| |
| |
| |
Een gesprek
Ladislav Hejdanek: denken en overleven
Guido Vanheeswijck
Het verhaal van Ladislav Hejdanek is het verhaal van zovele Oosteuropese dissidenten. Op drie jaar na heeft hij zijn vak als filosofiedocent nooit kunnen uitoefenen. Na zijn promotie, in 1952, aan de universiteit van Praag op een proefschrift Das Wahrheitsverständnis und einige seiner ontologischen Voraussetzungen, mag hij aan de slag als betonarbeider. Wegens rugklachten krijgt hij ander werk: in de jaren '50 en '60 is hij achtereenvolgens corrector, vertaler en bibliothecaris. Eigen creatief werk wordt met argusogen gevolgd en komt voor publikatie niet in aanmerking.
Op het einde van de jaren '60 treedt de dooi in. In die korte periode van relatieve liberalisering mag Hejdanek ruim honderd artikelen en recensies publiceren. In 1968, tijdens de Praagse Lente onder Dubček, wordt hij als een van twee niet-marxisten benoemd aan het wijsgerig instituut van de Tsjechische academie. Twee jaar later, onder Husak, volgt zijn ontslag. In hetzelfde jaar wordt ook zijn ‘Habilitation’ aan de theologische faculteit door de autoriteiten verhinderd. Met zijn promoties heeft Hejdanek trouwens nooit geluk gehad. In 1952 kreeg zijn leermeester en promotor, Jan Patočka, geen toelating om de doctoraatsverdediging van zijn student bij te wonen: even voordien was hij uit de wijsgerige faculteit verwijderd.
Na 1970 werkt Hejdanek als nachtwaker, stoker en administratief medewerker van een bouwfirma. Sinds 1990, na de ‘fluwelen revolutie’, mag hij opnieuw aan de universiteit zijn eigen vak doceren. Maar intussen is Ladislav Hejdanek, één van de belangrijkste hedendaagse denkers in Centraal-Europa, 65 jaar geworden. Nu hij eindelijk kan doceren, wacht hem het emeritaat.
In die twintig jaar heeft Hejdanek, ondanks publikatieverbod en officiële druk, niet stilgezeten. Hij was één van de vijf oprichters van Charta '77 (naast o.m. Vačlav Havel), waarvan hij tussen 1977 en 1979 woordvoerder was. In dezelfde periode begon hij met zijn befaamde samizdat (ondergrondse)-huiskamerbijeenkomsten, waarop hij denkers en schrijvers uit alle windstreken uitnodigde. Aanvankelijk organiseerde de filosoof Tomin deze bijeenkomsten. Tomin had een officiële benoeming geweigerd en richtte zich in 1978 in een brief tot buitenlandse collega's met het verzoek om gast voordrachten te
| |
| |
houden voor zijn studenten. Vooral uit de Angelsaksische hoek kwam respons. Maar na drie jaar bleek Tomin niet meer bestand tegen de psychische (en politieke) druk en week hij uit naar Oxford. Hejdanek nam dan de rol van Tomin over.
Het opzet van het seminarie was in theorie strikt filosofisch. Hejdanek ging ervan uit dat zijn studenten in Praag op de hoogte moesten blijven van wat er in de westerse filosofie gaande was. Daarvan waren zij al te lang verstoken gebleven. Tijdens de nazi-bezetting waren de universiteiten gesloten en werden vooraanstaande filosofen monddood gemaakt. Onder het communistisch regime beterde het er niet op. Wie zich weigerde te conformeren aan het regime - dat gold ook voor non-conformistische marxisten - werd verwijderd. Alleen een dogmatisch en simplistisch afkooksel van marxisme werd getolereerd. Zijn seminaries beschouwde Hejdanek dan ook als de enige overlevingsstrategie tegen wat hij een ‘samenzwering van incompetenten’ noemde.
