Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 980]
| |
De UNO-conferentie over milieu en ontwikkeling
| |
[pagina 981]
| |
Daarnaast heeft de conferentie ook Agenda 21 goedgekeurd, een uitgebreid actieplan voor het milieu- en ontwikkelingsbeleid van de komende decennia. Vooral het hoofdstuk over financiering heeft nog heel wat harde onderhandelingen gevergd, maar de meer inhoudelijke delen van Agenda 21 zijn zonder al te veel problemen goedgekeurd. Het charter van de aarde, tenslotte, werd tijdens de onderhandelingen afgezwakt tot een ‘Verklaring van Rio over milieu en ontwikkeling’. | |
KermisHet is moeilijk de Conferentie van Rio niet met superlatieven te beschrijven. Het is inderdaad een gigantische organisatie geworden, die over het algemeen vlekkeloos is verlopen. Tijdens de conferentie werden de sloppenwijken van Rio zorgvuldig onttrokken aan het oog van de conferentiegangers. De militairen waren zeer opvallend aanwezig in het straatbeeld, vaak met het wapen in de aanslag. In het algemeen heeft UNCED het internationaal aanzien van Brazilië gevoelig verhoogd, en dat kon het land best gebruikenGa naar eindnoot3. UNCED viel eigenlijk uiteen in twee delen: van 3 tot 11 juni waren er de onderhandelingssessies, waar de meeste landen op ministerieel niveau vertegenwoordigd waren. Van 12 tot 14 juni was er dan de top van Rio, die vooral een ceremoniële functie had, en waarop staatshoofden en regeringsleiders vertegenwoordigd waren. Ook de Amerikaanse president Bush was op de top aanwezig, nadat hij daarover lange tijd tegenstrijdige verklaringen had afgelegd. Pas nadat Washington begin mei erin geslaagd was het klimaatsverdrag volledig af te zwakken, besloot Bush alsnog de Conferentie van Rio met zijn aanwezigheid te vereren. De top van de staatshoofden had weinig inhoudelijke waarde: elk land kreeg welgeteld zeven minuten spreektijd, en de meeste staatshoofden gebruikten die om de welbekende clichés te herhalen. Alleen de Cubaanse president Fidel Castro brak de eentonigheid met een felle speech tegen het kapitalisme. Castro, die op politiek vlak nochtans de laatste der Mohikanen dreigt te worden, kreeg voor zijn toespraak veel meer applaus dan Bush, die kort na hem aan de beurt was. Dit moet voor Bush, die zichzelf graag ziet als leider van een nieuwe wereldorde, een bittere ervaring zijn geweest. Maar het duidt er wel op hoe geïsoleerd Washington stond op UNCED. Zo zijn de VS het enige rijke land dat geweigerd heeft serieuze sommen vrij te maken voor multilaterale milieuprogramma's. Het bleef bij een symbolische bijdrage van 50 miljoen dollar aan het milieufonds van de Wereldbank. Het isolement van de VS was ook fysiek merkbaar: alle landen hadden hun delegatie gehuisvest in het conferentiegebouw zelf, wat veel informele contacten toeliet. Alleen de Amerikaanse delegatie had zijn tenten opgeslagen in het Sheraton-hotel, zo'n twintig kilometer van het conferentiegebouw. | |
[pagina 982]
| |
Tijdens de Conferentie van Rio werd in een park in het centrum van de stad ook het Global Forum gehouden. Meer dan 1000 niet-gouvernementele organisaties (NGO's) uit de hele wereld namen deel aan het Forum, in een poging om de thema's van de conferentie te vertalen in concrete actiepunten, los van alle politieke compromissen. Het Forum is vooral een grote ontmoetingsplaats geworden waar NGO's uit de rijke en de arme landen vaak voor het eerst met elkaar konden kennismaken. Daarbij kwamen de nodige meningsverschillen naar boven, maar over het algemeen was er toch een zeer grote consensus over de manier waarop de problemen moeten worden aangepakt. De deelnemende NGO's bereikten dan ook tamelijk vlot overeenstemming over 33 ‘verdragen’, die op de slotdag plechtig werden ondertekend. Het Forum toonde duidelijk aan dat bezorgdheid om het leefmilieu niet langer alleen een zaak is van kleine groepjes in de rijke landen. Ook in de ontwikkelingslanden is de milieubeweging in volle opkomst: de mensen hebben er weliswaar te maken met andere milieuproblemen dan in de rijke