| |
| |
| |
Vijf stellingen over xenofobie en een anti-xenofobie beleid
Johan Leman
Stellingen zijn er om beaamd of tegengesproken te worden
Deze bijdrage is de vrucht van een ruim tienjarige intensieve praktijk, waaronder 8 jaren, van '81 tot '89, als coördinator van een regionaal integratiecentrum te Brussel, en drie jaren, van '89 tot '92, als kabinetschef van de koninklijk commissaris voor het migrantenbeleid. De inkleuring is dus onvermijdelijk sterk Belgisch en bepaald door wat er bij de autochtonen in België en - naar ik meen - in andere Westeuropese landen leeft t.o.v. Turkse en Maghrebijnse migranten. De vijf stellingen zijn ingegeven door mechanismen die een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van attitudes van acceptatie of niet-acceptatie van migranten. Daarbij ligt het zwaartepunt op het zoeken naar een mogelijke verklaring voor de gevoelens van niet-acceptatie, niet omdat die de meest frequente zijn, maar wel de meest verontrustende in die mate dat men er politiek niet kan aan voorbijgaan.
| |
I. Afremming van nieuwe migratie
De kaarten in Europa worden duchtig dooreengeschud. De verschuivingen spelen zich vooral af op drie vlakken: de politieke bevoegdheid van de staten, de economische wetmatigheid van de regio's, de emotionele zelf-omschrijving van de volkeren. De entiteit Europa zelf, nu eens gecentreerd rond de EG, dan weer rond de Raad van Europa, lijkt het omhulsel, maar toch meer dan dat, waarbinnen deze deels nieuwe realiteiten vorm krijgen. Europa is dan weer opgenomen in een grotere mondiale ontwikkeling, tussen Noord-Amerika en Oost-Azië, terwijl de niet-Europese periferie druk uitoefent op de Europese grenzen. Noord- en Zwart-Afrika, en Turkije, maar binnenkort ook andere
| |
| |
landen, kloppen bij Europa aan op zoek naar een oplossing voor hun demografische en economische problemen. Zelf zijn ze veelal onmachtig om de politieke randvoorwaarden in eigen land op punt te stellen.
De modale burger in een land als België of Nederland beseft dit. Hij vermoedt deze tendensen en merkt dat er zich veranderingen voordoen in zijn vertrouwde leefwereld, zonder dat hij inziet waartoe dit alles zal of kan leiden. Zijn reactie op die schaalvergroting, op die op hem afkomende mondialisering van zijn leefwereld is er vaak een van terugbuigen op het vertrouwde, waarmee hij opgegroeid is en dat zijn leven zin gegeven heeft. Mondialisering leidt bij menigeen - en wat is psychologisch normaler? - tot afscherming en een koesteren van het particuliere, van het kleinschalige waarmee men vergroeid is en dat men niet bereid is op te geven.
Wat heeft dit met de acceptatie van migranten te maken? Heel veel. Zo b.v. staan de 80.000 Marokkaanse en Turkse mensen op 6 miljoen Vlamingen bij een deel van de Vlaamse bevolking voor het gehele complex van angsten waartoe de toegenomen grootschaligheid en mondialisering kunnen leiden. Niet alle mensen zijn bereid om de al bij al beperkte en zich inburgerende niet-Europese aanwezigheid in het gastland te zien als een gegeven dat burgers potentieel vaardiger en rijper kan maken om de uitdagingen van het heden en vooral van de toekomst aan te kunnen. Wellicht voor een deel ook aangescherpt door de nabijheid van Brussel, waar de migratiecijfers veel hoger oplopen, groeit bij een aantal mensen in Vlaanderen een gevoel van ‘Ueberfremdung’. Het vertrouwde ‘wij’ verliest zijn beschermende grenzen.
Veel mensen lijken behoefte te hebben aan grenzen waarmee ze het vertrouwde ‘wij’ kunnen afperken tegenover ‘het andere’. Terwijl de grenzen voor de Duitser, de Nederlander, de Fransman, de Italiaan, de Belg, de Vlaming vandaag uitgerekt worden tot Europa, meldt de niet-Europeaan zich aan met zijn overweldigend demografisch potentieel, zijn levensbeschouwelijke vreemdheid (in het geval van de islam) en waarden die sommigen als agressief ervaren. Dit wekt bij menigeen onzekerheid en onrust.
