Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1153]
| |
Streven
| |
[pagina 1155]
| |
Het algemeen betwijfeld christelijk geloofHet gebeurt maar zelden dat een boek over het geloof in korte tijd meerdere herdrukken beleeft en aanleiding geeft tot levendige discussies in dag-, weeken maandbladen. De Nieuwe Katechismus was zo'n boek, maar toen schreven we de jaren zestig en waaide de conciliaire wind van vernieuwing. Daarna deed zich dit verschijnsel nog eens voor naar aanleiding van Schillebeeckx boeken Jezus, het verhaal van een levende en Liefde en gerechtigheid. Maar sindsdien is het in onze contreien op het theologisch front wat stiller geworden. Nu, aan het begin van de jaren negentig, verschijnt er een boek met een titel die de tijdgeest gevat weergeeft: Het algemeen betwijfeld christelijk geloofGa naar eindnoot1. Het verwekt grote commotie, vooral in protestants Nederland. Wij vroegen een Vlaamse en een Nederlandse theoloog om hun reacties op dat boek. Een gelegenheid voor de lezers van Streven om gevoeligheden en verwachtingen af te tasten over de confessionele en culturele grenzen heen. | |
Zin en onzin van de traditie
| |
[pagina 1156]
| |
afschrijven, moeten weten waar zij staan. Het was, vermoed ik, dat persoonlijke cachet van zijn getuigenis dat zoveel commotie verwekte. De enen vonden het boek nog altijd veel te conservatief, anderen vonden er slechts een versmalde visie in op het geloof, een maatpak voor de geseculariseerde mens. Voor katholieken moet het boek overkomen als typisch protestants, met een ‘nestgeur’ die de hunne niet is. Maar de vragen die het aansnijdt, zullen ze meteen herkennen. En daar is het mij hier om te doen. | |
Scheiding van geloof en traditionele moraalKuitert wil vooral nadenken over zin en onzin van de traditie. Voor hem is de christelijke traditie uiterst zinvol, voorzover ze niet een ‘totaalvisie’ is, maar wat hij noemt een ‘zoekontwerp’ ter beantwoording van onze levensvragen: ‘een plaatje of tekening, door vorige generaties opgesteld, met behulp waarvan nieuwe generaties op pad kunnen gaan om God te vinden’ (30). ‘De traditie is er niet om te “slikken”, ze is er om ermee op pad te gaan’ (31). Onzin wordt ze wanneer ze ook gedragspatronen wil opdringen die niet meer de onze zijn: ‘Wat onze grootouders voor Gods wil hielden (hun morele code) is een jas die ons niet meer past. Werden we gedwongen erin te lopen, we kwamen geen stap verder, we verongelukten er zelfs mee’ (264). Bijbel en traditie nu werken met verouderde morele codes. De leefregels in de brieven van Paulus zijn ontleend aan de stoïcijnse filosofie, de natuurwet waarop de katholieke kerk zich beroept, brengt ons niet verder dan de morele code van de middeleeuwen. Er is intussen zo iets als de Verlichting geweest en we weten dat we zelf in het reine moeten komen met vragen die ons door onze cultuur worden toegeworpen. Over euthanasie, gezinsplanning en proefbuisbevruchting heeft de traditie ons niet veel te vertellen. Wat een christen op deze terreinen moet doen, wordt door ethisch beraad uitgemaakt. Een christelijke inspiratie kan hierbij van nut zijn, maar echte normen voor concrete gevallen kun je er niet uit afleiden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat er op het vlak van de laatste zingeving geen rol zou zijn weggelegd voor de christelijke traditie. Want als je een morele casus hebt opgelost, heb je nog geen antwoord op de laatste zinvragen. Een moreel verantwoord biomedisch ingrijpen maakt nog niet duidelijk wat onze plaats is in de wereld, of wat de betekenis is van onze levens hier en over de dood heen. Wat dit laatste betreft, gaat men beter te rade bij een religieuze traditie. Kuitert houdt de dingen graag uit elkaar. Als ethicus voelt hij zich thuis in de Verlichting en mengt hij zich graag in het debat omtrent ethische normen. Maar als theoloog ziet hij het belang in van een globale levensvisie en laat hij zich inspireren door de christelijke scheppings- en verlossingsleer. Hij kiest voor het hristendom als zingevingssysteem en wil die keuze ook verantwoorden. Wie echter, zoals Kuitert doet, een wig drijft tussen ethiek en godsdienst, beweegt zich niet langer in het ongebroken geheel van de traditie. Fundamen- | |
[pagina 1157]
| |
talistische moslims zijn juist fundamentalisten omdat ze de geloofspunten en de morele codes van hun gemeenschap als een ongebroken geheel beschouwen. Aan een van beide pijlers wrikken betekent afval van de orthodoxie. Men is dan geen echte moslim meer, maar een verwaterde gelovige of zelfs een afvallige. Kan men dan van Kuitert en van wie denken zoals hij hetzelfde zeggen? Wie de ethische normen wijzigt, verandert ook iets aan het traditionele zelfverstaan van het geloof. Maar op dit punt is Kuitert erg genuanceerd. Zijn stelling luidt dat voor een christen de morele codes met de tijd kunnen veranderen, maar dat de grondinspiratie van het Christendom daardoor niet wordt aangetast. Ook het openbaringsbegrip dat hij nu hanteert, is minder strikt dan vroeger: hij beklemtoont het historische karakter. Als het christendom een zingevingssysteem is met een bepaalde boodschap, dan volgt hieruit dat men de inhoud ervan niet naar believen kan veranderen. Maar die onveranderlijkheid knoopt Kuitert niet vast aan een openbaring die puur van boven naar beneden neerdaalt. Hij heeft iets tegen kerkleiders - synodeleden en het rooms-katholieke magisterium - die zich met een beroep op de ‘goddelijke openbaring’ plegen in te dekken tegen kritiek. Het gevaar is dan groot dat kerkleiders uit naam van God elk nadenken over het geloof smoren. Vooral wordt over het hoofd gezien dat elke godsdienst ook iets menselijks heeft. Elke godsdienst is immers ingebed in een bepaalde culturele traditie. Of, zoals Kuitert schrijft: ‘Alles wat wij over boven zeggen, komt van beneden’ (23). M.a.w. wat zich aandient als Gods wil en waarheid, is het resultaat van een eeuwenlang religieus nadenken waarin mensen met hun existentie betrokken zijn geweest. Wij scheppen ons een beeld van God ‘naar het beeld dat we van onszelf en van de wereld hebben’. Is dit eenmaal gebeurd, dan gaat dit beeld op zijn beurt bepalen wie we zijn en wat we dienen te worden. Godsdienst dus als zingevingssysteem. | |
