Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1275]
| |
Slachtoffer van de zintuigen
| |
De echte CasanovaOver Casanova doen vele, bijna mythologische verhalen de ronde. Casanova startte zijn carrière als schijnbaar vrome abbé, doctoreerde op zestienjarige leeftijd in de rechten en eindigde zijn leven als bibliothecaris. Hij reisde zijn leven lang Europa door, was literator en financieel expert. Maar hij was ook spion, politieke gezant, chevalier, gevangene, de minnaar van vele, vele vrouwen en steeds eenzaam op zoek naar wat niet te vatten is. Fellini ‘schilderde’ een Casanova die werd voortgedreven van het ene liefdeloze bed naar het andere. De Franse auteur Catherine Rihoit voerde Casanova op in haar 1789-roman La nuit de Varennes als een spookachtig restant van het voorbije Ancien Régime. | |
[pagina 1276]
| |
Wie was de échte Casanova? De Blackwell's Guide of the Enlightenment besteedt slechts vijf regeltjes aan hem: de chevalier de Seingalt was in alles een libertijn en een meester van het 18e eeuwse cynisme. In zijn memoires beluisteren we de spotlach over de voorbije wereld van een oude cynicus, die ons en vooral zichzelf alleen maar wil amuseren met het verhaal van zijn leven - verteld op zijn manier. Ik heb mijn geschiedenis op papier gezet, en niemand kan daar bezwaar tegen maken. Doe ik er echter verstandig aan haar aan het grote publiek aan te bieden waarvan mij niets gunstig bekend is? Nee. Ik weet dat ik een dwaasheid bega. Ik moet echter iets om handen hebben en wil mij amuseren, dus waarom zou ik het niet doen? (Voorwoord, p. 10). Het voorwoord tot het werk, dat ook is opgenomen in De School van het Leven, zaait verwarring bij de lezer. Wil Casanova zich excuseren voor zijn manier van leven? Wendt de bejaarde avonturier zich in een laatste stuiptrekking tot de God van de Openbaring? Bij een eerste lezing zou je denken van wel. Ondanks een uitstekende zedelijke basis, de logische vrucht van de in mijn hart gewortelde goddelijke principes, ben ik heel mijn leven slachtoffer van mijn zintuigen geweest. (...) Om die reden hoop ik, beste lezer, dat mijn geschiedenis op u niet overkomt als onbeschaamde zelfverheerlijking, maar dat u juist inziet dat u een algemene biecht onder ogen hebt, ook al wek ik in mijn vertellingen niet de indruk een boeteling te zijn of iemand die geremd en blozend verslag uitbrengt van zijn misstappen (id., p. 9). Maar hier en daar lezen we weer heel wat anders: Het koesteren van zintuiglijke genietingen is heel mijn leven mijn voornaamste bezigheid geweest; ik heb nooit een belangrijker doel gekend. Omdat ik mij geboren voelde voor de andere sekse, heb ik deze altijd liefgehad, en alles gedaan wat ik kon om wederliefde te wekken. Ik heb ook altijd erg veel van lekker eten gehouden en daarnaast een hartstocht gehad voor alles wat mijn nieuwsgierigheid prikkelde (id., p. 14). | |
[pagina 1277]
| |
Het deed mij plezier de koers kwijt te raken en ik heb voortdurend gedwaald met als enige troost dat ik mij daarvan welbewust was (id., p. 9). Met deze cynische toonzetting start Casanova zijn levensverhaal, in een ronkende 18e eeuwse stijl, in een van italianismen overlopend modieus en aristocratisch Frans. Wie Casanova echt wil leren kennen kan niet voorbij deze inleiding. Essentieel hierin is zijn voortdurend gebruik van een dubbele moraal: naar buiten toe eerbiedigde hij de gangbare opvattingen, binnenskamers respecteerde de chevalier God noch gebod. Casanova schreef zijn memoires in de periode van de Franse Revolutie en zag met lede ogen hoe de standenmaatschappij waar hij zo goed van geprofiteerd had, in elkaar stortte. Casanova is één van de ‘wellustellingen’ - de term is van Baudelaire - van de 18e eeuw, die als aasgieren gretig van het stervende Ancien Régime profiteerden, maar tegelijk wanhopig werden bij het besef dat die maatschappij dood was. De ‘wellusteling’ spreekt de taal van de aristocratie van zijn tijd en doet mee met alle parmantige plichtplegingen. Tegelijk steekt hij de draak met zijn tijdgenoten die ook in het circus van de pruikentijd meedraaien. Hij