Een reflectie op de problematiek van de grensafbakening leert ons, dat een relatieve maar overtuigende beheersing van nieuwe migraties noodzakelijk is om de burger opnieuw het nodige vertrouwen te schenken en het integratiebeleid geloofwaardiger te maken. Ook is het van belang dit integratiebeleid in doorzichtige taal op consequente wijze toe te lichten.
| |
II. Sanering van het lokale beleid
Er is over het oorzakelijk verband tussen kansarmoede en xenofobie in de grootstedelijke, verarmde buurten al heel wat gepubliceerd. Enquêtes wijzen op de anomie bij de betrokken burgers en op het feit dat, als gevolg van de economische crisis, heel wat mensen, late veertigers, vroege vijftigers hun
| |
| |
werk verloren hebben en niet meer op de arbeidsmarkt kunnen terugkeren, gebroken carrières. Bejaarden zagen de jongere autochtone bevolking en hun eigen familie uit de betrokken wijken verhuizen terwijl zij achterbleven en de vrijgekomen woningen ingenomen werden door Maghrebijnse of Turkse mensen. Ofschoon die zelf dikwijls niet eens zó bemiddeld zijn gedragen zij zich toch met de mentaliteit van opkomende middenstanders en etaleren zij ostentatief de symbolen van hun alsnog precaire promotie. In België zijn hele buurten in Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik daardoor getekend. Maar ook in landen als Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk doen soortgelijke ontwikkelingen zich voor, zonder dat dit evenwel altijd, zoals in Frankrijk, Duitsland of België, tot extreem-rechts stemgedrag leidt.
Minder duidelijk in veel van deze enquêtes is waar deze gevoelens bij de betrokken mensen precies voor staan en wat de repercussie ervan is op de acceptatie van de migrant. Het is te simplistisch te stellen dat deze mensen, omdat ze vaak voor een extreem-rechtse partij met een uitgesproken xenofoob programma stemmen, zich zonder meer zouden identificeren met het betrokken partijprogramma. Niet voor niets noemen waarnemers, maar ook deze mensen zelf heel dikwijls hun stem een proteststem, m.a.w. een stem die ze liever niet zouden uitbrengen. Het loont dus de moeite om de reden van dit protest via gesprekken met de betrokkenen inhoudelijk in te vullen.
Van zo'n recent gesprek breng ik hier kort verslag uit. Op 13 april 1992 werd de koninklijk commissaris voor het migrantenbeleid door een 25-tal mensen uit de Seefhoek te Antwerpen uitgenodigd om over hun klachten van gedachten te wisselen. Het is een traditioneel, van ouders op kinderen socialistisch stemmende buurt waar de laatste jaren veel Marokkaanse maar nog meer Turkse mensen zijn komen wonen. In de betrokken straten had tot 70% van de kiezers op 24 november 1991 extreem-rechts gestemd. Bij haar vertrek, kreeg de koninklijk commissaris - in de media meestal migrantencommissaris genoemd - van alle aanwezigen nochtans een warm en dankbaar applaus.
Wat was er volgens de buurtbewoners aan het scheefgroeien? Ik rubriceer enkele sprekende citaten.
1. | De woonomgeving. ‘In onze buurt wonen zeer veel migranten, Turken en Marokkanen. Belgen hebben daardoor het gevoel niet meer in hun land te wonen. Bejaarden voelen zich “vreemden” in hun eigen buurt’.
‘Turken en Marokkanen hebben een andere wooncultuur dan Vlamingen. Zij besteden minder zorg aan hun huizen. Mede daardoor wordt onze buurt minder net, ziet ze er minder verzorgd uit. Zo ontstaat er verloedering’.
