Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1284]
| |
De oudheid in vertaling
| |
[pagina 1285]
| |
ReeksenVertaald worden de klassieken in Nederland al eeuwen. Dat valt gemakkelijk te constateren met een snelle blik in De Rynck/Welkenhuysen. Van de auteur die ik het eerst noemde, de komediedichter Plautus, zijn verschillende stukken al in de 17e eeuw vertaald. Zo werd bijvoorbeeld de Aulularia in 1617 vertaald door P.C. Hooft. Maar de 20e eeuw springt er toch bij vrijwel alle auteurs uit, en daarbinnen weer vooral de naoorlogse periode. Een voorbeeld: van Cicero's Catilinarische redevoeringen werden er één of meer vertaald in 1651, 1702, 1798, 1862, 1907, 1946 (herzien 1973), 1961, 1968, 1979, 1990 en 1992Ga naar eindnoot3. In de naoorlogse periode is duidelijk geprobeerd om vooral de grote klassieke auteurs zoals Homerus, Plato, Thucydides, Vergilius, Cicero en Tacitus toegankelijk te maken in reeksen vertalingen. We kunnen hier denken aan de vertalingen van M.A. Schwartz en J.W. Meijer die vooral bij uitgeverij Tjeenk Willink in Haarlem het licht zagen. Veel van de wat minder ‘grote’ auteurs kregen een plaatsje in series als de Fibula-reeks van Van Dishoeck in Bussum, of de Phoenix klassieke pockets van de Standaardboekhandel in Hilversum en Antwerpen. Vanaf eind jaren zestig komen daar nieuwe reeksen bij. Hier moet vooral uitgeverij Polak & Van Gennep genoemd worden. In een tijd dat intellectuelen zich vooral zagen als ‘kritiese intellektuelen’ (al dan niet op ‘marxistiese’ grondslag) en vooral er op uit waren om de maatschappij te veranderen, begon de uitgeverij van de onlangs overleden Johan Polak vertalingen te brengen van klassieke schrijvers. Eerst in paperbacks, maar al snel in zwart linnen banden met goudopdruk en in een tijdloze, rustige typografie. Typerend is de naam die werd gekozen voor deze serie: de Baskerville-reeks, genoemd naar een klassieke drukletter, die in de jaren zeventig vrijwel in onbruik was geraakt, Johan Polak roeide met zijn ‘klassieke’ uitgaven in meer dan één opzicht dwars tegen de stroom in. Daarbij werd hij gedreven door persoonlijke belangstelling en niet zozeer door commerciële motieven (het is niet bekend hoeveel geld hij in zijn uitgeverij heeft gestoken, maar het moet heel veel geweest zijn). Aan het begin van de jaren tachtig begint ook uitgeverij Ambo zich duidelijker te richten op vertalingen van klassieken. Met name de meer filosofische auteurs als Seneca en Cicero kregen de aandacht, in vertalingen van Cornelis Verhoeven. Halverwege de jaren tachtig staat het er slecht voor. Ambo en Polak & Van Gennep hebben weliswaar vrijwel geen concurrentie van andere series meer te duchten, maar hun eigen klassieke reeksen staan er evenmin erg goed voor. Men besluit zelfs tot een soort fusie. Verschillende vertalingen worden door de twee uitgeverijen in samenwerking op de markt gebracht (bijvoorbeeld van Juvenalis en Augustinus). | |
[pagina 1286]
| |
Inmiddels is de samenwerking weer voorbij en werken beide uitgeverijen aan waarlijk prestigieuze reeksen vertalingen. Ambo paste de bandverzorging zodanig aan dat haar reeks Ambo-klassiek nu zonder meer in één kast kan staan met de Baskerville-serie. Hoewel paperbacks ook uitgebracht worden, blijven de meeste uitgaven de beproefde ‘Polak-vorm’ volgen: zwart linnen banden met goudkleurige opdruk. Als we het veld nu overzien, moet vermeld worden dat ook nieuwe reeksen het licht zien. Een reeks filosofische en retorische teksten is in voorbereiding bij de Groningse Historische Uitgeverij. Van kleinere series noem ik de Obolos-reeks van Styx Publications in Groningen en de reeks Kritak-klassiek uit LeuvenGa naar eindnoot4. Vertalingen van klassieke auteurs zijn dus niets nieuws, dat moge alleen al uit mijn vluchtige schets blijken. Toch is het onmiskenbaar dat er vooral de laatste vier, vijf jaar veel gedaan wordt op dit gebied. Het aantal titels is groot en meer dan ooit tevoren komen alle genres aan bod: het zijn niet meer slechts de hoofdwerken van de belangrijkste auteurs, maar er verschijnen ook minder voor de hand liggende teksten. Ik wijs bijvoorbeeld op de Griekse oorlogen van Xenophon door Gerard Koolschijn (Polak & Van Gennep) en de nogal saaie Lofrede op Trajanus van Plinius door F. Meijer en D. den Hengst (Ambo). Tien jaar terug waren zulke uitgaven nog ondenkbaar. | |