Van relativering naar opwaardering van het specifiek christelijkeSommigen hebben zich aan deze kijk op het ontstaan van de godsdienst erg gestoord. Zij hebben blijkbaar niet gezien wat Kuitert verder hierover zegt. In de interreligieuze dialoog wordt immers duidelijk dat elk van de grote wereldgodsdiensten - jodendom, christendom, islam en ook boeddhisme - hun heilsweg als de enig zaligmakende voorstellen. Dit fenomeen van de meervoudige absoluutheid kan slechts verklaard worden als men aanneemt dat in elk van de absoluutheidsaanspraken (het van boven) ook elementen zitten van een lokale of tijdgebonden cultuur (het van beneden). Vandaar de noodzaak om naar het eigene van de christelijke ervaringstraditie te kijken. Christendom als zingevingssysteem heeft een heel eigen gelaat. Om dat eigen gelaat van de christelijke ervaringstraditie af te tasten, grijpt Kuitert terug naar de Heidelbergse Catechismus. Als predikant weet hij | |
[pagina 1158]
| |
hoezeer deze tekst een leidraad is voor de verkondiging. De Heidelbergse Catechismus kan men vergelijken met een katholiek geloofsboek, dat de twaalf artikelen van het geloof uitlegt; met dit verschil dat predestinatie en verzoening, rechtvaardiging in Christus er zwaardere accenten krijgen. Voor de rest komen de ‘gewone’ thema's aan bod: God de schepper van hemel en aarde, God de bestuurder van het wereldbestel, erfzonde, incarnatie, leven, dood en verrijzenis van Jezus Christus, het werk van de Heilige Geest, de drieëenheid, kerk en sacramenten, oordeel en eeuwig leven. Hiermee is dan ook de structuur van Kuiterts boek aangegeven. Hij onderzoekt de oorspronkelijke betekenis van de geloofspunten en hun bijbelse fundering en gaat na wat zij ons, mensen van vandaag, te zeggen hebben of te denken geven. Kuitert schrijft dus in de eerste plaats voor ‘protestants Nederland’ (129), maar, zoals gezegd, kunnen ook katholieke lezers er hun voordeel mee doen. Niet alleen weidt het boek regelmatig uit over de manier waarop katholieken al deze geloofspunten lezen en interpreteren. Maar het confronteert welke christen dan ook met de hamvraag wat het geloof aan iemands leven nu precies toevoegt. Waarom is het zoveel beter in de God van Jezus Christus te geloven dan God voor te stellen als een anonieme macht die zich het lot van de wereld niet aantrekt? | |
Deïsme of joods-christelijk theïsme?Van de vele christenen die de kerk de rug hebben toegekeerd, zijn er verschillenden overgestapt naar het deïsme. Regelrechte godloochenaars zijn ze niet. Ze nemen aan dat de wereld voortkomt uit een goddelijk verstand. Maar daarmee is dan ook alles gezegd. Heeft het goddelijk verstand de wereld eenmaal in het bestaan geroepen, dan trekt het zich van de wereld niets meer aan en laat de dingen op hun beloop. God vertrouwt de wereld toe aan haar eigen wetmatigheid en komt verder niet meer tussenbeide. De mensen moeten hun eigen boontjes maar doppen en ze kunnen dit blijkbaar aan omdat de Schepper (of de natuur) hen hiertoe heeft bekwaamd. Geloof in de eigen mogelijkheden gaat voor op het geloof in een persoonlijke God. Ook wordt het bestaan in de wereld globaal als goed gezien. Want, zoals Leibniz al zei: de optelsom van het aangename overtreft ruimschoots die van het onaangename (wat niet belet dat ook wereldpessimisme, als alternatief, de kop opsteekt). Leven en dood worden naturalistisch ingevuld. Van een God die elk van zijn schepselen kent bij naam, valt niets te bespeuren. Er is alleen het mechanisme van de elkaar opvolgende generaties. Wil er vooruitgang zijn, dan dienen de ouderen plaats te maken voor de jongeren. De dood is iets natuurlijks. Nabestaan is er alleen in de vorm van blijvende cultuurscheppingen. Voor Kuitert zegt deze ‘deïstische’ visie op de zin van het leven beslist te weinig. Natuurlijk weet hij dat mensen zich meer en meer gaan ervaren als een deel van de natuur (‘wij zijn organismen met een genetische code die wij kunnen doorgeven’). Maar hij kan er geen vrede mee nemen dat - op het | |
[pagina 1159]
| |