‘Veel woningen worden gekocht door migranten. Dat heeft gevolgen voor de huurders-buurtbewoners. De huurprijs stijgt. Meestal gaat het over
|
| |
| |
| huurders met een laag inkomen. Bejaarden die al lang in de buurt wonen worden er uit gezet’. |
2. | De kinderen. ‘Er spelen voortdurend veel kinderen op straat. Op zich is dat natuurlijk geen probleem. En toch. Turkse kinderen van 8 tot 12-13 jaar spelen samen en vormen agressieve groepjes. Ouders sturen hun kinderen zelfs niet meer onbezorgd naar de winkel. De speelpleintjes worden in beslag genomen door de migrantenkinderen. Het is “hun” terrein. De Belgische kinderen worden er weggepest’.
‘Bij de pubers groeit een kern van jongeren waar niemand nog vat op heeft. Ze geven de buurt een onveilig gevoel. Ze gaan niet regelmatig naar school’. |
3. | De werkgelegenheid. ‘Een buurtbewoonster werd onlangs ontslagen en vervangen door een migrante, omdat de werkgevers voordelen krijgen als ze migranten aannemen’. |
4. | De onaangepaste levenswijze. ‘Zowel Turken als Marokkanen vormen een gesloten groep. Met een buurvrouw praten lukt nog wel, maar niet meer als ze met anderen samen is’.
‘Ze passen zich niet aan. Na 10 of 20 jaar wonen in Vlaanderen, spreken ze nog altijd onze taal niet.’ |
5. | Er is geen migratiestop. ‘Turken en Marokkanen gaan regelmatig op vakantie naar hun eigen land. Als ze terugkomen, brengen ze altijd nieuwe mensen mee’. |
6. | Er zijn geen verantwoordelijke gesprekspartners. ‘Er zijn reeds contacten geweest met de moskee. Daar zijn een aantal dingen besproken. Er was tijdelijk verbetering. Maar intussen komen hier weer andere mensen wonen. Die werden door hun eigen verantwoordelijken blijkbaar niet ingelicht over de gemaakte afspraken. Wij moeten altijd opnieuw beginnen, velen brengen dat niet op’. |
Dit gesprek leidde tot de volgende voorstellen van deze buurtbewoners:
- | Een verplichte spreiding van de migranten over de gehele stad, om de getto-vorming te doen verdwijnen. |
- | Meer politie in de buurt en kordater optreden. |
- | Controle op de woningen, zowel wat de verkrotting als wat het illegaal bijwonen betreft. |
- | Strenge controle op het spijbelen op school. |
| |
| |
- | De uitdrukkelijke vraag, gericht tot de koninklijk commissaris dat ze zou komen spreken met de migranten, met de bedoeling dat alle buurtbewoners met inbegrip van de migranten, uiteindelijk samen zouden gaan zitten om te praten. |
Dit relaas lijkt me zeer representatief voor de problemen in veel grootstedelijke wijken. Het gaat om reële frustraties in buurten waar de lokale overheid haar verantwoordelijkheid uit de weg is gegaan en zich b.v. beperkte tot symbolische, eenmalige acties of beleidsinitiatieven die te ver af blijven staan van de reële noden van de burgers. Lokale, maar ook nationale overheden en de migranten zelf onderschatten heel vaak de beeldvorming over de migrant die vanuit zo'n buurten over een gehele stad en tot ver daarbuiten uitgedragen wordt over alle migranten en over integratie.
Een sanering van het lokaal beleid in een aantal multiculturele kansarme grootstedelijke buurten, waarbij met de belangen van alle bewonersgroepen, Belgen zowel als migranten, rekening gehouden wordt, is zonder meer noodzakelijk om te beletten dat bepaalde toestanden in deze buurten de algemene beeldvorming over het multicultureel samenleven en de aanwezigheid van migranten verder blijven vergiftigen.
| |
III. Evenwichtige informatie
De media, vooral dan de audiovisuele, oefenen een grote invloed uit op de wijze van acceptatie van de migrant door de burger.