VeranderingenZo'n hausse in nieuwe vertalingen en herdrukken komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. In de eerste plaats kan gewezen worden op de grote veranderingen aan de Nederlandse scholen. Het onderwijs in Grieks en Latijn heeft de laatste jaren een ingrijpende verschuiving laten zien. Leerlingen krijgen niet langer slechts kleine stukjes originele teksten te zien waar zij zich vervolgens moeizaam, woord na woord, doorheen worstelen. De behandelde fragmenten worden ook geïnterpreteerd in relatie tot hun tekstuele en culturele context. In een breder kader worden de leerlingen ingeleid in de antieke cultuur in het algemeen en in het voortleven daarvan in later eeuwen. De Griekse en Latijnse tekstfragmenten staan niet meer voortdurend centraal: de aandacht is nu ook gericht op het geheel van de tekst, op grotere structuren en op intertekstualiteit. In dat kader ligt het voor de hand om ook in de klas uitvoerig te werken met stukken tekst in vertaling (Natuurlijk gebeurde dat vroeger incidenteel ook, maar het zit nu als het ware in het schoolsysteem ingebakken). Bijgevolg kunnen vertalingen van ‘eindexamenauteurs’ als Euripides en Cicero, Plato en Tacitus rekenen op een trouw publiek van leraren, die ze gebruiken ten behoeve van hun lessen. Buiten school lijkt de interesse voor de oudheid groeiende. Er is altijd al een publiek geweest van oud-gymnasiasten, bibliofielen en cultureel geïnteresseerden dat antieke auteurs koopt. Maar deze groep ‘leken’ is blijkbaar toch | |
[pagina 1287]
| |
groter geworden. Wellicht houdt dit mede verband met de veranderingen in het culturele klimaat. Er is al vaak op gewezen dat men massaal teruggrijpt op oude normen en waarden; in onze postmodernistische tijd hebben idealen en bevlogenheid immers plaatsgemaakt voor relativisme en conventionaliteit. Bij de culturele bovenlaag lijkt er in elk geval een zekere herwaardering van het verleden plaats te vinden, al is het dan misschien bij gebrek aan beter. De oudheid is weer salonfähig: je kunt er weer mee voor de dag komen. Dat schept een gunstig klimaat voor het uitbrengen van klassieke teksten. Een wat meer prozaïsche oorzaak is wellicht gelegen in de toevallige omstandigheid dat een paar uitgevers de klassieken een warm hart toedragen. Met alle respect voor De Rynck en Welkenhuysen: was de uitgave van hun monumentale werk mogelijk zonder een uitgever als Ivo Gay, die het stellig als de kroon op zijn fonds ziet? Was een integrale vertaling van de duistere Plotinus denkbaar zonder een roekeloze uitgever die vindt dat zo'n boek ‘er gewoon moet zijn’ en het onvermijdelijke financiële verlies elders in zijn fonds probeert te compenseren? Verder wees ik bijvoorbeeld al op de persoonlijke motieven achter het uitgeversbeleid van Johan Polak. Kortom: het enthousiasme en de daadkracht van individuele uitgevers is een factor die we niet moeten uitvlakken. | |
VraagtekensDat voert mij direct naar enkele bedenkingen. Als de ‘human factor’ van de uitgever inderdaad zo sterk meespeelt, is meteen ook een gevaar ervan duidelijk. Zodra de uitgever weg zou vallen of zijn interesse zou verschuiven, dreigt direct gevaar voor het klassieke fonds. Polak & Van Gennep heeft zeer donkere dagen gekend na het vertrek van Johan Polak: het voortbestaan van de uitgeverij hing aan een zijden draadje. In dit verband is het interessant wat er nu met diezelfde uitgeverij gaat gebeuren. In de zomer van 1992 werd de uitgeverswereld opgeschrikt door de aankondiging van de overname van Polak & Van Gennep door de grote Singel 262-groep, waarvan onder meer Querido deel uitmaakt. Er werd verzekerd dat juist de klassieke vertalingen de reden tot aankoop waren geweest, omdat die in de fondsen van de Singel 262-groep ontbraken. Voorlopig is er inderdaad geen reden tot zorg over de voortzetting. Toch blijft het onduidelijk hoe de Baskerville-serie er over twee, drie jaar voor staat. Zonder de stuwende kracht van Ad ten Bosch is er in principe van alles mogelijk. Een tweede kanttekening die ik zou willen maken, is dat het ondanks alle publiciteit en uitstraling zakelijk gesproken nog altijd om heel kleine uitgaven gaat. De oplage van een klassiek geschrift in vertaling zal maar hoogst zelden boven de 3000 komen. Een oplage van 1500 à 2000 is eerder normaal. Daarbij dient dan te worden bedacht dat vertalingen van klassieken vaak ook nog langzaam verkopen. Het duurt soms jaren eer een uitgave uitverkocht is. De | |
