| |
| |
| |
Odysseus als Elckerlyc
Cornelis Verhoeven
I
De bewering waarmee ik zou willen beginnen, is waarschijnlijk aanvechtbaar, maar daarom nog niet gemakkelijk te weerleggen. Zij heeft dus een dubieuze status. Omdat in de Griekse cultuur het verleden als norm geldt en de Odyssee een heel oud verhaal is, geniet zij in die cultuur en in de wereldliteratuur een geweldig prestige en wordt zij waarschijnlijk meer, beter en aandachtiger gelezen dan welk ander verhaal ook. Dit verhaal wordt daardoor onschendbaar en het levert eerder de normen voor de literaire kritiek dan dat het daaraan wordt onderworpen. Niemand zal bijvoorbeeld gemakkelijk zeggen dat het ouderwets of langdradig is.
Misschien, kunnen we bedenken, is het verhaal over de terugkeer van Odysseus zo oud kunnen worden, heeft het zo lang kunnen overleven en is het tot onaantastbare norm kunnen worden, omdat het door zijn kwaliteit alle concurrerende verhalen heeft verdrongen. Maar ook op zichzelf lijkt hoge ouderdom al respectabel en vraagt hij om krediet en aandacht. In die aandacht - en dat is het punt waarover het nu zal gaan - groeit het verhaal uit tot veel meer dan zo maar een verhaal en wordt het steeds meer voor de hand liggend dit ene verhaal ook een beetje te beschouwen als een exemplarisch verhaal, een oerverhaal, het verhaal van de verhalen, dat alle andere verhalen vervangt en, bij uitbreiding, de taal zelf als verhaal.
De lezer leest in dit unieke verhaal, dat geen concurrentie heeft, als in een bijbel, alles wat maar te lezen en te interpreteren valt; hij leest er de hele wereld in en gaat de wereld en de taal bekijken als een narratieve aangelegenheid. Of ook: hoe beter een verhaal is of hoe aandachtiger het wordt gelezen, des te meer gaat het de kaders van een puur verhaal te buiten en des te meer krijgt het de functie van een heilige tekst waarop de meest uiteenlopende beschouwingen zich concentreren en waarin geen detail de aandacht niet loont door onbelangrijk te zijn. In de interpreterende aandacht voor zo'n heilige tekst wordt het verhaal tot waarheid, het bijzondere algemeen, het toevallige noodzakelijk, het verleden actueel en het tijdelijke eeuwig.
| |
| |
| |
II
Homerus, zegt Plato, heeft met zijn verhalen Griekenland opgevoed, en in die vaststelling omtrent een afgerond en onomkeerbaar historisch proces klinkt enige ergernis of jaloezie door over het feit dat blijkbaar de dichter met zijn verhaal en niet de filosoof met zijn betoog de cultuur in beslissende mate bepaalt. Plato beoefent met deze uitspraak niet de literaire kritiek, maar heeft kritiek op de literatuur in het algemeen.
Homerus is in zijn ogen ook de vader van de tragedie, alweer een literair genre dat bij Plato, als het al aan het woord mag komen, zeker niet het laatste woord mag hebben. En natuurlijk was Homerus al eerder de vader van het epos en is hij later de vader van de roman genoemd. In een cultuur waarin het verleden als norm geldt, is het eerste niet een toevallig verschijnsel of een voorzichtig probeersel, maar de bron, vader en het model van alles wat daarna komt.
Voor een groot deel heeft de latere receptie en interpretatie bepaald wat Homerus is, wat het verhaal in het algemeen is, wat de Odyssee in het bijzonder is en waar de figuur van Odysseus voor staat. Odysseus is dus in die receptie niet meer wat Homerus van hem heeft gemaakt, maar wat hij na en dankzij Homerus geworden is. De dichter zelf is verdwenen in zijn creatie en die op haar beurt weer in de uitleg.
| |
III
Dat alles maakt het onmogelijk om, zoals Schwartz in de inleiding van zijn vertaling doet, zonder verdere toelichting te zeggen dat de Odyssee de oudste avonturenroman is, of, zoals Imme Dros ter inleiding van haar vertaling, dat de Odyssee in de eerste plaats een ontroerend, aangrijpend en vooral geestig boek is. Zulke uitspraken zijn bijna te duidelijk hedendaags waar om echt historisch waar te zijn. Je hoeft aan ‘avonturenroman’ en ‘ontroerend boek’ maar ‘eenvoudig’ en ‘alleen maar’ toe te voegen om Homerus en de Odyssee onrecht aan te doen. Want wie zegt, dat de Odyssee in de eerste plaats een verhaal is, lijkt ook te zeggen, dat zij in de tweede, derde etc. plaats meer of iets anders is dan zo maar een verhaal, dat zij dus niet alleen maar een verhaal is of dat een verhaal niet zo maar een verhaal is.