zuigt ze - ofwel geldelijk, ofwel zinnelijk - uit. Pas na jaren ziet hij in dat het Ancien Régime met zijn privileges en zijn standen de enige grond onder zijn voeten was. Casanova's voorwoord tot zijn memoires is een pragmatische geloofsbelijdenis in dat Ancien Régime. Zijn hele volwassen leven heeft Casanova God en godsdienst belasterd en belazerd, en toch kan hij niets anders dan Voltaires pragmatische adagium - ‘Als God niet bestond, dan moesten ze hem uitvinden’ - onderschrijven. De Histoire zelf vertelt hoe Casanova gulzig van het leven en de maatschappij heeft gesnoept. Met het Voorwoord wordt het verhaal in de juiste context geplaatst: die van het einde van een tijdperk. Op het einde van zijn leven beseft Casanova dat zijn chaotisch leven ‘slechts’ een veruitwendiging was van de chaos van het einde van het Ancien Régime. | |
Van Venetië naar de hele wereldCasanova werd geboren in het decadente Venetië van 1725. De ‘school van zijn leven’ situeert zich in de glorierijke nadagen van de Venetiaanse Republiek met z'n bals masqués, z'n carnaval, z'n patriciërs, z'n wulpse courtisanes en z'n zwartgerokte abbés. Daar wordt hij geboren en groeit hij op. Het begin van de memoires is groots. Casanova diept zijn vroegste herinneringen op: hoe hij leed aan bloedingen en door zijn grootmoeder in een zwarte gondel werd meegenomen naar een heks die hem waste en inwreef met kruiden en hem in | |
[pagina 1278]
| |
een doodskistachtige doos stopte. Hij had een visioen van een beeldschone vrouw die hem kuste en geheimen vertelde. Geheimen die voor iedereen werden verzwegen. ‘Ik verzegelde het en borg het op in het geheimste hoekje van mijn prille geheugen’ (De beschrijving van dit gebeuren is typerend voor Casanova: hij schildert alles groots en fascinerend af, maar waar het uiteindelijk op aan komt - de boodschap, de bevrijdende woorden, de afloop - dat verzwijgt hij). Hij studeert in Padua. Zelf prefereert hij medicijnen maar zijn familie dwingt hem wereldlijk en kerkelijk recht te studeren. Zijn grootmoeder - zijn vader is jong gestorven, zijn moeder permanent afwezig - doet hem in de kost bij de familie van Dr. Gozzi. De kleine Casanova ontpopt zich langzaam tot de slinkse avonturier. Op z'n twaalfde heeft hij zijn eerste liefdeservaring. Dr. Gozzi had ook een zusje van dertien jaar, dat Bettina heette. Zij was aantrekkelijk, vrolijk en dol op het lezen van romans. Haar vader en moeder berispten haar altijd omdat zij zich te veel voor het raam liet zien, en de doctor had kritiek op haar vanwege haar voorliefde voor lezen. Ik voelde mij meteen tot haar aangetrokken zonder dat ik wist waarom. Zij was degene die heel langzaam iets in mij wakker maakte wat later mijn overheersende hartstocht zou worden (p. 41). Er duikt een rivaal op: een oudere jongen heeft ook z'n zinnen op Bettina gezet. De spanning is niet te houden. Bettina wordt als behekst aangezien en geëxorciseerd door een pater kapucijn. Wat later krijgt ze de pokken. Casanova wordt er door besmet: zijn gezicht is bezaaid met grote pokkenbulten. In zijn verdere leven zal hij geen Adonis zijn. Na zijn rechtenstudies ontvangt hij, bij wijze van gunst, van de patriarch van Venetië de tonsuur en de lagere priesterwijding. De jonge abbé (‘abate’, schrijft hij) steelt, naar eigen zeggen - maar zijn blufferige taal is al te doorzichtig -, de show in het decadente Venetië. Hij krijgt de lof van voorname heren en liefkozingen van oudere vrouwen, ‘van wie er een aantal niet oud was, maar daarvoor wel wilde doorgaan om mij te kunnen omhelzen zonder hun fatsoen te schaden’ (p. 80). Hij promoveert in 1742 op zeventienjarige leeftijd tot doctor in beide rechten. De jonge abbé wordt aangesteld als kerkdienaar in een Venetiaanse parochie. Algauw loopt het uit de hand, hij krijgt met ongeveer iedereen in de parochie ruzie, behalve met de profiteurs - daar kan hij nog veel van leren -, en natuurlijk met de vele vrouwen: Ik ging naar de pastoor om hem de preek voor te lezen. Hij was niet thuis. Terwijl ik op zijn komst wachtte, werd ik verliefd op zijn nicht Angela, die op een borduurraam zat te handwerken. (...) Deze verliefdheid werd mij noodlottig: zij had twee andere liefdes tot gevolg, die op hun beurt weer een aantal andere tot gevolg hadden, wat er ten slotte toe leidde dat ik afstand deed van een carrière als geestelijke. Maar laten we op ons gemak verder gaan (p. 90). | |