Een strikte scheiding tussen filosofie en politiek was in deze omstandigheden onmogelijk, met als gevolg dat Hejdaneks huisbijeenkomsten voortdurend verstoord werden door invallen van de politie. Het meest geruchtmakend was de arrestatie van Jacques Derrida die eind 1981 een nacht tegen de muren van een Praagse gevangenis mocht aankijken. In eigen land stonden Hejdanek en de zijnen nagenoeg alleen.
Vanuit het buitenland kwam steun, zij het met mondjesmaat. In 1981 werd de ‘Jan Hus Educational Foundation’ te Oxford opgericht. Het doel was de ondersteuning van de Tsjechische filosofie en cultuur door het organiseren van gastvoordrachten en het sturen van boeken. Een jaar later werd in Parijs de ‘Association Jan Hus’ gesticht, met dezelfde doelstelling. In 1985 kreeg Hejdanek voor zijn werk de Palachprijs. Twee jaar later verleende de Vrije Universiteit van Amsterdam hem een eredoctoraat (van de Tsjechische autoriteiten kreeg hij echter geen uitreisvisum). In mei van dit jaar was hij gastspreker op de wijsgerige dagen in het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeerte.
De filosofie moet voor U wel heel belangrijk zijn. U hebt tijdens de laatste twintig jaren ondergronds wijsgerige seminaries georganiseerd, waarbij U grote risico's nam. In het Westen hoor je intussen spreken van ‘het einde van de filosofie’. Vanwaar dat hardnekkige geloof in de kracht van de filosofie?
Wanneer men in het Westen over het einde van de filosofie spreekt, dan wordt daarmee het einde van een bepaald soort filosofie, het einde van een tijdperk bedoeld. Ik wil over die kwestie dadelijk meer zeggen. Maar het einde van de filosofie als houding zou rampzalig zijn. Filosofie is voor mij belangrijk omdat zij ons bewust maakt van wat we doen als we denken. Ik verklaar me nader: wetenschappers, politici, economen... bedenken dingen, stippelen bepaalde projecten uit, maar zelf hebben ze niet de criteria om hun eigen denken te beoordelen. Meestal zijn ze daar ook niet in geïnteresseerd. Ze poneren een
| |
| |
doelstelling op korte termijn en werken daar naartoe. Aan reflectie over deze doelstelling komen ze niet toe. Het centrale probleem is dat mensen (niet alleen politici, maar ook wetenschappers) denken zonder dat ze eigenlijk weten wat ze doen. Daarom is filosofie onmisbaar. Ze is geen ideologie die een andere ideologie moet vervangen. Ze is een vorm van reflectie op het denken en de ideeën die vandaag aan de orde zijn.
Opvallend in dat verband is dat U voortdurend spreekt over ‘waarheid’ en ‘in de waarheid leven’. Diezelfde slogan horen we vandaag vaak bij Oosteuropese schrijvers en filosofen. Vačlav Havel, de huidige president van Tsjechoslovakije, heeft het er in zijn redevoeringen voortdurend over.
Je zegt terecht slogan. Sinds Havel president is, wordt de uitdrukking ‘poging om in de waarheid te leven’ inderdaad te hooi en te gras gebruikt en dreigt hij daardoor zijn eigenlijke wijsgerige betekenis te verliezen. Met ‘in de waarheid leven’ is allerminst bedoeld dat wij, dissidenten, de waarheid in pacht zouden hebben, integendeel. Wij beseffen maar al te goed hoe gevaarlijk die idee is. Tsjechoslovakije heeft de laatste vijftig jaar eerst een fascistische en daarna een communistische dictatuur gekend, die er zich allebei van hadden overtuigd de waarheid in pacht te hebben. Tegen een dergelijke waarheidsopvatting zetten wij ons juist af.
