Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 998]
| |
Over ‘De eerste steen’ van Monika van Paemel
| |
[pagina 999]
| |
afwezigheid. Zij zijn grootgebracht door grootouders, ongetrouwde tantes en ooms, en pleegouders. | |
Schrijven in cirkelsDe eerste steen is geschreven als een mozaïek waarin de schrijfster actuele ervaringen via associaties verbindt met gebeurtenissen uit het verleden, bedenkingen met herinneringen confronteert, contouren trekt die pas vele bladzijden verder en vaak maar fragmentarisch ingevuld worden, feiten meedeelt waarvan de samenhang en meerzinnigheid pas na herhaalde lectuur duidelijker worden. De kringen waarin het hoofdpersonage thuishoort en waar de ouders alleen maar als bezoekers toegang hebben, heeft Monika van Paemel al beschreven in haar debuutroman, Amazone met het blauwe voorhoofdGa naar eindnoot2. Een eerste kring is de hoeve waar de grootmoeder woont met wie haar nog aan kinderen overblijft na 12 zwangerschappen. In De eerste steen heet ze Poldine. Ze staat er gebeiteld in de spreuken en volkse gezegden vol wijsheid waarmee ze een situatie kernachtig beoordeelt: ‘Een vogel die te vroeg zingt haalt de avond niet’ (p. 24), ‘Twee geloven op één kussen, daar ligt de duivel tussen!’ (p. 79), ‘Vanboven blinken en vanonder stinken’ (p. 136). Een tweede kring is het huis in de Noorderkempen bij de pleegouders waar het hoofdpersonage als kind herstelde van een hersenaandoening. In Amazone met het blauwe voorhoofd beschrijft ze met veel sympathie de pleegvader die daar Jan heet, haar overal op de fiets meeneemt, als protestantse Hollander, getrouwd met een katholieke weduwe met twee kinderen, zijn pet niet afneemt in de kerk, in de kersttijd voor haar een rommelpot maakt, haar de naam wijst in de zijgevel van het huis gekrast door een ondergedoken Pool of Canadees (pp. 52-57). Die Jan heet in De eerste steen Willem en zijn wat nurkse vrouw Olga. May beschrijft o.m. haar laatste bezoeken aan de oud geworden pleegouders (pp. 199-202). De vertrouwensrelatie met Willem is zo hecht gebleven door de jaren dat ze hem toen bijna alles had verteld: ‘Over de dwaalwegen van de liefde, over het kind, haar verloren dochter, over haar angst alleen over de wereld te zwerven’ (p. 200). Bijna. Maar op dat moment kon het nog niet. De steen op haar hart woog nog te zwaar. De derde kring is de school te Turnhout met haar gotieke galerij, waar meisjes het kruis van Lotharingen op hun uniformblouse dragen. In De eerste steen beschrijft May hoe flauwvallen in het convent van de zusters van het Heilig Graf een enthousiast beoefende sport was (p. 25) en hoe ze er verliefd geworden is op een slanke lerares Duits (p. 114 e.v.). In de cursieve passages van haar tweede roman, De confrontatie, kwam er een vierde kring bij: het eigen huis met de man en de beide dochters. In De eerste steen staat alleen het lege huis in de Jeruzalemsteeg, zonder man, zonder kind. May beschouwt het als een vossehol met vluchtwegen (p. 187), ze voelt er zich een overblijvende. | |
[pagina 1000]
| |