landen, maar ze worden er des te directer mee geconfronteerd omdat de levensomstandigheden er armoediger zijn. Ook de inheemse volkeren, vooral dan de Braziliaanse indianenvolkeren, lieten van zich horen op het Forum, terwijl er ook een sterke afvaardiging was van vrouwengroepen van over de hele wereld. Het Forum kreeg ook heel wat aandacht van de massamedia, omdat de NGO's zich nu eenmaal veel directer kunnen uiten dan de politici, die het vaak bij omzwachtelde taal moeten houden. Zo was er veel aandacht voor een toespraak van de 82-jarige Jacques Cousteau, die in bijzonder scherpe bewoordingen waarschuwde voor de gevaren van de bevolkingsexplosie. | |
De verklaring van RioHet was de bedoeling de Conferentie van Rio te beëindigen met de afkondiging van een ‘Charter van de Aarde’, dat een kort en krachtig document moest worden. Maar vooral de Derde Wereld wees er op dat in zo'n charter de nadruk te sterk op het leefmilieu zou liggen, en te weinig op het ontwikkelingsaspect. De onderhandelingen hebben dan ook geleid tot een langer en wolliger principeverklaring. De regering van Israël heeft nog geprobeerd tot een korte tekst te komen, door de zogenaamde ‘Tien geboden van het Leefmilieu’ voor te stellen. Daarvan zou het tweede gebod moeten luiden: ‘Individuen en staten moeten hun gedrag veranderen om de aarde te bewaren in al haar glorie’. Het Israëlische voorstel heeft het echter niet gehaald, en in de Verklaring van Rio zijn uiteindelijk 27 principes opgenomen. Een aantal landen had voorgesteld het recht op een gezond leefmilieu in de tekst op te nemen, maar ook dat voorstel is zeer afgezwakt. Artikel 1 van de Verklaring heeft het over het recht op een ‘gezond en produktief leven in harmonie met de natuur’. | |
[pagina 983]
| |
Artikel 2 van de Verklaring is bijzonder veelzeggend en verdient volledig geciteerd te worden: ‘Staten hebben (...) het soevereine recht hun eigen natuurlijke rijkdommen te exploiteren, volgens hun eigen milieu- en ontwikkelingsbeleid, en ze hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat activiteiten op hun grondgebied of onder hun controle geen schade toebrengen aan het leefmilieu van andere Staten (...)’ Het cruciale woord van heel dit artikel is natuurlijk het woordje ‘en’. Normaliter zou je verwachten dat het eerste en het tweede lid van het artikel aan elkaar gekoppeld zouden worden door een uitdrukking als ‘maar toch’. De twee bepalingen zijn immers ten dele tegenstrijdig: wie voortdurend rekening moet houden met het leefmilieu van andere landen, is niet meer volstrekt soeverein. Het gebruik van ‘maar toch’ zou echter impliceren dat de verantwoordelijkheid van de staten prioriteit krijgt op de bevestiging van hun soevereiniteit. Men heeft dat willen vermijden, vandaar dat men de twee bepalingen met de nevenschikking ‘en’ aan elkaar verbonden heeft. De staten zijn duidelijk niet bereid ook maar iets van hun soevereiniteit op te offeren om een beter internationaal milieubeleid mogelijk te maken. Sommige milieujuristen wilden in de Verklaring ook het principe opnemen dat de toekomstige generaties het recht hebben op een gezond leefmilieu. Maar ook dat voorstel is afgezwakt, en artikel 3 stelt nu: ‘Het recht op ontwikkeling moet zo worden uitgeoefend, dat op een billijke manier wordt tegemoetgekomen aan de milieu- en ontwikkelingsbehoeften van huidige en toekomstige generaties’. Het recht van de toekomstige generaties wordt niet beschouwd als een absoluut gegeven, maar als iets dat moet worden afgewogen tegen andere belangen. Als een regering dus meent dat de ontwikkelingsbehoeften van de huidige generaties veel zwaarder wegen dan de milieubehoeften van de toekomstige generaties, is dat volstrekt legitiem volgens de Verklaring van Rio. De Verklaring herneemt daarna een aantal principes die nu al deel uitmaken van het internationaal milieurecht. Zo bevestigt men nog eens dat landen moeten samenwerken om het milieu te vrijwaren, dat ze elkaar moeten verwittigen bij grensoverschrijdende ongevallen, enz. Ook wordt het principe van ‘de vervuiler betaalt’ nog eens bevestigd. | |