De eigenlijke betekenis wordt pas duidelijk op een filosofisch niveau. Kort samengevat komt het hierop neer: terwijl de westerse cultuur er van uitgaat dat de mens, door zijn denken en handelen, de waarheid kan vinden en construeren, willen wij veeleer benadrukken dat de waarheid veel groter is dan de mens, dat hij niet zozeer actief een waarheid kan maken, maar dat hij zich moet openstellen voor de waarheid, ook al is er niemand die luistert. Die waarheidsopvatting is de stimulans geweest voor onze dissidentenbeweging. Wij wisten natuurlijk dat onze acties op korte termijn geen baat zouden bijbrengen (velen van ons hebben jaren in de gevangenis doorgebracht), maar tegelijk voelden we dat we moesten doorgaan: alleen op die manier konden we in de waarheid leven. Indien met het ‘einde van de filosofie’ het einde van het oude waarheidsconcept wordt bedoeld, dan kan ik me daarbij aansluiten.
Die ‘nieuwe’ waarheidsopvatting lijkt me in sterke mate schatplichtig aan Heidegger. Is het trouwens niet zo dat de Tsjechische filosofie sterk bepaald is door de overwegend Duitse fenomenologische traditie?
De situatie is toch wel complexer. De invloed van de fenomenologie is inderdaad altijd sterk geweest, maar daarnaast zijn heel wat andere invloeden aan te wijzen. Heel concreet is de slagzin ‘poging om in de waarheid te leven’ een uitspraak van Solzjenitsin. Patočka's denken over waarheid in de jaren '70 was een filosofische uitwerking van Solzjenitsins woorden. Een uitwerking die
| |
| |
origineel is, maar tegelijkertijd sterk geworteld is in de Tsjechische traditie. Dit waarheidsconcept is daarenboven sterk doortrokken van een ethische dimensie die bij Heidegger veel minder op de voorgrond treedt.
Wat is waarheid in de Tsjechische traditie?
Om daarop een antwoord te geven, moet ik een omweg maken via de Europese traditie. Vrij algemeen geschetst, kan je zeggen dat het Europese waarheidsconcept twee wortels heeft: de Griekse en de joodse. In de Griekse filosofie wordt waarheid omschreven als de overeenkomst van mijn denken met de werkelijkheid. De drie verschillende waarheidsconcepten die wij kennen - de correspondentie, de coherentie en de pragmatische opvatting - zijn daarvan de erfgenamen. In de joodse traditie is daarentegen de werkelijkheid afhankelijk van de waarheid. Die traditie heeft, veel meer dan de Griekse, oog voor de meerzinnigheid van elke werkelijkheid, die pas zichzelf wordt in het licht van de ‘waarheid’. Ter verduidelijking: zowel bij de Grieken als bij de joden wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘wat is’ en ‘wat niet is’. In de Griekse waarheidsopvatting wordt datgene ‘wat niet is’ verwaarloosd; in de joodse wordt ‘wat niet is’ opgewaardeerd: want zij is juist gevoelig voor het onderscheid tussen ‘wat is’ en ‘wat moet zijn’. Waarheid heeft in die optiek alles te maken met ‘wat moet zijn’, waarheid heeft alles te maken met een toekomst die er (nog) niet is en ons appelleert.
Bij uitstek is die waarheidsopvatting te vinden in het apocriefe zgn. derde boek Ezra 4,38-41: ‘Maar de waarheid blijft en is sterk in der eeuwigheid; en zij leeft en heerst in alle eeuwigheid. En bij haar is geen aanneming des persoons; zij maakt geen onderscheid, maar zij doet hetgeen recht is, en onthoudt zich van al hetgeen onrecht en boos is, en allen hebben zij een welbehagen in haar werken. En in haar oordeel is geen onrecht, en zij is de kracht, en het koninkrijk, en de macht, en de heerlijkheid, van alle eeuwen. Geprezen zij de God der waarheid! En hij zweeg stil. En al het volk riep toen, en sprak toen: Groot is de waarheid, en zij is sterk bovenal’.
