Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1208]
| |
Een frisse wind in de economische wetenschap
| |
McCloskeyIn de economische wetenschap is de discussie over retoriek ongeveer tien jaar geleden op gang gekomen. In 1983 publiceerde Arjo Klamer het boek Conversations with Economists, en Donald McCloskey het artikel The Rhetoric of | |
[pagina 1209]
| |
EconomicsGa naar eindnoot2. In hetgeen volgt zal ik hoofdzakelijk ingaan op het werk van McCloskey, dat ongetwijfeld meer invloed heeft gehad dan dat van Klamer. We kunnen in de stellingen van McCloskey twee lagen onderscheiden. Enerzijds bekritiseert hij wat hij de ‘modernistische methode’ noemt, de zogenaamde ‘received view’, voor zover die als enige geldige methode voor de economische wetenschap naar voren wordt geschoven. Anderzijds drijft hij de zaken op de spits door elk epistemologisch project te verwerpen. Het is volgens hem onmogelijk om eens en voor altijd aan te geven hoe kennis wordt verworvenGa naar eindnoot3. Laten we de voornaamste argumenten van zijn redenering van naderbij bekijken. De methode die de meeste economen beweren te volgen, zo stelt McCloskey, bestaat uit een mengeling van logisch positivisme, behaviorisme, operationalisme en dergelijke, die in wezen de methode van de fysica van de vorige eeuw imiteertGa naar eindnoot4. Enkele belangrijke eigenschappen van die methode zijn dat een theorie falsifieerbaar moet zijn. dat voorspelling het doel is van wetenschap, en dat alles zoveel mogelijk in objectieve termen (lees: cijfers) moet worden uitgedrukt. Als men echter gaat analyseren hoe economen in feite argumenteren. dan blijft er van deze mooie principes niet veel over. Met andere woorden. economen redeneren anders dan dat ze beweren te redeneren: ze doen niet wat ze zeggen te moeten doen. De kloof tussen woord en daad zou natuurlijk kunnen worden gedempt als economen er maar voor zouden zorgen dat hun feitelijk werk beter aansluit bij hun methodologische principes. Maar daar zit volgens McCloskey juist het probleem. Als economen dat zouden doen, dan zouden ze nog bitter weinig te zeggen hebben. Vele interessante theoretische ontwikkelingen blijken immers niet de vrucht te zijn van de toepassing van de modernistische principes. Weinig van hetgeen economen vandaag produceren zou in het licht van die principes overeind blijven. Kortom, een correcte toepassing van het modernisme zou niet minder dan de ziel uit de economie wegnemen. McCloskey stelt daarom de omgekeerde weg voor: een wijziging van de principes, die in overeenstemming moeten worden gebracht met hetgeen feitelijk gebeurt. Zijn stelling is, kort samengevat, dat de modernistische methode een slechte methode is die zonder negatieve gevolgen kan worden opgegeven. Verschillende argumenten ondersteunen dit negatieve oordeel. In de filosofie heeft het logisch-positivisme zijn beste tijd gehad. De oorspronkelijke leveranciers van de methodologische criteria, de filosofen, geloven niet langer in de waarde van hun produkt, waarom zouden economen dat dan blijven doen? Een meer inhoudelijk argument is dat falsifieerbaarheid een zeer dubieus criterium is gebleken. Het is bijna steeds onmogelijk om de hypothese die men aan een cruciale toets wil onderwerpen van de noodzakelijke bijkomende hypothesen te isoleren. En ook predictie is problematisch: economen kunnen nauwelijks beter voorspellen dan anderen (Mochten ze de toekomst beter kunnen voorspellen, dan zouden ze ongetwijfeld allemaal rijk zijn!). | |
[pagina 1210]
| |
Zelfs indien men aanneemt dat deze kritiek op de ‘received view’ steekhoudend is, blijft de vraag: dient de economische wetenschap zich van het juk van de modernistische methode te bevrijden? Verliest de economie op die manier niet haar statuut als wetenschap? McCloskey meent van niet: het gaat hier niet om een alles of niets situatie, om een keuze tussen rationaliteit of irrationaliteit. Het modernisme bezit niet het monopolie van rationaliteit. | |