FinancienIn een voorbeschouwing op UNCED schreef Bas Vereecken van het Nederlandse ministerie van ontwikkelingssamenwerking: ‘Is het rijke deel van de wereldbevolking - pakweg tien procent - bereid welvaart op te offeren om | |
[pagina 984]
| |
het milieu op aarde te redden en het Zuiden kansen te geven op ontwikkeling? Dat is de cruciale vraag (...)’Ga naar eindnoot4. Als dat inderdaad het criterium is, is de Conferentie van Rio een grandioze flop geworden. De rijke landen hebben nauwelijks financiële toezeggingen willen doen voor het milieu- en ontwikkelingsbeleid. Als we afstand nemen van alle retoriek, blijkt dat de rijke landen in Rio voor 2 à 6 miljard dollar nieuwe en bijkomende middelen hebben vrijgemaakt voor het milieu- en ontwikkelingsbeleid. Dat komt neer op ongeveer 0,02% van hun gezamenlijk Bruto Nationaal Produkt (BNP). Hier kan men dus duidelijk zien hoe belangrijk milieu en ontwikkeling wel zijn voor de rijke landen: ze zijn bereid er 20 centiem voor af te staan, voor elke 1000 BEF die ze verdienen. De ontwikkelingslanden hadden nochtans veel meer geld gevraagd. Op een vergadering in Kuala Lumpur eind april, eiste het Zuiden dat de rijke landen hun ontwikkelingssamenwerking tegen het jaar 2000 zouden opdrijven tot 0,7% van hun BNP. Het bijkomend geld zou dan moeten worden gebruikt om een milieuvriendelijke ontwikkeling in het Zuiden mogelijk te maken. Nu geven de rijke landen gemiddeld 0,35% van hun BNP uit aan ontwikkelingssamenwerking, ondanks het feit dat ze reeds in 1968 hebben beloofd de 0,7%-norm te zullen nastreven. Na langdurige onderhandelingen heeft men in Rio geen concrete datum kunnen plakken op de 0,7%-verplichting: de ontwikkelingslanden hebben hier dus het pleit verloren. In Agenda 21 staat nu dat de rijke landen die beloofd hebben de 0,7%-norm te halen, die ‘zo spoedig mogelijk’ zullen bereiken, met het oog op de realisering van Agenda 21. Zoals de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk opmerkte: ‘zo spoedig mogelijk’ kan eigenlijk om het even wanneer betekenen, tussen hier en het jaar 3000. Bovendien zit er hier een addertje onder het gras: de VS, die de grootste economie ter wereld hebben, hebben in 1968 de 0,7%-norm niet aanvaard. Zij zijn nu dus ook niet gebonden door de financiële clausule in Agenda 21. Washington kan dus rustig verder gaan op het extreem lage niveau van 0,2% van het BNP. Volgens de laatste berekeningen van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking besteedt België 0,41% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking. Omdat het Belgische begrotingstekort tegen eind 1996 moet gehalveerd worden om de Maastricht-norm te halen, ziet het er niet naar uit dat dat percentage de eerstkomende jaren flink zal stijgen. Toch kwam de speciale UNCED-adviesraad die in België werd geïnstalleerd, met het advies om tegen het jaar 2000 de 0,7% te bereiken. Maar daarbij was het de bedoeling dat men eerst de begrotingssanering zou doorvoeren, om dan, na 1996, het percentage voor ontwikkelingssamenwerking snel te laten stijgen tot 0,7%. Uiteindelijk heeft de Belgische regering zich niet willen laten vastpinnen op een concrete datum. In zijn toespraak op UNCED verbond premier Dehaene er | |
[pagina 985]
| |
zich toe de 0,7%-norm ‘in het jaar 2000 of zo snel mogelijk hierna te bereiken, rekening houdend met de budgettaire imperatieven’. Ter vergelijking: Nederland besteedt nu reeds 0,93% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking, alhoewel daar eerlijkheidshalve wel moet aan toegevoegd worden dat de Nederlanders dat percentage iets anders berekenen dan de Belgen. Nederland beantwoordt dus al aan de 0,7%-norm, maar toch beloofde premier Lubbers in Rio nog voor 0,1% bijkomend geld vrij te maken voor milieuprojecten. | |