Je vindt die tekst vaak geciteerd bij de kerkvaders. Bij ons in Bohemen heeft hij een enorme invloed gehad op Johannes Hus, de vader van de Tsjechische reformatie, en zo het aangezicht van de Tsjechische cultuurgeschiedenis in zeer sterke mate bepaald. Diezelfde waarheidsopvatting heeft ook in de 17e eeuw Comenius geïnspireerd en in deze eeuw figuren als Radl, Patočka en eigenlijk de hele dissidentenbeweging.
Bepleit U nu een afscheid van de Griekse rationaliteit ten voordele van een arationeel waarheidsideaal?
Hoegenaamd niet. Maar de kwestie is verre van eenvoudig. Het christendom heeft, naar mijn mening, binnen de Europese beschaving een vorm van
| |
| |
schizofrenie binnengebracht. Vanaf de middeleeuwen is er een verbinding tot stand gekomen tussen het Griekse en het joods-christelijke waarheidsconcept, dat aanvankelijk wel zinvol is geweest maar uiteindelijk voor de inspiratie van het christendom en de Europese cultuur nefast is gebleken. De opdracht is nu niet het geloof van rationaliteit te ontdoen. Dat zou zelfs uiterst gevaarlijk zijn omdat zoiets altijd in fideïsme, dogmatisme of scepticisme uitmondt. Veeleer lijkt het me de opdracht om de rationaliteit zo door te denken dat men uiteindelijk op haar grenzen botst. We moeten een nieuw denken ontvouwen, nieuwe denkmethoden uitwerken, nieuwe technieken voor de arbeid van het conceptuele denken uitvinden, waardoor wij de grenzen van het objectiverende denken kunnen overschrijden. Ik denk trouwens dat we daar al mee bezig zijn. Alleen een rationaliteit die zich bewust is van haar eigen grenzen kan het mysterie van de werkelijkheid en van de waarheid verduidelijken.
Vandaag zijn de dissidenten van weleer de politieke leiders. Hoe ziet U de politieke toekomst van uw land?
Die toekomst is heel moeilijk te voorspellen. Eén van de eerste grote en concrete vragen die op ons afkomt is de toekomst van ons land als staat. Dat de Slovaken voor autonomie kiezen, lijkt me geen goede zaak. Maar de tendens naar afscheiding is overal in Europa aanwezig.
In dat verband meen ik dat wij in Tsjechoslovakije lijden onder het gebrek aan professionele politici. De huidige leiders komen uit het verzet, het zijn mannen met ideeën en ik ben de laatste om de invloed daarvan te onderschatten. Maar er is ook nood aan professionele, praktische politieke ervaring en die missen we. De ‘beroepspolitici’ hebben in de laatste decennia hun vingers verbrand en zijn daarom ongeloofwaardig geworden. De politici van vandaag missen echter de politieke ervaring.
Zelf profileert U zich tegelijkertijd als Tsjech en als Europeaan. Bent U een nationalist of een internationalist? Of zijn beide houdingen met elkaar te verzoenen?
De eerste president van de Tsjechische republiek, Tomas Masaryk, heeft tussen de twee wereldoorlogen veel geschreven over de zgn. ‘Tsjechische kwestie’. Hij zei dat het Tsjechische probleem als een wereldprobleem moet worden gezien. Het project dat je voor je eigen volk wil uitbouwen, moet altijd een project zijn dat uiteindelijk voor alle volkeren kan gelden. Niets leek hem, de ‘founding father’ van Tsjechoslovakije, gevaarlijker dan een gesloten, op zichzelf betrokken nationalisme. Dat werkt, zo bleef hij herhalen, alleen maar verstikkend. Masaryk had met die stelling niet zoveel invloed en ook vandaag is een genuanceerde houding die het midden houdt tussen volksnationalisme en besef van internationale solidariteit, niet direct populair.
| |
| |
Heel waarschijnlijk valt Centraal-Europa straks helemaal uit elkaar. We zien dat nu reeds: een aantal kleine GOS-republieken willen autonomie, de vroegere Joegoslavische republieken zijn nu reeds onafhankelijk, bij ons in Tsjechoslovakije wordt de afstand tussen Tsjechen en Slovaken steeds maar groter. Zelfs bij jullie in België is een splitsing niet meer denkbeeldig. Misschien gaan we de 21e eeuw in met een Europa dat bestaat uit de reus Duitsland, de reus Rusland en daarnaast in het centrale gedeelte een versnippering van kleine staatjes. Op korte termijn lijkt die evolutie onafwendbaar. Maar ze is hoogst gevaarlijk.
