worden ervaren. Normen kun je inderdaad naleven, voor waarden geldt dat je er naar kunt leven. Normen kun je bovendien leren: hier zijn de verkeersregels en leer ze uit je hoofd. Door respect gedragen verkeersgedrag daarentegen kan niet worden geëxamineerd maar moet worden vóórgeleefd. Normen en de naleving daarvan zijn aan instanties te delegeren, waarden lijken weinig met institutionalisering gebaat te zijn en juist het meest op te lichten in het persoonlijke contact. Normen kunnen in overleg en autonoom worden afgesproken (en weer worden gewijzigd), waarden behoren tot het domein van het heteronome, waarbij ik heteronomie letterlijk opvat als je iets laten ‘gezeggen’ door het andere of de a/ Ander. Normen zijn ook altijd ‘omwille van’ iets anders: de verkeersveiligheid, het naar draagkracht bijdragen aan de staatshuishouding, een leefbaar milieu. Terwijl waarden (als deugden opgevat) juist een perspectief aangeven dat niet meer ‘omwille van’ iets hogers is. De vragen ‘waar is vrede goed voor?’ of ‘waar is gerechtigheid goed voor?’ lijken weinig zinvol. Over normen kan worden vergaderd, over | |
[pagina 17]
| |
waarden moet worden verteld. Over normen kan worden gerapporteerd, terwijl waarden kunnen worden gevierd. Kortom, normen en waarden, regels en deugden lijken in zoveel opzichten te verschillen dat het voorstel gerechtvaardigd lijkt om nooit meer ‘normen en waarden’ in één uitdrukking te laten samengaan. Toch spreekt uit het feitelijk samengaan van deze begrippen een vaag besef van hun samenhang. Normen en waarden mogen dan in allerlei opzichten van elkaar verschillen, dat wil nog niet zeggen dat ze niets met elkaar te maken hebben. Wat dan? De voorbeelden van zojuist kunnen hier misschien bij helpen. Waarom rijden we op de rijksweg tussen Den Bosch en Tilburg (hopelijk) niet sneller dan 80 km/u? Een nogal te verwachten pragmatisch antwoord zou kunnen zijn: vanwege de intensieve politiecontroles op dat traject. Maar dat helpt niet ‘verder’, zo blijven we binnen het domein van de regels. Een tweede antwoord zou daar buiten treden: vanwege de verkeersveiligheid in algemene zin en de veiligheid van individuele weggebruikers op dat gevaarlijke traject (ook anderen dan mezelf) in het bijzonder. Ik vrees overigens dat zo'n antwoord, gegeven op een gezellig avondje, met licht hoongelach zou worden begroet. Nog veel sterker zou dat opklinken wanneer als motief voor het naleven van de snelheidslimiet zou worden genoemd: het respect voor de wet (Overigens wél het motief waarom Socrates na zijn veroordeling tot de gifbeker in de gevangenis blééf, terwijl zijn vrienden alle voorwaarden voor een ontsnapping hadden geregeld). Door het geven van motieven die samenhangen met verantwoordelijkheid jegens personen en met respect in meer algemene zin, verlaten wij het pragmatische domein van de regels, of liever gezegd, wordt dit domein geïnformeerd vanuit het domein van de waarden die het belang van het autonome individu overstijgen. Plotseling duikt nu die ‘loodlijn’ uit het rijtje woordenboekbetekenissen voor ‘normaal’ in de gedachten op: wat loodrecht, als het ware ‘vanuit den hoge’ op het platte vlak staat, maar daar wél mee verbonden is. Die verbinding wordt door opnieuw Plato mooi gelegd in het verhaal van de stuurman. Daarin gaat het om het probleem van de juiste koers op zee, een zeer pragmatische aangelegenheid. De rebellerende bemanning van een schip zet de stuurman gevangen, men wil liever op democratische wijze de koers uitstippelen, bij meerderheid van stemmen. Dit blijkt niet zo'n succes. Ten einde raad roept men de stuurman alsnog te hulp. Die doet een raar voorstel: hij wil wachten tot het donker is. En dan kijkt hij niet vóóruit, over het zee-oppervlak, voor het vinden van de juiste koers, maar omhóóg, naar de onbereikbare sterrenhemel. Daar, ‘in den hoge’, treft hij iets van grote waarde aan voor het vinden van de juiste handelwijze in het bereikbare en pragma- | |
[pagina 18]
| |