Waarschijnlijk wordt van elk verhaal dat klassiek geworden is of zich aandient om dat te worden, gezegd, dat het meer is dan een verhaal en het lijkt mij interessant eens de gedachten te laten gaan over dat ‘meer’ dat over een veronderstelde oorspronkelijke identiteit heen bloest, en over de mogelijkheid dat dit eerder een produkt is van de aandacht die het klassieke verhaal krijgt en van de transformatie die het daardoor ondergaat dan van de kwaliteiten die het in zich zelf, bij wijze van spreken in zijn intussen achterhaalde identiteit, heeft.
| |
| |
Natuurlijk is de Odyssee een avonturenroman wanneer je daaronder verstaat: een verhaal waarin de held hachelijke en boeiende avonturen beleeft waar anderen, de thuisblijvers, de lezers of de laatkomers in de geschiedenis, alleen maar van kunnen dromen. Maar bij het woord ‘avonturenroman’ in de moderne zin van dat woord, denken wij toch bij voorkeur aan iemand die vrijwillig het avontuur gaat zoeken door de rugzak op de schouders te nemen en de wijde wereld in te trekken. Hij gaat weg van huis, waar niet genoeg te beleven of te verdienen valt, terwijl Odysseus degene is die niets liever wil dan zo snel mogelijk terugkeren naar huis. Dat verlangen komt niet pas bij hem op tijdens een langdurige afwezigheid, als hij eenmaal verzadigd is van avonturen. Het was er al voordat hij vertrok; het vormt de substantie van de bagage die hij van huis meeneemt.
Odysseus heeft het avontuur niet gezocht. In de cyclus van de verhalen over hem vinden wij ook de veelzeggende anekdote dat hij, gehecht aan zijn vaderland en zijn gezin, niet met de andere Grieken mee wilde gaan naar Troje en zich zelfs als waanzinnige aanstelde om aan de opgedrongen dienstplicht te ontkomen. Hij wilde alleen maar thuis blijven en toen hij eenmaal op avontuur was, werd hij permanent geplaagd door heimwee. Het grote gevaar dat hem bij al zijn avonturen bedreigde, was niet alleen dat hij zou omkomen, maar vooral ook dat hij echt een avonturier zou worden en van zijn heimwee zou genezen.
Dat zegt Homerus ook zelf, al meteen in de eerste regels en het is onmiskenbaar een hoofdthema van de Odyssee: Odysseus probeerde zijn leven en de thuiskomst van zijn vrienden veilig te stellen, maar hij werd, verlangend naar die terugkeer, tegengehouden door de nimf Calypso die zijn heimwee probeerde te bezweren. De vrienden die hem vergezelden op zijn tocht naar huis komen om en de andere aanvoerders, die het avontuur misschien wel hadden gezocht, waren intussen allang weer thuis.
| |
IV
Die zogenoemde avonturen kunnen dus bij nader inzien niet de hoofdzaak zijn van het verhaal, het eigenlijke thema, maar zij zijn eerder te beschouwen als de bijzaken die nodig zijn om de held van de hoofdtaak af te houden. De nostos of terugkeer is de hoofdzaak en de avonturen zijn datgene wat hem daarbij in de weg staat. De Odyssee is met andere woorden eerder het verhaal van een terugkeer dan van een uittocht of van avonturen. De avonturen fungeren in het verhaal uitsluitend als het uitstel van de terugkeer. Het grote gevaar wordt vertegenwoordigd door het vergeten van het verlangen naar huis, de hoofdzaak.