Een retorisch zelfonderzoekHier raken we de kern van McCloskey's betoog. McCloskey zegt dat economen moeten ophouden zich als methodologische schizofrenen te gedragen; ze moeten zich bewust worden van de argumenten die ze de facto gebruiken. Ze moeten zichzelf met andere woorden aan een retorisch zelfonderzoek onderwerpen. Hiervoor kunnen ze onder meer beroep doen op de inzichten van de moderne literaire kritiek (McCloskey geeft het voorbeeld door teksten van enkele beroemde economen te analyseren) of de informele gewoonten van hun ‘stam’ bestuderen (zoals die te vinden zijn in seminariegebruiken, mondelinge adviezen, aanwijzingen in referee-rapporten, grappen, enz.). Volgens McCloskey zal daaruit blijken dat economen over een arsenaal van argumenten beschikken dat veel rijker is dan ze vermoeden, en dat het in wezen om dezelfde argumenten gaat die de wetenschap van de retoriek sinds eeuwen bestudeert. Afhankelijk van de context kunnen sterke argumenten hun kracht ontlenen aan hun verbale suggestiviteit (het signaleren van een interessante invalshoek), aan een verwijzing naar het criterium van de filosofische consistentie (geldigheid van bijkomende hypothesen) of naar het criterium van de symmetrie (‘na het effect op de vraag moeten we ook het effect op het aanbod bestuderen’), aan een appel aan een autoriteit (‘Keynes heeft aangetoond dat’), enz. Een belangrijk inzicht dat economen door zo'n onderzoek zouden verwerven, is, aldus McCloskey, dat ze constant metaforen aanwenden. Een aanzienlijk deel van hun vocabularium bestaat uit (dode) metaforen die uit nieteconomische gebieden zijn geïmporteerd (voorbeelden: elasticiteit, crisis, evenwicht). Maar ook hun meest gesofisticeerde mathematische modellen kunnen het niet zonder metaforen stellen. Hiervan getuigt het gebruik om modellen te verduidelijken aan de hand van ‘parabels’ en ‘verhalen’. Voor McCloskey zijn metaforen duidelijk een wezenlijk (en niet louter ornamenteel) bestanddeel van de economische wetenschap, die trouwens ook de rijkdom van de wetenschap uitmaken. Maar metaforen zijn niet perfect: de werelden die ze met elkaar in contact brengen stemmen meestal slechts op een beperkt aantal punten overeen. Metaforen kunnen ook een morele dimensie hebben, die we bij nader inzien liever willen vermijden. Om die redenen pleit McCloskey voor een kritisch gebruik van metaforen: of ze (nog langer) geschikt zijn of niet wordt het best in alle openheid onderzocht en besproken. | |
[pagina 1211]
| |
Een retorisch zelfonderzoek zou er in de eerste plaats voor moeten zorgen dat economen een beter inzicht krijgen in de argumenten die echt van tel zijn. Hun naïeve geloof dat overtuigende argumenten alleen uit de toepassing van de modernistische principes kunnen voortkomen, zou er definitief door worden aangetast. Dit impliceert niét dat objectieve, harde, preciese argumenten buitenspel worden gezet; wél dat ze in het spel van de argumentatie meerdere concurrenten naast zich moeten dulden. Maar er is meer. McCloskey stelt dat zo'n onderzoek economen ook zal helpen zich van de kwalijke reputatie te verlossen die ze op een aantal terreinen hebben verworven. Zo wordt economen vaak verweten dat ze onbegrijpelijk schrijven, dat ze slechte leermeesters zijn (want hun gevoeligheid voor overtuigende argumenten is te laag), dat ze op gespannen voet leven met hun collega's uit andere wetenschappen (de economie kan haar methodologische pretenties immers niet hard maken), dat ze zich koste wat het kost willen beperken tot ‘objectieve gegevens’ (en neer kijken op inzichten, hoe waardevol ook, van subjectieve oorsprong), en dat ze al te dikwijls verstrikt raken in oeverloze debatten (misverstanden worden onvoldoende uit de weg geruimd). Meer aandacht voor de retoriek moet hierin volgens McCloskey verandering brengen. | |