vlak van de zingeving - de enkeling ondergaat in de opeenvolging van generaties, en dat het nabestaan wordt vastgeknoopt aan het (zwakke) geheugen van de mensheid. Ook als de ‘papieren van het theïsme de laatste jaren in waarde zijn gedaald’ (56), loont het toch de moeite om zich op de christelijke belijdenis van God als schepper te bezinnen. God als Schepper belijden betekent heel concreet dat men ‘de relatie tot God die ons in de wereld heeft gezet en die ons er doorheen helpt, als een wezenlijk aspect van onze werkelijkheid ziet’ (71). Voor de joods-christelijke traditie is God meer dan een onbewogen denkend verstand dat de ontvouwing van de wereld mogelijk maakt. God is in de eerste plaats ‘macht en wil’, een Wezen dat te duchten is, maar ook te vertrouwen. Mensen roepen Hem aan in hun nood. En dat doet men niet t.o.v. een anonieme, onpersoonlijke godheid. In God als Schepper geloven houdt de overtuiging in dat Hij welbewust ‘ons gezelschap wil’ (57), dat Hij hart voor ons heeft en ons naar zich toehaalt. Het christelijke ‘zoekontwerp’ bestaat erin dat men in de gewone gebeurtenissen van het leven raadt hoe God met ons bezig is. Maar dat raden van Gods hand, dat weet Kuitert ook wel, is geen eenvoudige zaak. ‘Ook als we wel gewapend met plaatje of zoekontwerp (de traditie, GDS) op weg zijn gegaan, kunnen we nog verschrikkelijk de mist ingaan’ (31). | |
Het christelijk geloof en het kwaad in de wereldKuitert beseft dat als men gelooft dat God ‘ons gezelschap wil’, ons naar zich toe wil halen, we God ook moeten belasten met het kwaad in de wereld. Auschwitz en Cambodja spelen zich niet af buiten God om: ‘Om God te “redden”, zou je zeggen: dat kan eenvoudig niet waar zijn, dat Hij de wereld regeert. Maar wat dan? Het alternatief is dat God er ook niets aan kan doen en stemt dat zoveel vrolijker?’ (101) Er gebeuren dingen waarin we Gods hand liever niet zouden willen zien en toch zijn die er samen met Hem. Klagen voor Gods aanschijn is blijkbaar typisch voor joden en christenen. Maar er is ook de tegenmelodie: gelovigen slaan zich op de borst en erkennen dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor het kwaad. Maar de christelijke traditie gaat een stap te ver als ze niet alleen het morele kwaad, maar ook natuurrampen (aardbevingen, tornado's) en ziektes op de rekening van de mens zet. Oude culturen, die de oorzaken van natuurrampen en ziektes niet kenden, weten deze aan de schending van een taboe. Of beschouwden ze als een straf van God. Zo denken wij er niet meer over. ‘Ik geloof daar niets van, het zijn makkelijke redeneer-loopjes’ (73). Niet alle kwaad is het produkt van 's mensen boosheid. Maar dan moet men wel durven toegeven, aldus Kuitert, dat God ook dingen heeft geschapen die men onmogelijk goed kan noemen. We blijven geconfronteerd met het ‘bittere raadsel van de goede schepping’ (74), zoals trouwens met dat van onze eigen boosheid. Ook als we uit religieuze motieven erkennen dat we knoeiers zijn, blijft de vraag waarom wij telkens weer in boosheid vervallen. | |
[pagina 1160]
| |
Hoe kunnen we dit bittere raadsel verduren? Theologen vinden er een antwoord op door te zeggen dat achter het kwade aangezicht van God zijn goedheid verborgen gaat (Origenes). Als God een ramp toelaat, doet hij dat om pedagogische redenen, een redenering die men ook bij gewone gelovigen aantreft. ‘De Zeeuwse boeren plachten bij catastrofes (als de overstroming van Walcheren in 1953, GDS) te zeggen; “dominee, het wordt ons door geen vreemde aangedaan”, een bescheiden manier om God ter sprake te brengen en bedoeld als een vertroosting: het (kwade) “aangezicht” is niet het echte gezicht, daarachter gaat het vriendelijke gelaat van God schuil’ (112). De regeerder van het al zal alles weer in orde brengen. Hoe echter dit pedagogische handelen van God in elkaar steekt, weten wij niet. De christelijke traditie bagatelliseert het lijden niet, maar geeft ook geen duidelijk antwoord op de vraag waarvoor het goed is. Misschien moeten we wel de eeuwigheid afwachten om te zien hoe God de tranen droogt: ‘God gaat niet zo zachtzinnig met mens en wereld om als wij zouden willen, maar aan het einde ontpopt Hij zich als Wie Hij is, vangt Hij ons op en bergt Hij ons voor de eeuwigheid’ (112). | |
Gods voorkeurHet christelijk ‘zoekontwerp’ is even complex als het leven. Het geloof dat God de Schepper is die ons gezelschap wil, brengt ons niet in een stormvrije zone, het neemt niet alle sluiers weg. Maar dit te moeten toegeven, is beter dan te beweren dat God zich niet met de wereld bezighoudt. Enkele bakens zet de joods-christelijke traditie alvast uit. Af en toe laat God ons aan den lijve voelen dat wij zondaars of, zoals Kuitert zegt, knoeiers zijn, mensen die ook nog het goede van de schepping bederven. Daarbij gebruikt Hij blijkbaar ook middelen die men niet zo maar goed kan noemen. Het morele kwaad echter, dat op ons conto komt, moeten we zo veel mogelijk verhelpen: dat zijn we aan onze menselijke waardigheid verplicht. Maar hier rijst dan een andere moeilijkheid. Het calvinisme stelt namelijk dat God van alle eeuwigheid heeft voorbeschikt wie verdoemd en wie uitverkoren is: ‘de klassieke angstdroom van menig Gereformeerde oudere jongere’ (186). ‘Toen ik predikant in Zeeland was, werd mij door een huisvrouw verzekerd dat ze voor eeuwig verloren was, “Wilt u nog een kopje koffie?” voegde ze eraan toe’ (186). Dat God ‘van eeuwigheid’ bepaald zou hebben wie gered en wie verdoemd is, is voor Kuitert een ‘afgrijselijk misverstand’ (187). De uitspraak onderstreept alleen dat God het ernstig meent met de wereld en wil dat ook wij Zijn voorkeur ernstig nemen. En wat die voorkeur is, lezen we in het evangelie. Gods voorkeur rust op wie zich niet verheffen in eigenwaan; ‘Heersers ontneemt Hij hun troon, maar geringen verheft Hij’ (Lk 1,52). God heeft een hart voor bedelaars, misdeelden en zondaars die zich bekeren. Zijn beoordelingsregels zijn niet de onze, hij keert onze fouten ten | |
[pagina 1161]
| |