In De vermaledijde vaders kan de lezer dezelfde personages ontmoeten in dezelfde kringen, ze krijgen er een identiteit, ze worden er verankerd in de geschiedenis. Een nieuwe kring betreedt May in De eerste steen wanneer ze haar intrek neemt te Jeruzalem in het souterrain van Hagar. May heeft Hagar leren kennen tijdens een conferentie over oorlog en vrede. Hagar is een joodse Nederlandse, wier vader vergast werd. Haar moeder, die ze niet kan verdragen, heeft haar bij haar Hollandse pleegouders opgehaald en ze zijn naar Israël geëmigreerd. Hagar heeft er dienst genomen in het leger en is nadien in Europa nog wiskunde gaan studeren. Ze heeft een zwangerschap niet kunnen beëindigen: de vrucht was afgestorven. Zij is in therapie bij een psychiater. Hagar is een vrijbuiter, rusteloos, dominant genoeg om een aantal vrouwen aan zich te binden, aantrekkelijk genoeg om geregeld ook ‘iets’ met mannen te hebben. In haar souterrain is zij de spil van een ruime kennissen- en vriendenkring waarin ook May opgenomen wordt. De belangrijkste vriendinnen zijn Ruth, Dina, Alida en Susanna. Ruth is een Engelse jodin, verpleegster, gescheiden, met een zoon in het leger. Ze bestudeert de bijbel zonder in God te geloven. Zij bezit het huis in de heuvels bij Jeruzalem waar May aan het einde van de roman zal verblijven voor de duur van Ruths reis naar New York. Dina is uit overtuiging uit Amerika overgekomen, ze kookt koosjer, werkt als vrijwilligster mee bij opgravingen en heeft een borstamputatie ondergaan. Alida is getrouwd met een begrijpende en geduldige man, Yona, maar heeft ook een vurige relatie met een Nubiër in Londen. May zal bij haar tweede verblijf in Jeruzalem te gast zijn op het huwelijk van Alida's zoon. Susanna is een Jemenitische die met haar vijf kinderen en haar zieke man naar Israël geëmigreerd is dat voor haar het beloofde land betekent. Susanna maakt Hagars souterrain schoon en onderhoudt het huis van Ruth sinds die ontdekt heeft dat ze een maagzweer heeft. Susanna heeft een simplistische kijk op het Joods-Arabische conflict: het land is aan de joden gegeven, haar zoons zullen het verdedigen, haar dochters het bevolken en de Arabieren moeten eruit. De enige mannelijke bezoeker die tot de gewone gasten van het souterrain behoort is Mischa, door Hagar beschouwd als het kind dat zij nooit heeft kunnen krijgen. Hij is de zoon van Rosa en een niet met name genoemd militair. Zijn oudere broer Ghilad is in Libanon verongelukt. Bij haar vertrek naar Amerika, waar Rosa een proefschrift wil maken over Rosa Luxemburg, heeft zij Mischa aan de hoede van Hagar toevertrouwd. Deze beknopte, in de vorm van een signalement genoteerde gegevens kunnen de lezer van nut zijn als leidraad bij de lectuur van De eerste steen. Want de levensverhalen van deze joodse mensen worden niet in één tekstblok verteld, maar liggen verspreid over de hele roman, waarbij ze nog afgewisseld worden met de verhalen van de Vlaamse personages uit de boven genoemde | |
[pagina 1001]
| |
kringen. Het personage May brengt al die levens samen in haar poging om wat in De confrontatie het reglement van het leven genoemd wordt te begrijpen en te verdragen. Dat reglement luidt: ‘Iedere geboorte baart de dood’ (p. 151). Die ijzeren wet geldt voor al het bestaande: ‘Ook als de stenen met de tijd of door geweld tot puin vervallen staan de ruïnes overeind om ons een lesje te leren: alles vergaat, jullie om te beginnen’ (De eerste steen, p. 43). | |
Stenen als symbolenStenen hebben in deze roman een opmerkelijke symboolwaarde. In de context van het moderne Israël dat May doorkruist van Tel Aviv tot de Negev-woestijn, van Betlehem tot Kefar Nahum, met het souterrain van Hagar in Jeruzalem als pleisterplaats, blijven die stenen hun bijbelse connotatie bewaren: ‘Wie zonder zonde is werpe de eerste steen’, denkt May (p. 261) en bij een bezoek van het Italiaanse parlementslid ‘La Cicciolina’ met haar provocerende tot joden en Arabieren gerichte liefdesboodschap, weerklinkt het aloude ‘Stenig haar!’ (p. 62). Uitkijkend over de Dode Zee spreekt May de wens uit: ‘Heer laat ons hier drie tenten bouwen!’ en Yona, de man van Alida, wijst naar de op elkaar gestapelde rotsen die mogelijk een terrein afbakenen en zegt: ‘Daar staat het klaar geschreven: dit zijn mijn stenen!’ (p. 43) en als May door het plots weer opkomend verdriet overweldigd wordt, heeft ze de aandrang om haar hoofd op Yona's schouder te leggen en uit te huilen: ‘Zie, ik herken mijn land niet meer, mijn kinderen zijn verstrooid, en mijn moeder is gestorven zonder mij nog te kennen, op welke steen zal ik mijn hoofd te rusten leggen?’ (p. 44). De warme stenen van zijn land waarvan Mischa hartstochtelijk houdt en waarop hij de liefde wil bedrijven (p. 73) zijn ook een steen des aanstoots voor de Palestijnen die hetzelfde land als hun eigendom claimen. Onderweg naar afgelegen kibboetsen wordt de auto van Hagar en May geregeld door stenen bekogeld. ‘Op een steenworp afstand’ is in Israel geen verbleekte metafoor meer. Na een bezoek aan Massada, historische ruïnes die ze een merkwaardig symbool van verzet vindt omdat het op collectieve zelfmoord is uitgelopen, zal May zuchten: ‘Ik heb, geloof ik, genoeg van stenen’ (p. 140). Maar ze heeft ook oog voor nog andere dan bijbelse en actuele politieke betekenissen van ‘de eerste steen’. Op weg naar de begraafplaats op de hellingen van de Olijfberg raapt ze haar zakken vol steentjes, die ze onopgemerkt en voorzichtig op de tomben legt als een materieel teken van haar aandenken aan de doden: ‘Ik heb aan u gedacht, mevrouw, mijnheer, klein kindje’ (p. 172). Bij haar tweede bezoek aan Jeruzalem, op het einde van de roman, krijgt ze van Hagar een blauwgroene Eilat-steen cadeau, gevonden bij de kopermijnen van koning Salomo. In een flits associeert ze hem met de steen der wijzen en met de door de koning der Belgen indertijd gelegde eerste steen van het station te Mechelen, waar de trein vertrokken is waaronder het kind terechtgekomen is, ‘dubbelgevouwen met kop en voeten ervoor’ (p. 261). | |
[pagina 1002]
| |
Later, te midden van het tumult op de bruiloft van Alida's zoon, noteert May, in een pijnscheut, deze gedachte: ‘Nu ben je nergens meer, ik heb je verloren, moet tegen de stenen praten’ (p. 276). Het luidop praten tegen de stenen, vastgelegd met de tekens van het alfabet, is een roman geworden: De eerste steen. | |
Een oud verhaalRudolf van den Berg, regisseur van de speelfilm De Avonden naar het gelijknamige boek van Gerard Reve, heeft in een interview in Bzzlletin (nr. 170/171, nov./dec. 1989, p. 9) verklaard waarom de film begint met een shot van een Egyptisch Isis-beeld, een moederfiguur die haar kind de borst geeft. De verklaring luidt: we gaan een heel oud verhaal vertellen, namelijk over een jongen die er niet overheen kan komen dat hij niet meer zo dicht bij z'n ouders is. De cover van De vermaledijde vaders (1985) van Monika van Paemel is een tamelijk wazige afbeelding van een doek van Jean-Jacques Bachelier (1724-1806) getiteld: ‘La Charité Romaine ou Cimon, dans la prison, allaité par sa fille’. Deze cover heeft dezelfde functie als het shot waarmee de film De Avonden begint: lezer, dit verhaal begint wel op 4 mei 1945, maar het is van alle tijden. Het gaat over de met rede begaafde mens die ook een gewerveld dier is, behorend tot de klasse van de zoogdieren. De borsten van de vrouw, door Van Dale beschreven als de ronde vlezige, in een tepel eindigende klieren waarin de moedermelk zich afscheidt, door dichters telkens opnieuw geadoreerd (‘Jij van wie de borsten de