InstellingenNaar aanleiding van UNCED had minister Pronk voorgesteld te komen tot een Milieu-Veiligheidsraad, die uitgebreide bevoegdheden zou hebben om de naleving van de in Rio bereikte akkoorden te controlerenGa naar eindnoot5. De deelnemende landen in Rio bleken echter niet al te happig op het creëren van een dergelijke waakhond. Zoals we daarnet al zagen in verband met de Verklaring van Rio, blijven de landen zeer hardnekkig vasthouden aan hun soevereiniteit, en een Milieu-Veiligheidsraad past natuurlijk niet in dat kader. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat secretaris-generaal Boutros-Boutros Ghali momenteel een grote afslankingsoperatie doorvoert binnen de UNO-administratie. Ook Ghali wou daarom het oprichten van nieuwe administraties binnen de volkerenorganisatie vermijden. Om al deze redenen heeft men in Rio besloten het te houden bij het oprichten van een ‘Commissie voor Duurzame Ontwikkeling’ (CDO). Die Commissie zal waarschijnlijk een beetje op dezelfde manier werken als de al langer bestaande Mensenrechtencommissie van de UNO, die het ook stelt met een minimum aan vaste ambtenaren. De CDO zal landen uitleg kunnen vragen over de manier waarop ze de akkoorden van Rio (vooral dan Agenda 21) uitvoeren, en hen eventueel hiervoor zelfs veroordelen. De Commissie rapporteert haar bevindingen ofwel aan ECOSOC, het sociaal-economisch orgaan van de UNO, ofwel direct aan de Algemene Vergadering. De precieze regels hierover moeten nog worden afgesproken, maar een rechtstreekse rapportering aan de Algemene Vergadering zou veel meer effect hebben: ECOSOC is een nogal ingedommeld orgaan. De precieze details van een en ander moeten dit najaar worden ingevuld door de Algemene Vergadering, en het is de bedoeling dat de CDO dan in 1993 van start gaat. De CDO zal dus een zwakkere instelling zijn dan velen hadden gehoopt. Maar misschien kan daar in de nabije toekomst nog iets aan gedaan worden. In 1995 bestaat de UNO 50 jaar, en het gonst nu van de voorstellen om bij die gelegenheid te komen tot een radicale herstructurering van de organisatie. Zo zou de samenstelling van de Veiligheidsraad beter de reële krachtsverhoudingen in de wereld moeten weerspiegelen. Het is mogelijk dat bij die herstructurering ook de CDO een meer prominente plaats krijgt toebedeeld. | |
[pagina 986]
| |
De financiering van Agenda 21 zal voor een flink stuk verlopen via de Wereldbank. Tot voor enkele jaren had de Bank nauwelijks belangstelling voor het leefmilieu: in het begin van de jaren tachtig gaf de instelling nog leningen aan Brazilië voor de aanleg van een autosnelweg dwars door het Amazonewoud. Ook nu nog krijgt de Wereldbank veel kritiek van milieugroepen, ondermeer wegens haar steun aan de gigantische Narmada-dam in India. Maar toch lijkt de Wereldbank langzamerhand het roer om te gooien en zich meer en meer op het leefmilieu te richten. Binnen de Bank is een aparte dienst voor milieuzaken opgericht, en de Wereldbank voert ook het dagelijks beheer over de Global Environment Facility of GEFGa naar eindnoot6. De GEF werd reeds in 1990 opgericht, en kreeg toen heel wat kritiek van de Derde Wereld, omdat het vooral de rijke landen zijn die de dienst uitmaken bij het beheer van de instelling. Maar eind april voerde de GEF een interne herstructurering door, die een meer evenwichtige vertegenwoordiging van de ontwikkelingslanden moet mogelijk maken. Hoe dat precies zal gaan, moet nog worden uitgedokterd. Maar blijkbaar ging de belofte tot herstructurering ver genoeg voor de ontwikkelingslanden, en de GEF is nu aanvaard als een belangrijk doorsluismechanisme voor de financiering van Agenda 21. Ook de fondsen die nodig zijn voor de uitvoering van het klimaats- en het biodiversiteitsverdrag zullen, ‘tenminste voorlopig’, beheerd worden door de GEF. De rijke landen hebben daarnaast ook beloofd bijkomend geld vrij te maken via de International Development Association (IDA), een soort dochteronderneming van de Wereldbank, die leningen tegen lage interest verstrekt aan de allerarmste landen. Dat extra-geld zal dan specifiek worden gebruikt voor milieuprojecten. | |