goede zoals Hij dat wil. Daarmee zitten we in de reformatorische verzoeningsleer en valt de naam Jezus Christus, de zoon van Gods genade. Kuitert gaat niet in detail in op het leven en de prediking van Jezus. Hij neemt zelfs afstand van hedendaagse auteurs (Schillebeeckx, de Latijnsamerikaanse bevrijdingstheologen) voor wie Jezus' prediking van het rijk Gods model staat voor onze inzet voor rechtvaardigheid. ‘Jezus als model’ is voor hem wel nuttig, maar op het stuk van levensbeschouwing beslist te weinig. Het komt erop aan dat we in Jezus' dood en verrijzenis Gods genade-oordeel aan het werk zien. Volgens de Heidelbergse Catechismus: ‘God was de in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen’ (140). Hieraan gemeten is de praxis van naastenliefde en gerechtigheid, hoe belangrijk die ook is voor christenen, niet meer dan een ‘restprodukt van het geloof’ (134). Ethiek in praktijk gebracht doet ons nog geen religieus wereldbeeld aan de hand. Echt christen is men pas als men zich laat raken door het paradoxale gebeuren dat God de wereld met zich verzoent door de verhoging van de gekruisigde die de zonden van de wereld wegdraagt: ‘Jezus redt de zondaar van het gericht door voor hem aan het kruis te gaan’ (146). Het gaat hier om een goedmaking die eenzijdig door God wordt bewerkt, los van het toedoen van mensen, die het trouwens verkorven hebben. Pas in tweede instantie komt de christelijke gemeente hierbij kijken: door nl. het goede nieuws van de goedmaking door te vertellen en zijn effect te laten bereiken. Alle komende generaties moeten zich in hún cultuur, de technologische incluis, tot bedelaar en zondaar laten verklaren die hun ‘tweede adem’ te danken hebben aan God. Alleen wie zich als ‘nutteloze knecht’ erkent, kan zich met God laten verzoenen en in vrede met Hem leven en sterven. Maar die bekentenis van de ‘genade om niet’ veronderstelt een grote dosis volwassenheid en levenservaring. | |
De taak van de kerkenKuitert is bijzonder streng voor de kerken. Hun leiders zijn bemoeiallen. Ze gooien het over de boeg van wereldverbetering, omdat ze geen weg meer weten met het goede nieuws van de verzoening. Maar voor dit politieke handelen hebben ze geen grotere bekwaamheid dan niet-religieuze genootschappen. Of ze werpen zich op tot onverbeterlijke betweters inzake moraal. Maar hierbij blinken ze niet altijd uit in ethisch redeneren en schijnen niet te beseffen dat er in een pluralistische maatschappij verschillende wegen openliggen voor gewetensvol handelen. Hun vasthouden aan verouderde ethische codes zet een rem op de volwassenwording van de gemeente. En bij gebrek aan die rijpheid slaat de verzoeningsleer niet meer aan. Een moraliserende kerk van de letterknechterij voedt niet op tot geloof. De kerken moeten voortgaan met preken en sacramentele vieringen. Maar nog beter zouden ze eraan doen als ze van hun leden contemplatieven konden | |
[pagina 1162]
| |
maken. Wat de genade van God betekent - God wil het gezelschap van de mensen ondanks hun falen -, moet in het leven van elke dag worden ontdekt en kan niet alleen het privilege zijn van een klerikale setting: ‘Men hoeft trouwens maar een kerk binnen te stappen en de genade komt de bezoeker als wierook (als het een Rooms-katholieke kerk is) of als oude lucht (bij de protestanten) tegemoet’ (117). Nee, het leven zelf moet ons tot momenten van vervoering brengen en tot opwellingen waardoor men tot God bidt in zijn nood. Dit laatste is niets om zich over te schamen: ‘Het is een eer om met God te communiceren. Dieren kunnen dat niet, mensen wel. Door heel de cultuurgeschiedenis heen hebben belangrijke en onbelangrijke gelovigen dat beseft. Wie bidt, treedt in relatie met de Allerhoogste, hij legt de hand op de mond, weet zich sprakeloos tegenover Diens grootheid, maar ondergaat de eer waartoe hij als mens bekwaam is: omgang te hebben met de Schepper. Het is de moeite waard dat gevoel vast te houden of als het weg is, terug te veroveren’ (255-256). | |
Geloof in het eeuwig levenJe kan om verschillende redenen in het eeuwig leven geloven. Een ervan heb ik al aangegeven: vanuit het ‘bittere raadsel van de goede schepping’ zul je in het hiernamaals van God willen vernemen waarvoor een bepaald kwaad goed is geweest. Zo kun je je ook aan het laatste oordeel vastklampen, omdat het toch niet waar kan zijn dat ‘de beul zijn voorsprong op de onderdrukten tot in de eeuwigheid’ kan behouden (245). Maar het voornaamste motief is niet zozeer van morele als wel van religieuze aard. Wie gewoon is omgang te hebben met de Schepper die in een goedmaking om niet de mensen zijn gezelschap laat voelen, gelooft in het eeuwig leven. Zich met God laten verzoenen houdt immers de verzekering in dat Hij opnieuw met ons op weg gaat en reeds hier boosheid en dood alom overwint. Het eeuwig leven is de voortzetting van deze vernieuwing: ‘Wij bouwen onze wereld wel op, maar de opbouwwerker gaat zelf ten onder, hij kan slechts geloven dat hij zelf “elders” wordt opgebouwd, in termen van een “eeuwig huis”, niet met handen gemaakt zoals een van de apostelen ergens zegt. (...) Bij wijze van geschenk dus. (...) Het geschenk bestaat in de vriendschap met de eeuwige God. Die begint hier en nu waar de vrede met God wordt aanvaard en genoten’ (245). | |