[pagina 1279]
| |
Enthousiaste jongedames werpen na een preekbeurt liefdesbriefjes in de offermand, in de hoop dat de jonge geestelijke ze onder de ogen krijgt, Hoogtepunt van deze periode is zijn liaison met twee zussen, Nanetta en Marta, stof voor een van de meest besproken bedscènes uit de Histoire. Eerst deed ik alsof ik sliep, maar na een kwartier viel ik echt in slaap. Ik werd pas wakker toen zij in bed kwamen liggen, maar ik draaide mij meteen om teneinde verder te slapen en ging pas tot handelen over toen ik reden had te denken dat zij beiden in slaap waren gevallen. Als zij niet sliepen, hoefden zij dit alleen voor te wenden. Zij hadden mij de rug toegedraaid en wij bevonden ons in het donker. Ik begon met degene naar wie ik lag toegedraaid, niet wetend of het Nanetta dan wel Marta was (p. 128). Aan zijn ‘wild’ geestelijk leven komt een einde als zijn grootmoeder overlijdt. Hij wordt door zijn nieuwe beschermheren op het seminarie van San Cipriano geplaatst. Daar komt hij aan in maart 1743. ‘De nacht ervoor had ik met mijn twee vrouwtjes doorgebracht die (...) maar niet konden geloven dat een jongen met mijn aard zo volgzaam kan zijn. Zij besprenkelden het bed met hun tranen, waarbij zich de mijne voegden’ (p. 153). Tijdens de tocht in de gondel naar het seminarie wordt hij onwel en moet hij braken van de vele amoureuze inspanningen die hij zich de nacht ervoor getroost heeft. Na twee weken verblijf in het seminarie wordt hij weggestuurd omdat hij met een studiegenoot in bed werd betrapt. Casanova houdt voet bij stuk dat alles een ellendige vergissing was. Zijn beschermheren laten hem in een fort gevangenzetten. Niet voor lang. Zijn steeds afwezige moeder - voer voor psychoanalytici - eist dat hij zich onder de bescherming stelt van de pas benoemde bisschop van Calabrië. Casanova vat de reis naar het zuiden aan en ontmoet de wonderlijkste figuren. Hij laat zich op sleeptouw nemen door een minderbroeder met wie hij een avond doorbrengt in een obscure kroeg, verliest al z'n geld tijdens een gokspelletje, loopt van de monnik weg, maakt een ongelukkige val en komt bij een geile herbergier terecht die hem wil verkrachten, ontmoet opnieuw de onwaardige monnik en daarnaast nog vele vrouwen die blijkbaar wat van hem willen. Enfin, de reis verloopt bijzonder chaotisch. In Napels mist hij de afspraak met de bisschop, met als gevolg dat hij zonder geld in een vreemde stad zit. Met een scheikundig truukje - hij weet hoe kwik te verdunnen en het te verkopen als echte kwik - pingelt hij een oosterse koopman wat dukaten af. Casanova's commentaar: ‘Bedrog is een zonde. Eerlijke list daarentegen is niets anders dan voorzichtigheid: een deugd’ (p. 225). Een staaltje libertijnse dubbelmoraal. Na enkele dagen ontmoet de jonge Casanova dan toch de bisschop, maar met het Calabrische klimaat en de mensen - vooral de lelijke vrouwen - in het achterhoofd maakt hij zoveel kabaal dat de bisschop hem terug naar | |
[pagina 1280]
| |
Venetië stuurt. Hij vertrekt dus opnieuw naar het noorden, maar niet zonder zijn beschermheer wat geld af te luizen. De terugreis verloopt even chaotisch als de heenreis: ‘Ik sliep steeds met mijn broek aan, niet alleen voor de veiligheid van mijn geld, maar ook omdat deze voorzorg mij nodig leek in een land waar tegennatuurlijke neigingen een veel voorkomend verschijnsel zijn’ (p. 235). Hij komt aan in Rome, hoofdstad van de pauselijke staat die bestuurd en voor een groot deel bevolkt wordt door een legertje kardinalen, bisschoppen en abates. In Rome is iedereen van stand op één of andere manier ‘abbé’(abate). Casanova kan een postje bemachtigen bij de machtige kardinaal Aquaviva en heeft een liaison met een getrouwde Romeinse donna. De jonge abbé dringt door tot in de kringen van