Ik denk dus dat het interpreteren van de Odyssee als ‘gewoon een avonturenroman’ uitgaat van dezelfde fout die de vrienden van Odysseus begaan door hun heimwee te vergeten en op te gaan in bonte veelheid van avonturen. Dat
| |
| |
betekent ook dat wie de Odyssee begint te lezen als een spannend avonturenverhaal, er opnieuw aan moet beginnen, zoals je overigens met elk goed verhaal moet doen. Bij herlezing en bij de interpretatie die daarvan het gevolg is, wordt het verhaal waaraan we zijn begonnen tot een ander verhaal en zelfs iets anders dan een verhaal in de zin van: opsomming van wat er gebeurd is. Er komt een lijn in die niet samenvalt met de reeks van gebeurtenissen.
| |
V
De Odyssee als verhaal is dus kennelijk het verhaal van een uitgestelde thuiskomst. Zo is een antieke komedie gewoonlijk het verhaal van een geraffineerd uitgestelde, maar vanaf het begin voor de hand liggende herkenning, een detective het verhaal van een uitgestelde oplossing, een ouderwetse liefdesroman het verhaal van een uitgesteld huwelijk en een moderne roman vaak het verslag van een uitgestelde roman. Het geconstrueerde uitstel, niet het hachelijke avontuur, bepaalt de spanning. De toevallige gebeurtenissen die worden verteld, maken het uitstel noodzakelijk en zij worden verteld met het oog daarop.
Dat is ook duidelijk in de compositie van de Odyssee waarin uiteindelijk de avontuurlijke zeemansverhalen rond Odysseus hun plaats en hun literaire vorm hebben gekregen. Het verhaal begint, zegt de dichter, op een willekeurig punt en in de loop van het verhaal vertelt de hoofdpersoon zelf in een zeer lange terugblik wat er tevoren is gebeurd. En hij doet dat juist op het moment dat de Phaeaken op het punt staan hem terug te brengen naar Ithaka. De structuur zelf is de omweg naar het begin en de willekeur daarvan wordt door die structuur ook weer opgeheven: het begin wordt een punt op een cirkel.
| |
VI
We zouden dus kunnen zeggen, dat alles om die omweg gaat, of, zoals Kaváfis zegt:
‘Ithaka gaf u de schone tocht.
Zonder dat waart ge niet op weg gegaan.
Maar meer heeft het u niet te geven’.
Dat is misschien wel waar; het is in elk geval een mooie, romantische gedachte, maar het is eerder een les die een late en wereldwijze lezer Odysseus leest dan de vertolking van wat in de hoofdpersoon zelf leeft.
Het thema van de terugkeer veronderstelt, hoe dan ook, een grotere substantialiteit en minder willekeurigheid in het punt vanwaar, niet door het verhaal, maar door de hoofdpersoon, vertrokken en waarheen teruggekeerd wordt. Terecht of niet, daarover hoeven wij als lezers Odysseus niet te
| |
| |
interpelleren, het heimwee maakt juist van dat punt het middelpunt van de aarde en de hardnekkigheid daarvan betekent in het geval van Odysseus dat hij geen avonturier is geworden en niet van zijn provincialisme bekeerd is. Het eiland van de nimf die hem vasthield, heette wel de navel van de zee en de godin beloofde hem niets minder dan de onsterfelijkheid, maar hij wilde zijn verre en bescheiden vaderland niet vergeten. Hij koesterde zelfs zijn heimwee als zijn kostbaarste bezit.
Voor Odysseus was Ithaka het afgedwongen begin en het verlangde einde van de tocht, die dus van meet af aan een terugkeer was. In dit opzicht is hij de tegenpool van de bijbelse Abraham, die uit zijn vaderland wegtrok om er nooit meer terug te keren en voor wie het beloofde land een ander land was.
Terwijl dus in de Odyssee de boeiende en verleidelijke avonturen wisselen, blijft het thema van de terugkeer en het heimwee. Het is een constante in het verhaal, de kern waar het om draait en die zelf geen verhaal is. De wisseling is wat het verhaal vertelt, het heimwee is een gegeven. Het thema in het verhaal is in mindere mate een narratief element dan de reeks van avonturen.
Narratief is de opsomming van de gebeurtenissen, de constructie van het uitstel, het verhalend gebruik maken van gebeurtenissen: het thema, in dit geval van de terugkeer en het verlangen daarnaar, is de constante factor; de gebeurtenissen zijn contingent en doen zich maar één keer voor; zij kunnen op een lijn of een cirkel worden gerangschikt: het thema gaat die lijn te buiten en heeft een universele betekenis. Niet door de gebeurtenissen krijgt het verhaal een universele betekenis en wordt het een oerverhaal dat telkens weer herlezen en geïnterpreteerd kan worden, maar door het universele en herkenbare thema.