Een boodschap voor gereformeerden alleen?Ik heb Kuiterts boek zo getrouw mogelijk weergegeven. Kuitert is een gereformeerd calvinist, op het stuk van doctrine strenger dan de doorsnee hervormde maar ook sociaal geëngageerder. Het boegbeeld van dit type van calvinisten is Abraham Kuyper (1837-1920), theoloog en politicus. Kuyper verwachtte maatschappelijke verbeteringen niet zozeer van socialistische strategieën als wel van een levensstijl waarin de gelovige zijn verzoening met God koppelt aan een voorkeur voor de sociaal misdeelden. Sporen hiervan vindt men ook bij | |
[pagina 1163]
| |
Kuitert terug. Ook voor hem is de inzet voor een rechtvaardige samenleving een ‘must’; ‘je hoeft er geen christen voor te zijn om dit te weten’ (279). Maar tevens onderstreept hij dat deze inzet, hoe noodzakelijk ook, niet per se zaligmakend is, aangezien elk menselijk handelen onder Gods oordeel valt: ‘Moraal is noodzaak, ze is de kurk waarop de menselijke samenleving drijft, maar niet de kurk waarop we drijven in onze relatie tot God’ (278). Bij deze zienswijze wil ik een paar kanttekeningen maken. De manier waarop Kuitert de verhouding tussen ethiek (handelen) en godsdienst (verzoening met God) ziet, is typisch protestants en kan als zodanig historisch gesitueerd worden. In de 16e eeuw werd namelijk de autonomie van de mens ontdekt. Ze werd aangevoeld als een goed voor de vooruitgang, maar ook als een bedreiging voor Gods heerschappij. De menselijke prestatie komt in botsing met de genade. Bekend is de thesis van Max Weber: het kapitalistische werkethos is de vrucht van het calvinisme. Maar juist vanwege die band met het kapitaal zegt het calvinisme met klem dat wij ‘onnutte dienaren’ zijn. Het individu mag dan al succes kennen, voor het aanschijn van God blijft hij een hopeloze knoeier: aangewezen op Gods genade die de zondaar met Zich verzoent. In het latere calvinisme wordt deze relativering van de eigen prestatie wel eens vergeten. Vandaar dat Kuitert erop hamert dat wij burgers zijn ‘van twee rijken - het rijk dat hier is, onze aarde, en het “rijk der hemelen”, boven bij God’ (232). Het rijk van de genade is van een andere orde dan dat van de wereld. 2. Katholieken hebben een oudere traditie. Bij hen valt de nadruk op de menswording van God en op het verrassende gegeven dat daardoor het natuurlijke bestaan boven zijn eigen mogelijkheden wordt getild. Leven uit Gods genade zwengelt het deugdenleven aan en maakt de enkelingen - over hun egoïstische neigingen heen - gevoelig voor de noden van de gemeenschap (‘als één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden’: 1 Kor. 12,26). Vandaar dat katholieken in naastenliefde en inzet voor gerechtigheid het begin zien van de doorbraak van het rijk van God op aarde. Wat dit betreft, zijn ze wellicht iets argelozer dan protestanten. Ook zij beseffen dat ze ‘burgers zijn van twee rijken’, maar die twee rijken zijn voor hen geen gesloten compartimenten. 3. Als Kuitert de bevrijdingstheologie kritiseert, doet hij dat vanuit de schema's van het gereformeerde calvinisme. Argwanend bekijkt hij de politieke doelstelling van deze beweging (‘de armen moeten hun eigen lot in handen nemen’), hij vreest dat ze in eigendunk zal stranden, maar hij merkt niet hoezeer de Latijnsamerikaanse bevrijdingstheologie geworteld is in de ‘oude’ religiositeit waarin solidariteit met armen en misdeelden voorop staat. In deze solidariteit komt God uitdrukkelijk ter sprake. De inzet voor de armen houdt immers een breuk in met het ‘natuurlijke bestaan’ (en voor de rijken: met hun natuurlijk milieu); hij scherpt daarenboven de gevoeligheid aan voor het gericht van God, die de mensen zal beoordelen volgens het criterium van de | |
[pagina 1164]
| |
mensenzoon: ‘Komt binnen in het rijk van mijn Vader, want ik had honger en gij hebt me te eten gegeven, ik was in de gevangenis en gij hebt mij bezocht’ (Mt 25,34 e.v.). 4. Ondertussen blijft het waar dat Kuitert niet zozeer voor Latijnsamerikaanse als wel voor Westeuropese, ‘geseculariseerde’ christenen schrijft. Wat hen betreft, is het niet zo zeker of ze - katholiek of protestant - echt religieus gemotiveerd zijn bij hun binnenwereldse inzet. Anders dan in de Derde Wereld heeft bij hen het geloof in God en het eeuwig leven een flinke deuk gekregen. Naastenliefde en gerechtigheid worden om humanitaire redenen nagestreefd (‘men is zulks aan zijn menszijn verplicht’). In dit licht verdient Kuiterts pleidooi om het christelijk ‘zoekontwerp’ ernstig te nemen, alle aandacht. Ook voor katholieken, zou ik zeggen. De pedagogie die hierin naarvoren komt, is dat men de waarheid onder ogen ziet en erkent dat, bij alle inspanning om honger en geweld te bestrijden, men een ‘onnutte knecht’ blijft. Bij alle nog zo grote ethische inspanning, die we moeten volhouden, zijn we knoeiers. Oordeel en genade - God die ondanks alles ons gezelschap wil - zijn geen variabele gegevens die men naar believen uit het Christendom kan schrappen. | |
Geloven temidden van chaos en crisis
| |
[pagina 1165]
| |