[pagina 1288]
| |
jaaromzet van Polak & Van Gennep werd in de pers geschat op slechts 2 miljoen gulden, terwijl grote uitgeversgroepen al snel aan honderden miljoenen zitten. Het klinkt wat ontnuchterend, maar cijfermatig blijven de klassieke vertalingen dus kruimelwerk. Door de wat scheve verhouding tussen omzet en uitstraling zijn ze misschien nog het meest vergelijkbaar met poëzie-uitgaven: mooi, maar marginaal. En daardoor uiterst kwetsbaar. Trouwens, die kleine schare kopers is nog niet meteen een kleine schare lezers. De boeken worden verkocht, maar worden ze ook gelezen? Vrijwel nooit hoor ik iemand zeggen dat hij een Xenophon of Plato ook werkelijk gelezen heeft. Als bibliofiel vind ik dat ook heel mooi, maar er is in dat geval, dunkt me, nog geen reden om te spreken van een diepgaande ‘culturele’ omslag. De klassieken worden (mondjesmaat) gekocht, bekeken, doorgebladerd... en in de kast gezet. Misschien is er nog meer reden tot zorg. De stroom van goede Nederlandse vertalingen van klassieke teksten kunnen classici en classici-in-spe ook afhouden van het lezen van de grondteksten. Hele generaties leraren komen voor de klas die nooit een substantieel geschrift volledig in het Grieks of het Latijn gelezen hebben. Voor zover zij antieke teksten ‘lezen’, doen ze dat steeds meer in vertaling. Dat wordt ook nog eens bevorderd door de toegenomen aandacht voor antieke cultuur. Immers, ‘waarom zou je dat Latijn of Grieks nog lezen? Het staat er toch allemaal heel duidelijk vertaald? De originele tekst is hooguit goed voor specialisten!’ Het is inmiddels al zo dat filosofen en oud-historici nauwelijks nog Latijn of Grieks hoeven te lezen. Het is tekenend welke auteurs er in vertaling uitgebracht worden: enerzijds filosofen als Plato, Aristoteles, Cicero, Seneca, Diogenes Laertius, Plotinus en Boëthius; anderzijds geschiedschrijvers als Thucydides, Xenophon, Tacitus, Flavius Josephus en Plinius. Nu dreigt voor classici misschien iets dergelijks. Als de romans van Longos, Apuleius en Petronius in uitstekende vertalingen beschikbaar zijn, als er twee volledige vertalingen van de Odyssee in de boekwinkel liggen, wie leest het origineel dan nog helemaal? Men zou kunnen stellen dat de vertalingen het proces van ‘vervreemding’ van het Latijn en Grieks versnellen. Enigszins gechargeerd geformuleerd: het worden nu echt ‘dode talen’, omdat zelfs classici ze steeds minder hoeven te lezen. | |
SanskrietDat is natuurlijk wel wat kras uitgedrukt. De situatie is niet zo somber als ik zojuist suggereerde. Classici blijven toch steeds terugkeren naar het Grieks van hun Homerus. Al was het maar om de moderne vertalers te controleren en fouten eruit te halen. En men zal niet massaal zijn Latijnse Tacitus-teksten dichtslaan en alleen nog maar de vertalingen van Meijer lezen. Waar ik alleen op wilde wijzen is dat de steeds zwellende stroom van vertalingen uiteindelijk wel ten koste kan gaan van de aandacht voor Grieks en Latijn. | |
[pagina 1289]
| |
Maar misschien is dat proces van vervreemding wel onherroepelijk en moeten we juist blij zijn dat de antieke teksten in elk geval nog gelezen kunnen worden. Bij alle somberheid van graecisten en latinisten moet immers ook gezegd dat teksten uit de oudheid nu voor een grote groep lezers binnen bereik komen. Of die er ook daadwerkelijk naar grijpen is een andere vraag, maar ze hebben in elk geval de kans. Zónder de beschikbaarheid van vertalingen was onze antieke letterkunde misschien al net zo vreemd geworden als die in het Assyrisch of Sanskriet. Een cultuur die haar klassieken althans met de mond eert, is wellicht toch nog te verkiezen boven een cultuur die haar klassieken totaal verbannen heeft naar