Of, anders geformuleerd: de reeks van gebeurtenissen waarvan de Odyssee het verhaal is, overkomt alleen Odysseus: het thema waardoor de gebeurtenissen worden gestructureerd, de terugkeer en het heimwee, wordt herkend door iedereen.
| |
VII
Dat moet wel een van de redenen zijn waarom de Odyssee vanaf de oudheid behalve als verhaal over avonturen van een uitzonderlijke, particuliere figuur ook is gelezen als het verhaal over dé mens. Zij is in de herhaling van de lectuur en in de interpretatie van het gegeven tot een allegorie geworden. Het werk van de allegorist en tot op zeker hoogte ook van de wijsgerige hermeneuticus is: narratieve elementen transformeren tot elementen van een betoog over het menselijk bestaan. Hetzelfde is gebeurd met de figuur van Abraham, maar die staat model voor het bestaan als een uittocht.
Het merkwaardige is dat deze allegorisering wat betreft de Odyssee in de loop van de geschiedenis minstens twee keer heeft plaats gevonden. Die herhaling op zich kan al een aanwijzing zijn voor de onvermijdelijkheid ervan. De eerste allegorische bewerking van Ilias en Odyssee was al volop in zwang
| |
| |
toen Plato zich niet alleen tegen de narrativiteit als zodanig verzette, maar dat verzet, in navolging van Xenophanes, ook koppelde aan zijn ergernis over de schandalige godenverhalen bij Homerus.
Plato zelf was er geen voorstander van die verhalen onschuldiger of diepzinniger te maken door ze allegorisch uit te leggen als natuurprocessen etc., maar hij heeft niet kunnen tegenhouden dat dit gebeurde. En het gebeurde om Homerus te redden, ten eerste van de verwijten van moralisten en ten tweede om aan zijn verhalen en bij voorkeur ook aan alle details daarvan, zowel het constant blijvende thema als de wisselende gebeurtenissen, een universele betekenis te geven.
In de Neoplatoonse allegorese, die helemaal los van Plato zelf en tegen hem in is ontstaan, is Ithaka een beslissend punt, het ‘unde eo’: de plaats vanwaar alle dingen en mensen uitgaan en die ook het punt is waarheen zij via de omweg die het leven blijkt te zijn, gelouterd terugkeren als naar een vaderland dat op hem wacht. Odysseus dankt zijn betekenis en zijn herkenbaarheid dan hieraan dat hij Elckerlyc is.
Ter illustratie citeer ik een nogal fantastische tekst van Porphyrius, een neoplatoons filosoof uit de derde eeuw, die een fervent verdediger is van deze manier van lezen en die daarin afdaalt tot in de kleinste details van het verhaal en de ogenschijnlijk meest willekeurige avonturen. In zijn ogen is de Odyssee helemaal opgezet en bedoeld als een symbolisch en allegorisch verhaal over het menselijk bestaan en meer speciaal over de reiniging van de ziel door lotgevallen en beproevingen.
Porphyrius bespreekt uitvoerig de grot van de nimfen op Ithaka, waarin Odysseus zijn bezittingen verborg en hij zegt daarvan:
‘In die grot nu, zegt Homerus, moet heel het uiterlijk bezit afgelegd worden. Van alles ontdaan, gehuld in de kleren van een bedelaar, met een ingeschrompeld lichaam, alles wat overbodig is afwijzend en zich afwendend van de zintuiglijke waarneming moet Odysseus samen met Athene en in haar gezelschap zittend aan de voet van de olijfboom beraadslagen, hoe hij de verraderlijke hartstochten in zijn ziel allemaal kan uitroeien. Mij dunkt namelijk dat Numenius en zijn kring niet bezijden de waarheid zijn, wanneer ze menen dat in de ogen van Homerus de figuur van Odysseus in de Odyssee fungeert als een symbool van de mens die de incarnatieketen doorloopt’ (De antr. 34).
| |
VIII
Het doden van de vrijers door Odysseus wordt door Porphyrius dus uitgesproken allegorisch uitgelegd als het uitroeien van de verraderlijke hartstochten, zoals die huizen in de ziel van alle mensen. Die uitleg doet wat komisch aan, juist door de gedetailleerdheid waarmee hij zich als enig juiste en volledig
| |
| |
verantwoorde uitleg wil bewijzen. Naar ons gevoel zijn we hier te ver verwijderd van wat wij nog als een gewoon verhaal beschouwen.