AchtergrondDe directe aanleiding tot dit boek is ongetwijfeld de situatie van de zogenaamde gereformeerde kerken in Nederland (verder GK)Ga naar eindnoot2. Nederland kent de hervormde kerk en deze GK als de twee grootste denominaties naast de rooms-katholieke kerk. De GK, met ongeveer 800.000 leden, zijn voortgekomen uit de hervormde kerk door scheuring. In die kerk dachten in de vorige eeuw velen na over de ontmoeting van het geloof met de moderne seculier geworden cultuur. Daaruit ontstonden geloofssystemen waarin bepleit werd de humaniteit en de vooruitgang hoog te waarderen en die te zien als ‘de opvoeding van de mensheid door God’. Andere hervormden, meest eenvoudigen, die niet zo zwaar tilden aan de cultuurvraag, konden zich daar niet in vinden. Ze zagen het geloof, zoals hun dat lief geworden was door Reformatie en Piëtisme, te gronde gaan. Het kwam door allerlei sociale strubbelingen en onrust heen tot scheuring. In 1834 de Afscheiding, in 1886 de Doleantie, waaraan de naam van Abraham Kuyper verbonden isGa naar eindnoot3. Die twee groepen verbonden zich grotendeels onderling weer tot wat nu de GK heet. Allerlei kleinere gereformeerde groepjes wilden zelfstandig blijven en doen dat tot vandaag toe. Nu voltrok zich de volgende tragedie. De afgescheurden hadden nu wel weer het ware zuivere geloof terug, maar zij bleven ook niet onveranderd. Zij emancipeerden zich door de eigen Vrije Universiteit die Kuyper hun schonk. Hun kinderen gingen daar studeren en werden academisch gevormd. Ze kregen te maken met dezelfde vragen van geloof en cultuur als die hervormden van wie hun voorouders zich hadden afgescheiden. Ze ontwierpen weldra gelijksoortige geloofssystemen. Er zijn er nu bij die het geloof wel zwaarder problematisch stellen dan ooit die hervormden deden. Wat de afgescheurden in de vorige eeuw verzuimd hadden, de integratie van geloof en cultuur. werd nu als rekening gepresenteerd. Het is niet vreemd dat Kuitert ook zijn aandeel neemt in de ontwikkeling van het gelovig bewustzijn. Hij kent als grotestadsmens de problemen van het moderne levensgevoel en zelfverstaan. Hij schrijft ook niet meer voor eigen geloofsgenoten alleen, maar voor ieder die nog bewust en oecumenisch christen en mens wil zijn. Hij meent iets te zien van verheldering, van een uitweg. Daarom zegt hij dat ook, bescheiden maar niet minder beslist. | |
Wat is eigenlijk nog ons geloof?De vraag was dus in de paar laatste eeuwen gedurig opgekomen: als dit ons zelfverstaan is waaraan ook wij ons niet kunnen en willen onttrekken, wat is dan nog ons geloof? Want er is een geduchte kloof gegroeid tussen dat zelfverstaan en wat bijbel en kerk ons aan interpretatie voorhouden. In wezen is dat nog steeds de vraag: wat is ons gelovige antwoord op de bestaansverhel- | |
[pagina 1166]
| |
dering die vanaf de Verlichting over de wereld is gegaan en die ook voor ons vanzelfsprekend is geworden? Men heeft in de GK al eens geprobeerd dat antwoord te geven in een schets van wat zou moeten uitgroeien tot een nieuwe geloofsbelijdenis, maar de echte problemen waarom het gaat werden niet genoemd. En dat is de eerste voorwaarde, dat je die knelpunten noemt, al doet het nog zo zeer. Dus dat voorstel hielp niet. Zodat er nog steeds veel onbesproken en onopgeloste problemen zijn. | |
Een handreikingKuitert heeft geprobeerd hierin een handreiking te doen, een voorstel van wat verantwoord geloven zou kunnen inhouden. Niet alleen voor geloofsgenoten, maar oecumenisch, voor ieder die christen wil zijn. Hij heeft voor zichzelf een rekenschap van geloof neergeschreven in de hoop dat meer mensen daar wat aan kunnen hebben. Het is een persoonlijk getuigenis, geen schets voor een belijdenis, hoogstens wat voorwerk ervoor. Het is voor de vuist weg neergeschreven met visie en vaart, maar het vat natuurlijk een heel leven van denken en ervaren samen. Men kan ook merken dat hij gegroeid is, gerijpt. Hij is in elk geval veranderd, verschoven van posities die zijns inziens niet meer houdbaar zijn, naar nieuwe die dat wel zijn. Of dat winst of verlies is, moet de lezer zelf maar uitmaken. Hij noemt geen andere boeken, zijn boek heeft geen notenapparaat. Het is een getuigenis, à prendre ou à laisser. Het roept weerwerk op, want hij ontziet zich niet om soms nogal beslist te spreken. Maar hij verwacht dat wij hetzelfde doen. We kunnen in tijden komen van de zogenaamde status confessionis, dat een mens of een kerk ronduit voor de waarheid moet uitkomen: ‘Hier sta ik. Ik kan niet anders. God helpe mij’. Hij heeft zijn boek de aardige titel meegegeven ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’. In de protestantse eredienst sprak men wel over ‘ons algemeen onbetwijfeld christelijk geloof’. De woordspeling is niet alleen geestig, maar raakt ook de kern van de huidige geloofssituatie. Stijl en uiteenzetting zijn helder en levendig, het boek is praktisch en dynamisch. Het verfrist en verrijkt. Het is met hartstocht geschreven omdat het geven wil wat bedoeld werd, een eigentijdse bijbels gelovige zelfbeleving waarmee men uit de voeten kan. Het opnieuw bewust geworden geloof moet nieuwe vreugde brengen en geen kommer en kwel. De snelle verspreiding is niet bevreemdend, want er was behoefte aan. Hoevelen het er mee eens zijn of er een bevrijdend antwoord in gevonden hebben, is niet te zeggen. Het boek is in het algemeen welwillend ontvangen, ook in de eigen kerk. Alleen de kleinere gemeenschappen van ultra-gereformeerd hebben negatief gereageerd. Ze voelen zich in de steek gelaten of aangevallen. Maar zij zijn ook de voortzetters van hen die in de vorige eeuw de hervormde kerk verlieten. Zij zijn zelf onderling zeer verdeeld. En het spijtige is dat ze zelf weinig of geen mensen hebben die op gelijk niveau kunnen antwoorden. Dan blijft alleen een protest over dat voorbij gaat zoals een aftrekkend onweer. | |
[pagina 1167]
| |