tische. Zo dienen ook normen en regels vanuit waarden te worden geïnspireerd en bepaald, en niet andersom. En dienen, omgekeerd, regels en normen dienstbaar te zijn aan waarden, aan wat het pragmatische overstijgt. Genormeerd gedrag (niet sneller dan 80km/u, etc.) omwille van veiligheid en respect. Wanneer de waarden omwille waarvan regels zijn ingesteld worden vergeten of ontkend, dan ‘dienen’ de regels letterlijk nergens meer toe, dan raakt een samenleving uit het lood, dan blijken regelgeving en de handhaving daarvan in toenemende mate ondeugdelijk te zijn. En dat is niet zozeer spijtig vanwege dat ‘verlies’ van de waarden - die sterren flonkeren vrolijk door - als vanwege het feit dat we ons tekort doen door het volgen van een heilloze koers. Geen wonder dat dan op zoek wordt gegaan - onbeholpen soms - naar het transcendente: steeds meer popsterren raken in hun liedjes religieuze thema's aan, klassieke religieuze muziek verkoopt beter dan ooit tevoren, allerlei bewegingen en groeperingen bieden zich aan op de markt van de levensbeschouwing. Zou het toeval zijn dat in de sfeer van de meest heilloze wijze waarop geprobeerd wordt het gemis aan wat écht de moeite waard is te boven te komen, die van het druggebruik, het meest gebruikte middel ecstacy heet, afgeleid van een Grieks woord dat ‘uitstaan naar’ betekent? In het Boek der Psalmen, zo rond Plato's dagen geredigeerd, vinden we over deze zelfde verhouding van regels en wat ‘uit den hoge’ komt talrijke wijze lessen. In dat boek wordt in velerlei toonaarden de lof gezongen van Gods wet, de Thora, waarvan volgens deskundigen de vertaling eerder ‘richtingwijzer’ dan ‘Wet’ zou moeten zijn. Martin Buber, in zijn mooie ‘verduitsing’ van de Hebreeuwse bijbel, gebruikt er het woord Weisung voor, een rijk woord, en inderdaad kunnen we ons goed voorstellen dat door een woestijnvolk het belang van de juiste richting levendig werd ingezien. Psalm 1 geeft als een soort preludium aan wat de thematiek zal zijn: dié mens is gezegend die de rechte weg gaat, dat is de weg die genormeerd en geïnspireerd is door de Allerhoogste. Wie daarvan afbuigt wordt niet zozeer gestraft, maar loopt verloren. Met een doodlopende koers doen we niet zozeer de Allerhoogste tekort als wel onszelf. En dat hele psalmenboek staat vol met hiermee verwante beelden: ‘leid ons op een weg die niet afbuigt’, ‘Gij spreekt recht naar ongekromd recht’, ‘laat mij in wegen van waarheid gaan’, ‘schijn als een lamp voor onze voeten’, en vele meer. Hier wordt niet om een commandant gevraagd, maar om een Gids die ons in beweging zet. Ook hier vallen regel en deugd samen binnen één perspectief. In het voorafgaande heb ik de problematiek van normen en waarden allereerst meer formeel gezien. Wat zijn dat eigenlijk? Is het wel zo vanzelfsprekend ze in één adem te noemen? Hoe hangen ze samen? | |
[pagina 19]
| |
Maar gaandeweg dringt ook het inhoudelijke zich op. Alleen maar roepen dat regels en deugden om onze aandacht vragen, dat ze moeten worden overgedragen, is inderdaad niet genoeg. Waarden lenen zich niet voor instructie, ze moeten worden getoond, en wel door personen aan personen, en dan moet je man en paard noemen. Welke waarden, en waarom die? In een succesvol boek met de veelzeggende titel After Virtue - letterlijk ‘na de deugd’ - heeft Alasdair MacIntyre grondig nagedacht over de wijsgerige geschiedenis van waarden en deugden. Bij een goed boek horen hoofdstuktitels die in een notedop aangeven wat de centrale thema's zijn. Zo heet een hoofdstuk: Nietzsche or Aristotle; en inderdaad lijkt het er daarin op neer te komen dat we of moeten kiezen voor erkenning van de waardenfragmentarisatie die Nietzsche mede heeft ingezet, of voor een klassieke deugdenethiek waarvan Aristoteles de stamvader is. Maar het slothoofdstuk, waarin het nou net gaat om mogelijkheden voor een richting in een ‘post-deugdelijke’ samenleving, heeft de nog veel intrigerender titel Trotzky and St. Benedict, een titel die gelijk is aan de laatste woorden van de slotzin van het boek, maar in zekere zin verder niet wordt verantwoord. Een op het eerste gezicht teleurstellend open einde van een boeiende studie. Maar ook een slot dat aan het denken zet. Welke richting wordt hier aangeduid? En wat doet de H. Benedictus hier, nog wel naast Trotzky? Een antwoord hierop zou wel eens te vinden kunnen zijn in de eerste zin van de Proloog van Benedictus' Regel voor monniken. Die eerste zin kondigt het programma aan van de hele leefregel: ‘Luister mijn zoon, naar de richtlijnen van uw meester, en neig het oor van uw hart: aanvaard gewillig de vermaningen van uw liefdevolle vader en breng ze metterdaad ten uitvoer, om zo door de inspanningen van uw gehoorzaamheid weer tot Hem terug te keren, van wie u zich door de slapheid van uw ongehoorzaamheid hebt verwijderd’. Laten we ons even niet storen aan het masculiene taalgebruik, en niet meteen onze stekels opzetten bij het vallen van het woord ‘gehoorzaamheid’, maar onbevangen kijken naar wat Benedictus ons mogelijk te zeggen heeft. Het gaat om een oproep tot bekering, een toewending die tevens een afwending impliceert. De oproep - zoals ieder appel - is dialogaal van aard: er wordt gesproken - door de meester, en uiteindelijk door Christus - en er wordt geluisterd. De luisteraar is niet passief: hij moet zijn oor neigen. Ook wordt een hartelijke instemming en aanvaarding gevraagd: het gaat niet om blinde gehoorzaamheid en kadaverdiscipline. Zo is ook het metterdaad ten uitvoer brengen van de vermaningen niet het uitvoeren van een bevel, maar het instemmend ten uitvoer brengen van een opdracht, waartoe men zich geroepen voelt, en waarin de eigen levensvervulling ligt. Om het beeld van een ander te gebruiken: het | |