Kritiek op McCloskeyMcCloskey's stellingen werden over het algemeen positief onthaald. Het dient gezegd dat hij zijn zaak met veel verve verdedigt, in een ronduit schitterend Engels. Hij debatteert graag, en hij dient zijn critici van antwoord met spitse repliekenGa naar eindnoot5. Maar, laten we enkele punten van kritiek van naderbij bekijken. Zijn suggestie om elke methodologie overboord te gooien stuitte op hevige reacties: als we dat zouden doen, zouden we de wetenschap dan niet overleveren aan de complete willekeur? Komt de economie dan niet terecht in het troebele water van Feyerabends anything goes?Ga naar eindnoot6 McCloskey repliceert hierop door een onderscheid te maken tussen methodologie, Methodologie en ‘Sprachethik’. Methodologie met een kleine ‘m’ staat voor de dagelijkse retoriek, het hele gamma van argumenten dat economen in de praktijk bespelen. Methodologie met een hoofdletter staat voor de officiële retoriek, het geheel van regels en methoden die economen volgens de voorschriften van de economische methodologen zouden moeten volgen om aan wetenschap te doen. Het is op deze Methodologie dat de kritiek van McCloskey is gericht; zoals we gezien hebben trekt hij de bruikbaarheid ervan radicaal in twijfel. Maar er is ook wat Habermas de ‘Sprachethik’ heeft genoemd, die de voorwaarden voor beschaafde communicatie aangeeft. Het gaat hier over de veelal impliciete meta-regels die de menselijke conversatie in goede banen leiden: niet schelden: aandachtig zijn: geen vooroordelen koesteren; uitleg geven wanneer erom wordt gevraagd: geen geweld gebruiken om je ideeën kracht bij | |
[pagina 1212]
| |
te zettenGa naar eindnoot7. Het aanvaarden van de ‘Sprachethik’ stelt volgens McCloskey paal en perk aan willekeur en maakt dat anything goes niet betekent dat alles is toegelaten. Een ander verwijt dat McCloskey wordt toegestuurd is dat zijn visie zou impliceren dat de economische wetenschap zich niet langer hoeft bezig te houden met de realiteit. Voor het begrip ‘realisme’ zou in de economische wetenschap geen plaats meer zijnGa naar eindnoot8. McCloskey's reactie hierop is verrassend mild. Zonder diep op de zaak in te gaan antwoordt hij dat hij wel degelijk een realist is. Tegelijk wijst hij erop dat vele economen onderzoek verrichten dat weinig met de realiteit te maken heeft, maar daarom niet minderwaardig is. | |
MirowskiDe meest diepgaande kritiek op McCloskey is afkomstig van Philip Mirowski. Mirowski signaleert onder andere de volgende paradox. Bij McCloskey gaat een anti-Cartesiaans pleidooi ten gunste van de retoriek samen met een aanvaarden, ja zelfs verdedigen van de meest Cartesiaanse stroming in de economische wetenschap, de neo-klassieke theorie. Het is inderdaad opmerkelijk dat de vernietigende kritiek van McCloskey op de Methodologie als het ware aan de oppervlakte blijft en de ‘substantie’ van de economische wetenschap spaart. De verklaring hiervoor is dat McCloskey oordeelt dat de economische wetenschap fundamenteel gezond is. Overigens vindt hij dat zijn retorisch pleidooi compatibel is met om het even welke economische theorie, en bovendien dat een kritische bevraging van de argumentatie een grotere openheid en meer respect zal bewerkstelligen onder economen van verschillende strekking. Een andere opwerping van Mirowski is dat McCloskey's opvatting over retoriek a-historisch zou zijn. Mirowski vindt dat McCloskey zich onvoldoende interesseert voor de historische achtergronden waartegen de economische wetenschap zich ontwikkeld heeft. Een retorische analyse moet volgens Mirowski noodzakelijkerwijs een historisch onderzoek zijn, dat tracht te achterhalen