Er is daarom nood aan een tegenbeweging. Het nieuwe Europa, alleen gebouwd op economische samenwerking, appelleert te weinig aan de culturele gevoeligheden. Vroeg of laat moet er opnieuw een groter verband komen, waarin de diverse volkeren, zonder hun eigenheid te verliezen, samenwerken en zich in terugvinden. Ik denk dat zo'n confederatie van kleine staatjes noodzakelijk is.
Frantisek Palacky, een man die bij ons vorige eeuw veel over de identiteit van Europa heeft nagedacht, heeft eens gezegd: indien Oostenrijk-Hongarije niet had bestaan, had men het moeten uitvinden. Daarmee bepleit ik geen terugkeer naar een vroegere toestand, wel naar een soort van politiek-culturele gemeenschap, waarin de verschillende volkeren hun eigenheid kunnen handhaven zonder de openheid op de wereld te verliezen. Ooit zullen we moeten kunnen samenleven met alle volkeren in Europa en uiteindelijk in de wereld. Daar gaat het uiteindelijk toch om.
U hebt zich veel beziggehouden met de relatie filosofie-theologie. Kan het christendom, dat in Oost-Europa mede de revolutie heeft in gang gezet, als bindmiddel fungeren voor dat nieuwe, culturele Europa?
Wat betekent ‘christendom’ en wat betekent ‘Europa’? De Europese cultuur heeft heel wat op haar kerfstok: ze ligt aan de basis van grote tragedies, ook vandaag nog. Als Europeaan moeten we ons daarvan bewust zijn: we dragen niet alleen verantwoordelijkheid voor de toekomstige generaties, maar ook voor onze voorouders. Maar anderzijds is de Europese beschaving voor mij de enige die in zich de mogelijkheid draagt om een spirituele en culturele integratie van alle culturen te bewerkstelligen. Ik weet dat ik nu het verwijt ga krijgen een ‘eurocentrist’ te zijn maar, nogmaals, ik ben geen blinde bewonderaar van de verworvenheden van de Europese cultuur. De spiritualiteit die Europa altijd heeft gestimuleerd kan echter ook vandaag nog onvermoede perspectieven openen.
Natuurlijk heeft het christendom in de Europese geschiedenis een centrale rol gespeeld. Maar ook hier moet je een scherp onderscheid maken. Traditioneel maakt men een onderscheid tussen ‘christendom’ en ‘christenheid’. Het eerste staat voor de inspiratie, het tweede voor het systeem. Een gelijkaardig
| |
| |
onderscheid kan je trouwens ook op het communisme toepassen. Het communisme is begonnen als een imitatie van het christendom en het is geëindigd als een parodie ervan.
Ook het christendom zou wel eens een parodie van zichzelf kunnen worden. Het grote probleem vandaag lijkt me dat vele christenen eigenlijk niet weten waarin ze geloven. Veel in de verwoording van de christelijke inspiratie is vandaag ongeloofwaardig geworden. De vermenging van de klassieke metafysica met het openbaringsgegeven heeft, zoals ik reeds zei, zeker zijn zin gehad. Maar nu moet men die klassieke verwoording afzweren. Spreken over God als een onveranderlijke, eerste oorzaak kan niet meer. Indien men geen nieuwe verwoording vindt, zou dat het elan van het christendom wel eens definitief kunnen breken. Hier ligt volgens mij een grote taak weggelegd voor filosofen en theologen.