IndustrieDe secretaris-generaal van UNCED, de Canadees Maurice Strong, beantwoordt niet direct aan het profiel dat je van de gemiddelde diplomaat zou verwachten. Strong liep op 14-jarige leeftijd van huis weg, en maakte zijn fortuin als directeur van een petroleummaatschappij. Na een korte loopbaan als directeur van de Canadese ontwikkelingssamenwerking, werd hij benoemd tot secretarisgeneraal van de UNO-conferentie over het menselijk milieu, die in 1972 in Stockholm werd gehoudenGa naar eindnoot7. Nu, twintig jaar later, was hij opnieuw secretarisgeneraal van de vervolgconferentie op Stockholm. Vanuit zijn levensloop kun je al afleiden dat Strong niet bepaald huiverachtig staat tegenover de industrie, zoals wel eens voorkomt in milieukringen. Strong heeft dan ook van bij het begin geprobeerd de industrie te betrekken bij het voorbereidingsproces van UNCED. Hij trok daartoe de Zwitserse industrieel Stephan Smidheiny aan als speciaal adviseur. Smidheiny behoort tot een zakendynastie die ondermeer de horlogefabrikant Swatch en het bedrijf Asea Brown Boveri controleert, en daarnaast een vinger in de pap heeft bij Nestlé | |
[pagina 987]
| |
en het Zwitsere bankleven. Smidheiny kon 48 bedrijfsleiders bijeenbrengen in de Business Council for Sustainable Development; onder hen ook de leiders van concerns als Volkswagen, Mitsubishi, Nissan, 3M en Shell. In hun rapport voor UNCED stellen de bedrijfsleiders dat ook de industrie veel kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De consumenten dwingen de bedrijven er steeds meer toe milieuvriendelijker produkten op de markt te brengen, en in het algemeen minder milieuvervuiling te veroorzaken. Volgens het rapport mag winst niet meer het enige motief zijn voor het bedrijfsleven, maar moet de industrie ook haar maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen. De 48 bedrijfsleiders beloven die politiek in de toekomst verder te zettenGa naar eindnoot8. Een groep als Greenpeace had echter felle kritiek op dit initiatief van Strong. Volgens Greenpeace ging het hier om niet veel meer dan een public relations-stunt, terwijl de bedrijven in werkelijkheid grote vervuilers blijven. | |
EconomieDe werkelijk fundamentele vragen werden in Rio de Janeiro ontweken, en tot grondige economische hervormingen is het op UNCED niet gekomen. De financiële toezeggingen die werden gedaan zijn ontoereikend om ook maar een begin te maken met de uitvoering van Agenda 21. De toezeggingen zijn beperkt gebleven tot 2 à 6 miljard dollar, terwijl men er van uitgaat dat tenminste 10 miljard dollar nodig zal zijn om te beginnen met de uitvoering van Agenda 21. Volgens schattingen van het UNCED-secretariaat zullen de kosten verbonden aan de uitvoering van Agenda 21 tegen het jaar 2000 zelfs oplopen tot 125 miljard dollar per jaar. Het bedrag van 2 tot 6 miljard dollar is belachelijk klein. Volgens berekeningen van de UNO onttrekken de rijke landen jaarlijks tot 500 miljard dollar aan de ontwikkelingslanden door aan het Zuiden een gelijke toegang tot de wereldmarkten te ontzeggenGa naar eindnoot9. Bovendien heeft de Derde Wereld nog altijd 1300 miljard dollar schuld uitstaan bij de industrielanden. Om die schuld terug te betalen moeten de ontwikkelingslanden deviezen verwerven en daarvoor moeten ze b.v. tropisch hardhout ontginnen. Het schuldenprobleem is dus een van de hoofdoorzaken voor de vernietiging van de natuur in de ontwikkelingslanden. Het feit dat er nu enkele miljarden vrijkomen in de tegenovergestelde richting, zal die neerwaartse spiraal niet kunnen stoppen. Het ziet er voor de nabije toekomst ook niet naar uit dat de rijke landen serieuzere sommen ter beschikking zullen willen stellen. In de rijke landen heeft men UNCED grotendeels afgedaan als een ‘milieutop’, terwijl het in werkelijkheid een conferentie was over de samenhang van milieu- en ontwikkelingsproblemen. Voor Maurice Strong was de eerste prioriteit op UNCED dan ook niet een of ander milieuprobleem, maar het bestrijden van de armoede: ‘Ik hoop dat de Topconferentie voor de Aarde een nieuwe politieke verbintenis zal opleveren voor een algemene strijd tegen de armoede. Dit moet | |
[pagina 988]
| |