de paus. Tijdens een gesprek met paus Benedictus vraagt en verkrijgt hij de toelating ‘alle verboden boeken te lezen’ én een vrijstelling van het vleesverbod op vrijdag en zaterdag. Casanova is erg gesteld op lekker eten en heeft het moeilijk met de strenge spijswetten. De kardinaal verlangt van Casanova dat hij lessen Frans volgt. Dat brengt hem opnieuw in moeilijkheden. Hij ontmoet in het huis van de leraar Frans een jongeman die hopeloos verliefd is op de dochter van de taalleraar, maar geen bruidschat kan betalen. De vader verbiedt de jongen de verdere toegang tot zijn huis. Het meisje, Barbaruccia, laat voor Casanova's ogen een briefje vallen bestemd voor de wanhopig verliefde jongeman. De achttienjarige abbé wordt liefdeskoerier ‘uit weekhartigheid’, zoals hijzelf beweert. Van het een komt het ander. Het meisje wordt zwanger en de jongeman schaakt haar uit het huis van haar vader. Verkleed als abate willen ze naar Napels vluchten. De vader roept de politie ter hulp: de jongeman wordt gearresteerd en het meisje vlucht naar het verblijf van Casanova in het palazzo van Aquaviva. Alles komt uit en het meisje wordt door de kerkelijke overheid in een klooster geplaatst tot het huwelijk op rechtmatige wijze kan plaatsvinden. Omdat er allerlei praatjes over de betrokkenheid van Casanova de ronde doen, ziet de kardinaal zich gedwongen hem uit zijn dienst te ontslaan en weg te sturen uit Rome. Deze beslissing betekent meteen het einde van zijn geestelijke carrière. Teleurgesteld verlaat de ex-abate Rome met bestemming Constantinopel. Vanaf dat moment is de wereld zijn thuis. Het echte avontuur kan beginnen. | |
Het liefdeloze bedDe hedendaagse lezer knippert wellicht even met de ogen bij de frivoliteiten van deze jonge abbé. Wie de geschiedenis van de kerk van het Ancien Régime kent, zal zich hierover minder verbazen. Al van in de middeleeuwen was het toedienen van bepaalde kerkelijke wijdingen in de eerste plaats een gunst, een ereteken voor de wijdeling. Een andere gekende Venetiaan, Antonio Vivaldi, de ‘rosse priester’, leidde een leven dat hoofdzakelijk gericht was op muziek | |
[pagina 1281]
| |
en op zijn wereldse contacten met welgevormde zangeressen. Zestig jaar na de dood van Casanova ontvangt de gevierde componist Franz Liszt in Rome eveneens de lagere wijding, zonder theologiestudies maar wel met enkele natuurlijke kinderen. De dubbele moraal van het libertinisme speelde ook mee in de kerk. Twee schijnbaar onverzoenlijke extremen - het frivole leven in de kringen van de welgestelden en de intellectuelen en de rigide jansenistische moraal - gingen een merkwaardig huwelijk aan. Op het einde van de 18e eeuw en in het begin van de 19e maken zowel de atheïstische revolutie als het katholieke ultramontanisme een einde aan deze dubbelzinnige situatie. Keren we nog even terug naar de vele bedavonturen van de jonge abbé. Wat is ‘Wahrheit’? Wat ‘Dichtung’? Casanova's herinneringsproces is vanzelfsprekend sterk beïnvloed door de losbandigheid die zijn verdere leven tekende. Toch worden een aantal van Casanova's contacten door historische bronnen bevestigd. Als voorbeeld neem ik een bekende passage uit de Histoire de ma vie die opgenomen is in de bundel Hollands Avontuur. De 33-jarige Casanova maakt in opdracht een reis naar de Republiek en ontmoet daar de welgestelde koopman Hooft. De koopman heeft een dochter. Esther. De lezer raadt al wat er gaat gebeuren. De chevalier beschrijft de vele hartstochtelijke scènes tussen hem en het meisje. ‘U hebt me lief’, zei ze, ‘en het kan u niet moeilijk vallen een meisje dat weldra uw vrouw zal worden en waarover u heer en meester zult zijn, gelukkig te maken. (...) Wanneer ik eenmaal uw vrouw ben, zal ik alles doen wat u verlangt’ (Hollands Avontuur, p. 94). De historische bronnen leggen echter andere zaken bloot: op het moment van de kennismaking is de lieftallige Esther Hooft geen veertien, maar nauwelijks elf. Voor haar zal Casanova in het beste geval een ‘oom Jacques’ geweest zijn, die haar voortdurend verbaasde en charmeerde met zijn verhalen en occulte truukjes.