Zelf doceer ik momenteel filosofie aan de theologische faculteit. En het valt me daarbij op dat vele jonge (protestantse) theologen, nu het juk van het communisme is afgeworpen, ook elke vorm van wijsgerige reflectie afzweren. Ze zijn overtuigd van de waarheid van hun geloof, zoals het door de eeuwen heen is overgeleverd. Waar ze op uit zijn, is een technische verheldering van die waarheid. Vragen over het statuut van die waarheid, wijsgerige vragen in de eigenlijke zin van het woord, gaan ze uit de weg. Op die manier bewijzen ze het christendom allerminst een goede dienst. Ze maken daardoor de kloof met de cultuur alleen maar dieper. Maar zelfs als het christendom in de vorm zoals wij het vandaag kennen zou verdwijnen, ben ik er nog van overtuigd dat een nieuwe beweging zal komen en een nieuw elan zal ontstaan. Ik ben hoegenaamd geen fatalist.
Hoe zal die nieuwe beweging er uitzien?
Ik kan geen koffiedik kijken. Maar de ontstaansgeschiedenis van het christendom is in dit opzicht revelerend. Christus stond in de waarheid en er waren maar twaalf mensen nodig die in Hem geloofden om uiteindelijk het gezicht van een hele cultuur drastisch te veranderen. De inspiratie eigen aan het christendom, die elk systeem transcendeert, is onsterfelijk. De waarheid zal blijven uitdagen, zolang iemand zich erdoor weet aangesproken.
Ondanks alle tegenkantingen die U hebt gehad, bent U allerminst bitter. Bij de uitreiking van het eredoctoraat in Amsterdam werd U zelfs gekarakteriseerd als ‘een vrolijke denker’. Dat samengaan van lach en ernst is toch wel typisch voor de Tsjechische literatuur en filosofie (Havel, Kundera, Kafka).
Als ik terugkijk op de laatste twintig jaar, overvalt mij soms een gevoel van onmacht en opstandigheid. Dat waren gewoon verloren jaren. In de jaren '50 deden wij de eerste ervaringen van onderdrukking op. Hoe paradoxaal dat ook
| |
| |
klinkt, maar zoiets is een leerrijke ervaring. De jaren '60 waren jaren van hoop. Maar die eindigden abrupt in 1968. Daarna leefden we in een waanzinnige, intellectueel en ethisch waanzinnige wereld. Tegen overtuigde tegenstanders kan je strijden. Maar zij die in de twee vorige decennia de macht in handen hadden, geloofden zelf niet in de leuzen die ze verkondigden. Zij bepaalden de regels van een spel, waarvan iedereen wist dat het slechts gespeeld werd.
Toch moet je op één of andere manier overleven. En humor is daartoe een goed middel. Onderdrukte volkeren weten dat maar al te goed. Humor is het eerste stadium van het geloof. En geloof is altijd georiënteerd op de toekomst. Wie zich op de toekomst oriënteert, kan zichzelf niet al te zeer au sérieux nemen. Eigenlijk moet je tegelijk de werkelijkheid ernstig nemen en jezelf niet al te ernstig nemen. Mijn leermeester en oprichter van Charta '77, Jan Patočka, zei: ‘Bepaalde dingen zijn waard om voor te sterven’. Je moet je in alle ernst blijven verzetten tegen onrecht, leugen en onderdrukking. En tegelijkertijd moet je er altijd rekening mee houden dat je je, ook in je verzet, kan vergissen. Waarschijnlijk is er niets belachelijkers dan iemand die zichzelf au sérieux neemt.
| |
Beknopte bibliografie
L. Hejdanek, Das Wahrheitsverständnis bei Emmanuel Radl, in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 1984 (76), pp. 1-12 |
L. Hejdanek, De filosofie en haar verhouding tot de waarheid, Eburon, Delft, 1988. |
L. Hejdanek, Postmodernisme en Midden-Europa, in Wijsgerig perspectief op maatschappij en wetenschap, 1990-91 (31), pp. 166-172. |
|
|