Het merkwaardige, zei ik al, is dat deze manier van interpreteren vele eeuwen later en met dezelfde details terugkeert en als het ware reïncarneert bij hedendaagse antroposofen zonder dat zij naar hun antieke voorgangers als Heraclitus, Plotinus en Porphyrius verwijzen.
Er is nog een derde, vergelijkbare en op ruime schaal gepraktiseerde terugkeer naar de allegorische uitleg, namelijk de psychoanalyse: ook daar zien we hetzelfde scherpe oog voor details en een wil om in het verhaal of de mythe een eeuwig geldende uiteenzetting te lezen of ze zelfs door een theorie te vervangen. Die wil rechtvaardigt zich vervolgens ook hier door in de interpretatie een overvloed aan details te betrekken. Aan het avontuur wordt elke toevalligheid ontnomen om des te meer reliëf te geven aan de eeuwigheid van het thema.
Ik laat die manier van interpreteren buiten beschouwing. Ik zal nu alleen een voorbeeld citeren van de antroposofische allegorese die een vergelijkbare manier van lezen vertegenwoordigt en even uitbundig is met het betrekken van allerlei details, bij voorkeur ook getallen, in de verklaring van het verhaal. In een studie uit 1982 over ‘Helena en Penelope’ van L.F.C. Mees wordt het doden van de vrijers en van de ontrouwe slavinnen op vrijwel dezelfde manier uitgelegd als bij Porphyrius. De vrijers van Penelope staan ook hier voor onze begeerten, de vrouwen voor de zintuigen. Ik citeer wat ik zelf niet zou kunnen verzinnen:
‘Dal dit beeld zich ongedwongen laat voegen in dat van het reinigen van de zintuiglijke waarneming, ligt voor de hand. De vrouwen vertegenwoordigen het driftleven, dat met onze zintuigen samenhangt. (...) In dit verhaal zouden de zintuigen voor het mannelijke, de ermee verbonden hartstochten voor het vrouwelijke element in ons kunnen staan’ (p. 136).
| |
IX
Wat de neoplatoonse auteurs willen, staat in een opvallende tegenstelling tot wat Plato zelf deed. Die hechtte geen intellectuele waarde aan de poëzie, inclusief de Odyssee. De neoplatonici tonen zich in dit beslissende opzicht geen volgelingen van de meester. Nergens doen zij de dichters af als misleiders, zoals hun grote voorbeeld deed. Maar zij lijken hen ook niet als van werkelijk intellectueel belang te beschouwen en zij gebruiken listig hun allegorische methode om de poezie en het verhaal dienstbaar te maken aan iets wat ook in hun ogen van een hogere orde is, de wijsbegeerte. Want die onthult uiteindelijk als laatste woord de verborgen zin van gedichten en verhalen.
| |
| |
Terwijl Plato zegt, dat die zin aan de dichter ontgaat, of hooguit ironisch suggereert dat zij die niet willen onthullen, is het een vaste gewoonte van de allegoristen aan te nemen dat de dichter die diepere zin met opzet en uit didactische overwegingen verborgen houdt. Homerus, zegt Porphyrius dan ook, geeft de toehoorder en lezer een raadsel op. En hiermee dwingt hij ook goed te lezen.
Mij dunkt dat narratologen en hermeneuten van deze tijd, dikwijls ook geïnspireerd door de psychoanalyse, niet veel anders te werk gaan dan de allegoristen, wanneer zij de literatuur als een spiegel van de werkelijkheid of van de samenleving opvatten. Maar er is een groot verschil: zij verdiepen zich meer in de thema's dan in de avonturen. Niet de verhalen zelf en wat daarin gebeurt zijn zo bijzonder leerzaam, maar de aanleiding tot nadenken en interpreteren die zij geven. Die interpretatie voegt zich dan als een laag tussen het verhaal en de lezer en transformeert het daarmee tot wat in het uiterste geval een levensles is. En hoe algemener die interpretatie is, des te meer wordt elke hoofdpersoon van elk verhaal een Elckerlyc.
|
|