waarom bepaalde keuzen gemaakt werden en waarom ze overtuigend waren. Dit geldt in het bijzonder voor de analyse van metaforenGa naar eindnoot9. Mirowski tracht aan de hand van een grootscheeps onderzoek over de basismetaforen van de neoklassieke theorie aan te tonen hoe het wel zou moeten. De resultaten van dit onderzoek behandelt hij in zijn boek More Heat Than LightGa naar eindnoot10. Zijn stelling is dat de grondleggers van de neo-klassieke economie hun basismodel slaafs hebben gekopieerd van de natuurkundigen van het midden van de negentiende eeuw. Meer bepaald hebben zij zich gebaseerd op de theorieën over energie die toen gangbaar waren. Het energie-model van het midden van de negentiende eeuw is dus dienst gaan doen als metafoor, met dien verstande dat het economische begrip ‘nuttigheid’ de plaats innam van het begrip ‘potentiële energie’. De grote fout die de eerste neo-klassieken volgens | |
[pagina 1213]
| |
Mirowski begingen is dat ze de kern van de metafoor, namelijk het principe van het behoud van energie, niet mee overgenomen hebben. Mirowski stelt dan ook dat hun constructie incoherent is, en hij ziet hierin de bron van heel wat problemen waarmee de neoklassieke theorie tot op de dag van vandaag te kampen heeft (bijvoorbeeld: de integratie van produktie). Het krampachtig vasthouden aan dit model zou bovendien een hinderpaal vormen voor de assimilatie van interessante nieuwe ontwikkelingen. Een systematisch onderzoek van wat de voor- en nadelen zijn van de energie-metafoor voor de studie van economische fenomenen, leidt volgens Mirowski automatisch tot een kritiek van de neoklassieke theorie. De energie-metafoor is immers geen natuurlijke keuze geweest (andere metaforen waren mogelijk), en bovendien zijn er genoeg redenen aan te halen waarom andere metaforen beter zouden zijn. Het hele project van Mirowski is erop gericht aan te tonen dat een diepgaande retorische analyse van de dominante economische theorie gepaard moet gaan met een kritiek van die theorie. Zijn opvattingen over de verhouding tussen retoriek en economie leiden dus tot radicaal andere conclusies dan die van McCloskey. Tot slot stip ik nog aan dat net als Mirowski ook E. Roy Weintraub beklemtoont dat economische theorieën slechts behoorlijk kunnen worden geëvalueerd als de nodige aandacht wordt besteed aan de omstandigheden waarin theorieën tot stand komen en zich ontwikkelenGa naar eindnoot11. In tegenstelling tot McCloskey en Mirowski ziet hij echter slechts een beperkte rol weggelegd voor retorische analyses. Betere economische theorieën, zegt hij, zullen niet het gevolg zijn van retorische studies, maar van een kritisch zelfonderzoek van de gemeenschap van economen. Net zo min als Methodologie kan Retoriek de economie in goede banen leiden: enkel de economen zelf zijn hiertoe in staat. En aangezien de theorieën van vandaag gebaseerd zijn op de theorieën van gisteren, dient de geschiedenis van het economisch denken in dit zelfonderzoek een centrale plaats in te nemen. | |
BesluitEconomen als McCloskey en Klamer hebben met hun geschriften over retoriek en economie een frisse wind doen waaien in de economische wetenschap. Ik denk dat ieder die zich serieus met economische methodologie en epistemologie bezighoudt, erkent dat hun bijdragen een nieuw licht werpen op wat economen in feite doen. Er bestaat weliswaar onenigheid over de gevolgen die het onderzoek van de retoriek van de economie zal hebben voor de dominante theorieën: wordt het een instrument om die theorieën effectiever te bekritiseren of integendeel een middel om de positie ervan te verstevigen en te rechtvaardigen? Het snel stijgende aantal bijdragen over de retoriek van de economie bewijst in elk geval dat sommige economen begonnen zijn aan een ernstig zelfonderzoek, en dat alleen al is positief. |
|