De beelden, die via allerlei kanalen en gedurende een groot gedeelte van de dag, bij de burger toekomen scheppen een nieuwsoortige realiteit: een wereld, die dichter en levensechter bij de burger aanwezig is dan de realiteit zelf. De meeste mensen krijgen enkel nog via het beeld enig zicht op een gebeuren. De fictie, het geselecteerde beeld wordt belangrijker dan de concreet ervaren realiteit zelf. Het beeldverslag van een van de rellen te Brussel kwam b.v. veel benauwender over op TV dan in de realiteit.
Voeg daarbij dat het ‘opvallende’, het ‘het andere overtreffende’, het ‘uitzonderlijk ongewone of schokkende’ inherent is aan de nieuwsgaring, dan beseft men pas goed aan welke vertekening van de feiten de kijker blootgesteld wordt. Niet elke kijker is voldoende gewapend om fictie en realiteit te kunnen onderscheiden.
Is de geschreven pers objectiever? Wellicht wel, maar in vergelijking met de TV bereikt ze maar een beperkt publiek. Ook in de pers doet zich een vertekenend opbod voor. Sommige kranten lijken er niet voor terug te deinzen hun informatie, met het oog op hun abonnementenbestand, een racistisch kleurtje te geven al was het maar via de opname van xenofobe lezersbrieven.
Gelet op het vaak problematiserend ter sprake brengen van interetnische verhoudingen dienen de media dringend meer aandacht te besteden aan
| |
| |
positieve beeldvorming. De media moeten zorgen voor een objectieve, genuanceerde en evenwichtige berichtgeving.
| |
IV. Explicitering van het eigen integratieconcept
Welk integratieconcept houdt de staat impliciet of expliciet voor? Welke plaats kent hij toe aan de culturele identiteit van de migrant?
De wijze waarop een staat de migranten wenst te zien integreren is gerelateerd aan de wijze waarop hij de eigenheid van de autochtone samenleving ziet. Elk Europees land lijkt daarbij, cultured beschouwd, een eigen model aan zijn burgers voor te houden. Men treft in Europa twee grote tradities aan, een Latijnse en een Angelsaksische. In België treft men beide tradities aan naargelang men met politieke verantwoordelijken uit het Franstalige Zuiden of uit het Nederlandstalige Noorden spreekt.
In de Latijnse traditie wordt zeer veel belang gehecht aan de gelijkheid van alle mensen die rechtens op het grondgebied verblijven. Deze gelijkheid, die tot de stichtende mythe van de staat behoort, laat niet toe dat in het publieke leven enige vorm van ongelijkheid op basis van groepsgebonden kenmerken geduld, laat staan gestimuleerd zou worden. Een concept als ‘etnische minderheid’, dat in het publieke leven (b.v. in de staatsschool, of in een eigen politieke partijvorming) gehonoreerd zou worden, wordt in die visie als een zeer ongunstige evolutie gebrandmerkt. Vooral in een land als Frankrijk wordt deze traditie zeer sterk in ere gehouden, des te meer omdat naast de égalité ook de laïcité er tot het basisideeëngoed van het staatsapparaat behoort. De discussie laaide er vrij hoog op naar aanleiding van de symbolenstrijd in de Ecole d'Etat, toen drie moslimmeisjes een tijdlang ostentatief hun hoofddoekje weigerden af te nemen in de klas. Men kan moeilijk aanvaarden dat mensen hun eigen emancipatie in een gastland zouden bemoeilijken door zich op per definitie marginaliserende groepskenmerken te beroepen. Dit betekent niet dat er geen moskeeën mogen zijn, dat de mensen hun eigen taal van herkomst niet mogen spreken, hun eigen eet- en opvoedingsgewoonten zouden moeten afzweren, maar dat hoort dan in principe strikt voorbehouden te blijven tot de sfeer van het privé leven en kan hoe dan ook niet tot het programma van het staatsapparaat gaan behoren.