Twee gezichtspuntenWat stelt Kuitert nu als nieuw geloven voor? Ik behoef hier geen korte samenvatting te geven van zijn boek, want die vindt de lezer in het artikel van collega De Schrijver. Ik wil wel twee opmerkingen maken over wat mij kardinale gezichtspunten lijken. Het eerste dat opvalt is de royale en realistische waardering van de religie en wereldgodsdiensten. Dat kent het orthodoxe protestantisme niet, het wordt Kuitert ook niet in dank afgenomen. Maar hier blijkt hoe onbekommerd hij een eigen weg gaat. De mens is ongeneeslijk religieus. Hij projecteert wel, maar dat hindert niet omdat toch alles aan de werkelijkheid getoetst moet worden. Alle religies zijn zoekontwerpen, pogingen om een antwoord te vinden op de levensraadsels. Alle religie, alles wat van God uit tot ons komt, gaat door ons heen. We zouden wel puur objectief de waarheid willen kennen alsof we naast God stonden en met Zijn ogen zagen, maar daar staan we niet. Alles gaat eerst door ons heen en wordt zo gekleurd. Die andere godsdiensten komen inhoudelijk verder niet ter sprake. De dialoog wordt wel bepleit, niet gevoerd. Het royale gebaar lijkt dus meer dan wat het is. Want ook Kuitert blijft de moderne mens die door het bijbelse denken in beslag is genomen, omdat hij daar de realiteit het diepst gepeild ziet. De Godheid die alle religies kennen, wordt hier concreet gevuld door de Ene die een naam is in plaats van een begrip. Jahwe, de Abba Vader van Jezus. Die God heeft mens en wereld uit liefde geschapen, tot gemeenschap. Leven en wereld zijn de genade van voorrecht en opdracht. Over het feit dat die beide in evolutie door zelfrealisering heen op weg zijn naar voleinding, wordt niet veel verhelderends gezegd. Ook niet dat secularisatie ten diepste het tot alomvattend zelfbewustzijn en zelfexpressie komen is van mens en wereld, met alles wat dat aan consequenties betekent. Terwijl dit gezichtspunt mijns inziens tot een alomvattend inzicht leidt. Daarom is Kuiterts eschatologie zeer beperkt. Zeker is dat we doodgaan en eeuwig leven hebben. Verder valt er niet veel te zeggen. Het visioen van Teilhard ontbreekt. Hier wordt mijns inziens de bijbelse intentie te kort gedaan. Wat Kuitert zegt over mens en christologie mag onze aandacht hebben, want hier klopt het hart van het geloof zoals de schrijver het heeft teruggevonden. Mijns inziens kleurt zijn mensbeeld het beeld van Christus, niet andersom. Dat verklaart ook de besliste toon. Hier spreekt ervaring, hier zijn beslissingen gevallen. Erfzonde bestaat niet, want is contradictie in termen. Zondeval is er ook niet, want de geschiedenis kent nergens zo'n breuk. Doe weg wat onbruikbaar is. De zonde is wel hoogst reëel. Ze is begeerte in de zin van ‘de ander gebruiken, misbruiken voor eigen doel’. Ze is verslaving, geknecht zijn onder de zonde, onmacht tot het goede. We zijn de kettinggangers uit de romans van Dostojevski. En dat mishaagt God omdat het de bedoeling, leven in relatie, verwoest. Zijn toornig zijn is veel beter dan dat hij | |
[pagina 1168]
| |
alles over zijn kant laat gaan. Er moet iets gebeuren. De schuld moet weggenomen worden. Dat doet de Christus door het offer van zijn leven dat hij God aanbiedt en dat aanvaard wordt. Het is de grondslag van het verbond van God met de wereld in Israël dat door Jezus vernieuwd wordt. De katholieke lezer zal denken: vertrouwde klanken en tegelijk vreemd. Hij is meer geneigd aan verlossing te denken dan aan verzoening. Dat komt doordat de schrijver hier reformatorisch blijft met dat accent op de schuldvergeving. Alles gebeurt voor ons, maar ook buiten ons. En hij meent dit, want dit is voor hem opnieuw het kardinale punt geworden. Hij heeft de jaren van de tegencultuur, 1968, meegemaakt, er deel aan gehad. Achteraf is voor hem de grote ontnuchtering gekomen. Dit utopisme is niet waar, het is een illusie, een luchtkasteel, waaraan mensenlevens geofferd zijn. Hij heeft daarom teruggevonden ‘waar alles om draait’, de vergeving van zonden, op grond van de verzoening door de Christus bewerkt. Alleen op die grondslag hebben we toegang tot het Rijk van God, ‘waar het uiteindelijk om gaat’. Eerst moet de mens door de onthullende kennis van zichzelf en van de wereld heen in wedergeboorte en bekering, wil hij daar toegang toe vinden. De auteur leeft in Paulus en Johannes. Hij meent dat het hele Nieuwe Testament zo spreekt. Daarom wil hij niet weten van jesulogie, bergrede-christendom, kerk als geloofsbeweging rond Jezus Messias. Ook de bevrijdingstheologie zou dat zijns inziens veel centraler moeten zeggen. Men kan merken dat de schrijver opnieuw gekozen heeft en nu weet waar hij staat. Hij zei dat ook in zijn voorlaatste boek over de politiekGa naar eindnoot4. Dit heil van de vergeving noemt hij ‘het grote heil’. Wat van daaruit, als uit dankbaarheid, omhoog komt als levensheiliging en als verandering in de wereld noemt hij ‘het kleine heil’. Ook op dit gebied kan best nog een heleboel aardigs en positiefs gebeuren, als je er maar niet teveel van verwacht en het niet tot het eigenlijke heil maakt. De opstanding van Christus is van hieruit gezien van vitaal belang. Ze is geestelijk van aard, want er wordt geen lijk weer levend gemaakt. God heeft zich met deze Zoon geïdentificeerd, hem verheerlijkt en verhoogd. Hij regeert mee, doordat hij het grote heil uitdeelt, bemiddelt door de prediking van de zondenvergeving die over de wereld rondgaat. | |