[pagina 20]
| |
gaat om het van harte instemmen met de waarheid, en deze waarheid vervolgens dóen. Opnieuw een samenkomen van regel en deugd in de allerhoogste zin. De drieslag van luisteren, van harte instemmen en handelen komt nog tweemaal in Benedictus' Regel terug. Wanneer er in het klooster belangrijke besluiten moeten worden genomen, worden alle broeders bij het beraad betrokken. Dan is het aan de abt om op zijn beurt het oor te neigen, te luisteren naar de raad van de broeders (met name naar de jongeren daaronder), die raad zorgvuldig te overwegen, en vervolgens te doen wat gedaan moet worden. Dezelfde trits van luisteren, instemmen en handelen is aanwezig waar het gaat om de dienst van de broeders aan elkaar. Men moet opmerkzaam zien naar wat de ander nodig heeft, daarvoor van harte ontvankelijk zijn, en van daaruit handelen. Een dienst die in beweging wordt gezet door wat de ander bij je oproept. Daar hoort trouwens ook iets bij waar de autonome hedendaagse mens het merkwaardig moeilijk mee heeft: de correctie door de ander, het je door de ander iets laten gezeggen: óók een aspect van heteronomie. De drieslag van opmerkzaam luisteren en toezien op wat er gedaan moet worden, de toewending van het hart en het daaruit voortvloeiend handelen heeft een naam die dit mooi samenvat: bewogenheid. Dat is niet alleen maar een deugd voor binnen de kloostermuren. En ook niet alleen een zaak van de emoties: om Plato's woorden te gebruiken, het gaat om een toewending van de hele ziel, hoofd én hart én ingewanden naar wat het perspectief is van wat écht de moeite waard, écht deugdelijk is. Zo verstane bewogenheid - naar mijn mening een van de kernwoorden in de doelstelling van het Marga Klompé Fonds - verwijst tegelijk naar de a/ Ander die je in beweging zet en naar de anderen die jij in beweging kunt zetten. Dat is geen overdracht van een leerpakket, maar - om in de natuurkundige terminologie van de beweging te blijven - een overdracht van impuls. En, zoals natuurkundigen weten, impuls wordt alleen overgedragen door zaken die écht zijn, niet door schaduwen, beelden en andere schijn. Vóórlevende authenticiteit, dát spreekt aan en heeft iets te zeggen, dát zet mensen in beweging. Jonge mensen, aan wie we zondig normen en waarden willen overdragen, voelen deze verbinding tussen authenticiteit en overdracht intuïtief maar haarscherp aan. Het is in contact met authentieke mensen of met wat die hebben voortgebracht - waarbij ik met name aan dié grote kunstwerken in ruime zin denk die, zoals Rilke het ergens stelt, je appelleren om je leven te veranderen - dat we worden geprikkeld om ons masker van middelmatigheid af te leggen en te tonen dat er méér in ons steekt. Waarbij we mogen beseffen dat ook dat méér in ons een gave is die ‘uit den hoge’ komt. | |
[pagina 21]
| |
Onlangs kreeg koningin Beatrix bij gelegenheid van haar koperen jubileum als vorstin een boek aangeboden met daarin tekeningen en brieven van kinderen. Op een ontwapenende wijze straalt je daarin de behoefte aan authenticiteit en bezieling tegemoet, die in kinderen leeft, een behoefte die we zo vaak negeren of teleurstellen, en waarin juist de Nederlandse vorstin blijkbaar tegemoet komt. Zoals in het recept voor een leefbaar Nederland, dat Lotje van Asselt ons aanbiedt, waarin ik als opvallende ingrediënten noem: ‘een Geweldige Koningin, 15.000.000 plezierige mensen, 3,5 kg enthousiasme, 2 snufjes Geld, belastingvrij (het financieringsplaatje is hier heel bescheiden) en 25 gram gist, om in actie te komen’. Ik weet niet hoe ‘kerkelijk’ Lotje is, maar in deze symboliek van het gist, dat in beweging kan zetten, sluit zij aan bij de bijbelse ingrediënten van het zaad, het zout en het zuurdesem, die vanuit de waarden die ‘uit den hoge’ komen ons bewegen ook in het pragmatische heilzaam te handelen. Zo ben ik met u teruggekomen bij de beginsituatie. Waarden, normen en hun overdracht blijken toch in één context te passen; in zekere zin zoals dat in het publieke debat als vanzelfsprekend wordt aangenomen. Maar wellicht zien we dit nu in een ander licht en is het minder vanzelfsprekend. |
|