een centrale prioriteit worden voor de internationale gemeenschap voor de rest van dit decennium, en voor het begin van de 21e eeuw’. Zo'n politieke verbintenis is er in Rio niet gekomen. Blijkbaar hebben de leiders nog onvoldoende de link gelegd tussen armoede en leefmilieu: zolang er geen oplossing is voor de armoede, zal ook het milieu verder blijven verslechteren. Men kan van arme mensen niet verwachten dat ze prioriteit zouden geven aan het behoud van het leefmilieu. En hier wordt ook de ethische dimensie duidelijk van heel het UNCED-proces. Zoals de Brundtland-commissie opmerkt: ‘Armoede is niet alleen vernederend voor diegenen die er onder lijden, het is ook vernederend voor iedereen die het laat gebeuren’Ga naar eindnoot10. In de ontwikkelingslanden blijven de milieuproblemen onoplosbaar zolang de armoede er blijft voortbestaan. In de rijke landen, daarentegen, is het de overdaad die niet alleen zorgt voor milieuproblemen, maar op den duur ook de gelukskansen van de mensen ondermijntGa naar eindnoot11. Wanneer je die twee elementen naast elkaar legt, lijkt een oplossing voor de hand te liggen - alleen is ze politiek niet haalbaar. Maar toch zijn er ook een aantal positieve ontwikkelingen, die in de toekomst misschien enig soelaas kunnen bieden. Zo wordt er gewerkt aan een herziening van de berekeningsformule voor het BNP van een land. Nu houdt het BNP totaal geen rekening met de vernietiging van de natuur: een land dat zijn bossen in vijf jaar tijd als brandhout verkoopt, zal een hoger BNP hebben dan een land dat duurzaam met zijn bossen omgaat. De BNP-berekeningsmethode zet dus aan tot milieuvernietiging. Vooral Nederlandse economen hebben heel wat denkwerk gedaan over de manier waarop je het leefmilieu beter tot zijn recht laat komen in het BNPGa naar eindnoot12. Er is een serieuze kans dat de nieuwe berekeningswijze de komende jaren zal worden ingevoerd, en dat kan een eerste stap betekenen naar een wereld-economische ordening die meer rekening houdt met de behoeften van milieu en ontwikkeling. | |
De uitdaging van RioMaurice Strong heeft UNCED herhaaldelijk omschreven als ‘de laatste kans om de wereld te redden’. Die verwachting is in Rio duidelijk niet uitgekomen. In een document dat naar aanleiding van UNCED werd opgesteld, somden drie vooraanstaande milieu-organisaties negen voorwaarden op, waaraan tenminste voldaan moet worden om tot duurzame ontwikkeling te komenGa naar eindnoot13. Op geen enkel van deze negen domeinen is in Rio grote vooruitgang geboekt. Trouwens, op zich is het al beledigend te veronderstellen dat een paar honderd politici eventjes ‘de wereld kunnen redden’ door twee weken te vergaderen. Een taak van dergelijke omvang veronderstelt de inzet van alle wereldburgers, en niet zomaar twee weken, maar over een veel langere periode. Vandaar dat UNCED zeker niet mag worden beschouwd als een eindpunt. De Conferentie van Rio heeft een aantal structuren geschapen, die de | |
[pagina 989]
| |
komende jaren moeten worden ingevuld. UNCED heeft dus geen uitkomst gebracht, maar wel een uitdaging: hoe moet het nu verder? Volgens Maurice Strong blijft de overschakeling naar duurzame ontwikkeling een absolute noodzaak. Maar, zegt hij, we moeten er ons van bewust zijn dat die overschakeling ‘diepgaandere veranderingen zal teweegbrengen dan enig andere gebeurtenis sinds de industriële revolutie. De omschakeling komt neer op een ‘eco-industriële revolutie’, die er voor zal zorgen dat milieuoverwegingen hun stempel gaan drukken op het economische beleid, en de industriële transformatie’. Strong zit daarmee op dezelfde golflengte als het Amerikaanse Worldwatch-instituut, dat in zijn laatste jaarrapport pleit voor diepgaande structuurwijzigingen om een milieucatastrofe af te wendenGa naar eindnoot14. Dergelijke maatregelen zijn echter onbespreekbaar gebleken in Rio de Janeiro. Dit betekent niet dat men UNCED als een mislukking kan afdoen: er zijn akkoorden gesloten en die zijn inderdaad zeer nuttig. Maar de vraag is of ze voldoende zullen zijn. |
|