BreekpuntenOf dit geheel nu nog orthodox protestant mag heten of niet, is minder interessant dan het feit dat de schrijver zich zó opstelt, want ook vele messiaanse protestanten zullen dit niet nemen. De keus is te meer opvallend, omdat de oude context van deze visie verdwenen is. De schrijver zegt dat hij incarnatie, twee naturenleer en triniteit, als oude voorstellingen, niet meer kan handhaven. Ze zijn ondenkbaar en onvoorstelbaar. Wat ze bedoelen te zeggen is mysterie en dat kan men alleen aanbidden. Deze christologie is dus wel een keuze, dat moeten we goed begrijpen. Harnack zei al dat de Reformatie niet het hele Nieuwe Testament weergeeft | |
[pagina 1169]
| |
maar vooral Paulus. Dat herhaalt zich hier. De synoptische evangeliën schuiven naar achteren. Deze Jezus heeft niets anders te doen dan zijn levensoffer te geven. De evangeliën worden een passiegeschiedenis met een kort voorbericht. Net als bij Paulus zelf wordt het leven van Jezus onaanschouwelijk. Ieder mens moet kiezen, maar elke keus heeft zijn prijs. Ik zou het waarheidsaspect dat Kuitert onderstreept, willen overnemen maar ook willen integreren in een wijder geheel. Er moet een geloofsevenwicht zijn, een synthese die alle wettige tegendelen in zich opneemt en met elkaar verzoent. En die alle ervaringen recht doet. Dat is de taak van de katholiciteit. Wat Kuitert wil is voldoende duidelijk geworden. Hij wil de vergeving van zonden als het eigenlijke. Daaruit volgt, uit dankbaarheid, de heiliging van het leven die best aardige dingen op kan leveren als karaktervol leven en wat wereldverbetering, als je daar maar niet teveel van verwacht en daar niet het eigenlijke heil van maakt. Een consequentie daarvan, waar de schrijver al eerder op is aangevallen, is de twee rijkenleer van Luther. Het is nu eenmaal niet anders. We leven in twee realiteiten. De ene kennen we uit de empirie, ongenadig genoeg. De andere is die van de genade van de vergeving, waaruit levensheiliging uit dankbaarheid voortvloeit. De lezer begrijpt dat het hier niet gaat om wat accenten die er verder niet toe doen, maar om grondkeuzen op grond van wat men in geloof in leven en wereld ervaartGa naar eindnoot5. Ik begrijp eigenlijk niet waarom ultra-gereformeerd zo negatief over Kuitert doet. Het lijkt me dat hij opnieuw leeft vanuit een reformatorisch pathos van schuldvergeving met levensheiliging, waar nogal wat van het oude uit is overgebleven. En de katholieke lezer, hoe zal die reageren? Zegt hem dit iets of is het hem ten diepste vreemd? Het stuk over de Heilige Geest is net zo gedempt, ingehouden, maar dat was te verwachten bij dit mensbeeld. Het ligt niet aan de Geest, want die is willig genoeg, het ligt aan de mens. Een Duitse beeldhouwer heeft de mens das Gottesluderchen, dat loeder van God genoemd. Ik denk dat Kuitert dat kan plaatsen. Zelfs van de vernieuwde mens moet je niet teveel verwachten. Het blijft er bij dat alle levensvernieuwing en inzet voor een betere wereld niet meer is dan ‘een klein beginsel van gehoorzaamheid’. Hier spreekt geen scepsis, geen cynisme, maar de behoefte om de werkelijkheid totaal ontmaskerd en onthuld in de ogen te zien. De kerk is de gemeenschap van mensen die zo illusieloos maar reëel het leven inkijken. Het gaat God niet om de kerk, maar om de wereld. Maar die heeft deze boodschap van vergeving en nieuwe heiliging nodig. Ook in dit stuk spreekt hetzelfde ontnuchterende levensgevoel. De kerk is prima, maar verwacht er niet teveel van, want dat loopt op de zoveelste teleurstelling uit. Kuitert heeft best ruimte voor andere belevingen, omdat alles toch aan de werkelijkheid als norm getoetst moet worden. Hij wil alle tradities van de christenheid onder één koepelverband samen brengen in onderlinge erkenning van elkaar. Eerst binnen iedere confessie zelf en zo in wereldverband. En hij | |
[pagina 1170]
| |
bepleit de dialoog der wereldreligies, die elkaar als religie onderling erkennen moeten. Anders is er geen dialoog mogelijk. Maar dat hoeft niet te betekenen dat ze ook dezelfde waarde hebben. Gesprek en coöperatie met de islam vindt hij nu al urgent. Het stuk over de sacramenten stelt weinig voor. Kuitert vindt dat ze niet meer aanspreken. Over liturgie zegt hij weinig. Ik geloof hem wel als hij zegt te willen leren uit andere tradities, anglicanen, katholieken e.a. Maar ik zou toch eerst willen kijken in de kerk waar hij het voor het zeggen heeft, wat daar is en wat daar gebeurt. Want hij komt uit het calvinisme, dat opvalt door armoe in vormgeving en door verspiritualisering. Dat lijkt me weinig aanbevelingswaardig voor planetair bewuste mensen. En psalmzingen alleen redt het niet. | |
EindbalansWat biedt het boek de katholieke lezer? In ieder geval dit: de ervaring van een medechristen die voor zichzelf door grote ontnuchteringen ging. Maar er is meer. Wat is het gelijk van het bijbels humanisme in de katholieke en in de vrijzinnig protestantse traditie? Daarin is de synthese van Schillebeeckx echter meer omvattend. Misschien spreekt dit boek de doorsnee katholiek niet meteen aan. Hij mist het geheel van een heilsgeschiedenis die gaat van schepping, door zelfrealisering heen naar voleinding. Door verlossing heen. Hij mist de geborgenheid van een alomvattend geloof, de warmte van het kerkgebouw, de liturgie, de sacramenten en de mystiek. Het is hem te koud, te kil, te rationeel. Maar het kan ook anders uitpakken. Het kan ook zijn dat hij zegt: in wat die man zegt ervaar ik een realiteit die ook mij aangaat: ontmoet ik een medegelovige die de warrige tijden van nu beleeft. De lezer zal zich door elkaar geschud voelen, maar ook zeggen: het was de moeite waard, want ik zie helderder waarover het gaat. |
|