de studeerkamers van specialisten. En naast vervreemding van Latijn en Grieks kunnen vertalingen ook het tegenovergestelde bewerken: ze kunnen je ook dichterbij het origineel brengen. Dat geldt voor kritische lezers, en heel in bijzonder voor vertalers. Het nauwkeurig en fraai omzetten van een Latijnse of Griekse tekst in het Nederlands, of het vergelijken van origineel en vertaling, gaat gepaard met een ware confrontatie met het origineel. Zonder vertaling is een lezer eerder geneigd om over zaken heen te lezen. Een vertaling bestuderen of maken scherpt het inzicht en het gevoel voor wat er in de brontaal staatGa naar eindnoot5. Kortom, er is toch nog hoop. De antieke letterkunde herleeft dan wel niet werkelijk, maar ze heeft in elk geval weer een goede pers en een positieve uitstraling. Dat is bij alle kanttekeningen die men kan maken beslist een vooruitgang ten opzichte van het recente verleden. | |
RepertoriumVia deze algemene gedachten kom ik weer bij het boek van De Rynck en Welkenhuysen. Kan men over het effect van vertalingen nog zo zijn twijfels hebben, hier is nauwelijks discussie mogelijk: De Rynck en Welkenhuysen hebben een belangwekkend en nuttig werk afgeleverd. Wie het boek doorbladert, wordt onmiddellijk getroffen door de gedetailleerdheid en precisie waarmee het vele materiaal gepresenteerd wordt. Vele jaren speurwerk moeten eraan voorafgegaan zijn (ik spreek nog maar niet van het monnikenwerk dat de redactie en correctie van het boek zelf moet zijn geweest). Speciale lof verdienen de samenstellers voor hun aandacht voor oud-christelijke auteurs, die gewoonlijk terzijde gelaten worden. Hier staan de Patres Apostolici broederlijk naast Parmenides, wordt Martialis gevolgd door Martyrum Passiones (Lijdensverhalen van martelaren), en gaat Proba vrolijk vergezeld van de Priapea. Elk artikel begint met een summier overzicht van de relevante feiten over leven en werk van de betreffende auteur. Hoewel het boek niet bedoeld is als een literaire encyclopedie, is juist dit onderdeel bijzonder handig en zeer bruikbaar om een snel overzicht te krijgen. Men krijgt als het ware een lexicon van antieke auteurs bijgeleverd. | |
[pagina 1290]
| |
Daarna volgen de bibliografische verwijzingen naar Nederlandse vertalingen van de auteur. Keurig ingedeeld, voor zover nodig, naar: alle werken, meerdere werken, uitgebreide fragmenten en bloemlezingen en individuele werken. Het is handig om even snel op te zoeken of een auteur vertaald is, en door wie, maar biedt ook alle ruimte voor diepgaand bibliografisch en cultuurhistorisch onderzoek. Zo valt eenvoudig na te gaan welke auteurs in welke perioden populair geweest moeten zijn, welke uitgevers zich op klassieken toelegden, hoe men de werken aanduidde, enzovoort. Het boek is voorzien van een gedegen verantwoording en goed verzorgde registers van trefwoorden en vertalers. En graag vermeld ik dat het boek er voorbeeldig uitziet: band en papier zijn buitengewoon fraai en er is zelfs een leeslint toegevoegd. Gezien deze boekverzorging is de verkoopprijs beslist niet hoog te noemen. In het algemeen hebben de samenstellers hun materiaal heel verstandig geselecteerd. We schieten inderdaad weinig op met informatie over slechte, niet-literaire vertalingen uit de vorige eeuw, en hierin is dan ook het mes gezet, wanneer het materiaal onoverzichtelijk dreigde te worden. Voor de moderne periode is het repertorium echter tamelijk compleet. Dat gaat zelfs vrij ver: ook kleine snippertjes vertaling uit tijdschriftartikelen zijn opgenomen. Misschien was het zinvol geweest om ook voor deze periode iets strenger te zijn. De oudheid in het Nederlands is van groot praktisch nut, niet alleen voor classici, maar voor iedereen die iets met de heidense en christelijke oudheid te maken heeft. Daarnaast maakt het boek duidelijk waar de hiaten liggen, en zal het dus ongetwijfeld stimuleren tot nieuw vertaalwerk. Binnen enkele jaren zullen er misschien al zoveel aanvullingen zijn, dat aan een herdruk of supplement kan worden gedacht. Hopelijk komt het zover. Voorlopig kunnen we De Rynck en Welkenhuysen en uitgever Ambo al meer dan dankbaar zijn voor dit belangrijke werk. |
|