In West-Europa vindt men echter ook sterk daarvan afwijkende tradities, die men onder de Angelsaksische noemer kan plaatsen. Daar behoort het juist wezenlijk tot de gelijkheid van alle mensen die rechtens op het grondgebied verblijven, dat zij ook hun groepsgebonden kenmerken in een geest van gelijkwaardigheid en onderlinge verdraagzaamheid tot uitdrukking kunnen brengen. Dat kan tot op zekere hoogte (b.v. voor de uitdrukking van een godsdienstige praxis) zelfs door de staat gestimuleerd worden. Opvallend voor deze samenlevingen is dat zij zelf op een lange traditie van afzonderlijke autochtone gemeenschappen kunnen terugblikken. Voordat de eerste migranten
| |
| |
er aankwamen kende Nederland b.v. al verschillende gemeenschappen op basis van een verschillend religieus toebehoren. In het Nederlandstalig deel van België, dat traditioneel veel homogener was, spelen andere elementen, zoals de betrokkenheid, vanwege de eigen kleinschaligheid, op de buurlanden. Om internationaal mee te tellen moest men zich openstellen voor andere culturen en taalgemeenschappen. Tegelijk ging men echter angstvallig de eigen taal en cultuur benadrukken om ze onder die internationale uitwisseling niet te laten verloren gaan.
Die culturele zelfperceptie is bepalend voor de ruimte en de status die autochtone samenlevingen bereid zijn toe te kennen aan de culturele identiteit van migranten.
Daarom is het voor elke staat belangrijk de impliciete en expliciete vooropstellingen van zijn integratiebeleid in kaart te brengen en na te gaan in welke mate dit beleid coherent is met de culturele zelfperceptie van zijn burgers.
| |
V. Afgrenzing van de eigen identiteit
Nogal wat burgers in West-Europa voelen zich in hun diepste overtuigingen bedreigd door de groeiende aanwezigheid van een in hun ogen vreemde en intolerante godsdienst als de islam. Zij beschouwen de islamitische migranten als een soort vijfde colonne of als een voorhoede van een theocratische wereldbeschouwing. Zo neemt men er aanstoot aan dat zonder inachtneming van de gevoelens van de autochtonen, her en der moskeeën worden opgericht. Men ergert zich aan het feit dat de islamitische landen niet dezelfde openheid en tolerantie opbrengen t.o.v. Europeanen als die zij voor zichzelf opeisen. Waarom moet hier voor moslims mogelijk zijn wat ginds voor niet-moslims absoluut verboden is?
Verder overheerst de indruk dat bij de integratie van de moslims in West-Europa, al te dikwijls islamitische organisaties infiltreren die een maatschappelijk-cultureel programma binnenbrengen dat te weinig rekening houdt met waarden die voor Europa tot de verworvenheden zijn gaan behoren, b.v. waarden als pluralisme, democratic en gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
De burger kan op die organisaties wel geen precieze namen kleven. Of zij nu ‘moslimbroeders’ heten. Milli Görüs, Diyanet, dan wel minder bekende namen dragen als Tala'ia, Nahda. Hizbatahrir of Chabiba islamiyya, hij vat ze samen onder de noemer ‘islamitisch integrisme’ en beschouwt ze als representatief voor de islam in zijn geheel. Hij merkt ook hoe die integristische bewegingen zich op het leven van de bij ons verblijvende moslims enten en zo in de Europese samenleving infiltreren.
Dit alles belast de vraag naar het behoud van de eigen culturele identiteit. De grenzen van deze identiteit kunnen niet eindeloos verlegd worden. Duidelij- | |
| |
ke grensomschrijvingen dringen zich op. De roep naar ‘eigenheid’ klinkt steeds luider. Partijen met een xenofoob programma spelen hier op in met slogans als ‘Eigen volk eerst’.
Om het vertrouwen van de burgers in de eigen identiteit te behouden of te herstellen is het nodig de grenzen aan te geven die een van culturele vreemdheid verdachte levensbeschouwing absoluut dient te respecteren. De overheid moet bakens uitzetten en een soort vaargeul uitstippelen voor een veilig verkeer van autochtone en allochtone gemeenschappen die vaak een tegengestelde koers varen.
Dit artikel is de neerslag van een voordracht gehouden te Sevilla op 8 mei 1992 op het seminarie Migrants: Asset or Menace?, ingericht door de European Movement.
|
|