Casanova haalt in zijn autobiografie trouwens nog veel meer begrippen door elkaar, bijvoorbeeld de begrippen liefde en begeerte. Woorden als ‘verliefd’, ‘aangetrokken’, ‘gelukkig zijn’ e.a. hebben bij hem betrekking op de seksuele act, niet op gevoelens van ‘trouw’ en ‘vriendschap’. Wanneer hij zijn overbrenging naar het seminarie beschrijft, vertelt hij dat hij zo ziek was van de amoureuze inspanningen dat hij moest braken. | |
[pagina 1282]
| |
Ik weet niet of de lezer weet hoe een minnaar zich voelt die bij het scheiden van zijn geliefde denkt haar nooit terug te zullen zien. Hij brengt haar voor de laatste maal hulde en als hij dit heeft gedaan, wil hij niet dat het de laatste keer was, en begint hij opnieuw totdat hij ziet dat zijn ziel zich in bloed uitstort (p. 153). Dit heeft meer te maken met seksuele overdaad dan met erotiek. Echt liefdesgeluk is in de Histoire niet te vinden. Zoals bij Sade is de liefde ontdaan van alle vreugde. De libertijnse moraal is die van het liefdeloze bed, waaruit slechts afkeer en verdriet kan ontstaanGa naar eindnoot3. | |
Cynicus of christen?Is de Histoire de ma vie alleen een goed geschreven boek vol erotische avonturen? Dat is het ongetwijfeld, maar er is meer: de chevalier leert ons iets over de psychische gesteldheid van een individu dat het failliet van een wereld beleeft. Casanova wil ‘filosofisch’ leven, voor hem betekent dit: vrij. Voor de libertijn - al is hij zijn carrière gestart als abbé - behoeft de wereld geen god of gebod. Casanova expliciteert in zijn memoires zijn opvattingen over moraal: De theorie over zedelijk gedrag heeft voor het leven van een mens geen ander nut dan de index van een boek heeft voor iemand die het wil gaan lezen en eerst de inhoudsopgave doorneemt: hij weet dan welke stof wordt behandeld. Zo is het gesteld met de moraal die ons wordt voorgehouden in preken, regels en de geschiedenissen die de mensen ons vertellen die ons opvoeden. Wij luisteren aandachtig naar dit alles, maar als zich de situatie voordoet de raad te benutten die men ons heeft gegeven, krijgen wij zin te zien of de zaak blijkt te zijn wat men ons ervan heeft verteld. Wij gaan er dan mee door en worden gestraft door berouw. Wat ons enigszins schadeloos stelt, is dat wij ons op die ogenblikken wijs vinden en menen het recht te bezitten anderen te onderwijzen. Degenen die wij onderwijzen, doen niet meer of minder dan wij hebben gedaan, waaruit voortvloeit dat de wereld altijd hetzelfde blijft of van kwaad tot erger gaat (p. 75). Wat de mens ook doet, hij botst altijd met de neus tegen de muur. Ook dat is libertijns: er bestaat vrijheid, maar die vrijheid brengt weinig goeds. Gehoorzaamheid is echter even dom en onaantrekkelijk. Deze cynische toon duidt op het failliet van het 18e eeuwse vrijheidsdenken. Dit levensgevoel hangt samen met de ondergang van de oude maatschappijvormen: de libertijn dacht dat hij vrij was en wilde volop van de aardse genoegens genieten. Uiteindelijk beseft hij dat hij het slachtoffer is geweest van zijn zintuigen. De wereld waarin hij leefde was een stervende wereld. Na de Revolutie staat de libertijn alleen. De ‘goedmoedige’ maatschappij die zijn bestaan mogelijk maakte is dood. De grond onder zijn voeten is verdwenen. Voor de libertijn zijn er maar twee uitwegen: de oprechte bekering of het cynisme. | |
[pagina 1283]
| |
Betekenisvol zijn de laatste woorden van Casanova op zijn sterfbed in het kasteel Dux in Bohemen. Moegetergd door het personeel - ze scheurden zijn portret uit één van zijn boeken en plakten het met poep op de toiletdeur - overlijdt hij in 1798 aan de gevolgen van een blaasziekte. De woorden: ‘Ik heb geleefd als een filosoof, maar sterf als christen’ zetten weliswaar een punt achter dit leven maar lossen niet meteen het raadsel ervan op. |