aanbiddelijke bekers zich zo ver naar / mij uitstrekken dat ik er over ga als over 'n brug van rozen / 'n dubbele brug van sneeuw in 't zonlicht om zo bij jou te komen’ - G. Apollinaire in Poèmes à Madeleine, vert. Ernst van Altena), zijn in De eerste steen nadrukkelijk aanwezig om de thema's van de vruchtbaarheid en het genot (en hun tegendeel: de onvruchtbaarheid en de smart) te verbeelden. Op de vooravond van de bruiloft van Alida's zoon heeft May een droom over de in oude culturen vastgelegde voorstellingen van de vruchtbaarheid en de erotische vervoering. Die droom begint als volgt: ‘In roze zandsteen verscheen het bas-reliëf van een Indiase tempel. Aan weerszijden van een mensenkluwen stonden twee vrouwenfiguren met ronde heupen. De ene frontaal, de andere met de rug naar de toeschouwer. De ene vrouw hield met twee vingers de tepel van een bolronde borst vast, alsof ze een kers aanbood, de andere legde haar hand liefkozend op haar billen’ (p. 274). Ook de christelijke recuperatie van de vruchtbaarheidsmythen heeft May bezocht in Betlehem in de grot van de lactatie, waar Maria toen ze Jezus aan de borst had enkele druppels melk op de rotsen had laten vallen (p. 30). Voor de spiegel heeft May vaak zichzelf bekeken in haar rijping van kind tot vrouw. Onbevangen heeft ze de vrouwen geobserveerd die haar hebben opgevoed. Ze heeft gevrijd met Hagar maar ook met Davy, een tedere, corpulente vrouwenarts, gespecialiseerd in vruchtbaar- | |
[pagina 1003]
| |
heidsproblemen maar helaas ook in borst-en baarmoederkankers. Met de borsten die zijzelf en anderen gestreeld hebben, heeft May het kind gevoed dat ze met de melk de dood heeft doorgegeven. Dat besef maakt May wanhopig. In De confrontatie stelde het hoofdpersonage nog volgende algemene vraag: ‘Als ik geen enkel kind kan beschermen, hoe zal ik de mijne dan redden?’ (p. 34) en in het begin van Marguerite wordt de gehechtheid aan het leven als volgt beleden: ‘Want tot nu toe heb ik altijd willen leven, zelfs in de somberste ogenblikken en juist dan, en iedere keer weer als ik iets zie sterven, al is het maar een vogel of een konijn, voel ik me diep ongelukkig. Er is geen enkele schoonheid in de dood, en geen enkele dood is vruchtbaar’ (p. 13). In het vijfde deel van De vermaledijde vaders is Pam 76 geworden en de grootmoeder van Alexandra, een kleindochter die in brieven haar naam op androgyne wijze spelt als Alex-Sandra. Op de binnenkant van de pols van de linkerhand van Alexandra lopen twee parallelle maar onhandig getrokken lijnen, littekens van twee zelfmoordpogingen, uitingen van onvermogen om te leven, bedreiging van vernietiging die haar moeder woest van verdriet maakt. Grootmoeder Pamela hoopt haar nog te kunnen duidelijk maken dat het leven altijd voorrang heeft op de dood. In De eerste steen is de hoop omgeslagen in wanhoop. ‘Bij het kind was het kwaad naar binnen geslagen. Destructie werd zelfdestructie’ (p. 218). De androgyne Alexandra uit De vermaledijde vaders is in De eerste steen het naamloze kind. dat met verbonden polsen op de vijfde verdieping ligt, het kind dat ook voor zichzelf een ander, een vijandige vreemdeling geworden is. May heeft haar het leven aangedaan, May heeft haar kind niet in leven kunnen houden. Over de van pijn en schuldgevoelens doordrongen vraag of May niet in liefde tekort geschoten is, heeft Monika van Paemel een indrukwekkend boek geschreven voor lezers met een geheugen, want ‘Dat alles aan alles herinnerde en aan elkaar vastzat als oorzaak en gevolg, dreef May tot wanhoop’ (p. 240). |