Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 819]
| |
Borges anders gaan lezen?
| |
[pagina 820]
| |
willig visioen’ het best tot uiting; ‘wij moeten ons eraan overgeven en het lezen met dichterlijk geloof’, aldus de (toentertijd) tachtigjarige, blinde schrijverGa naar eindnoot4. Onmiddellijk daarna definieert Borges dat dichterlijke geloof, met Coleridge, als ‘een vrijwillige opschorting van ongeloof’. Als een filosoof iemand is die, gedreven door ‘liefde tot wijsheid, liefde tot waarheid’ (13), een doctrine bedenkt die aanspraak kan maken op enige algemene geldigheid, dan is een verteller iemand die, zoals Dante, verhalen verzint waaraan, aldus Borges, ‘wij (lezers) ons overgeven’,... zolang het lezen duurt. Als schrijver heeft Borges nooit hogere aspiraties gehad, ook niet in zijn essays (waarvan vaak genoeg - terecht - is gezegd dat zij verhalend zijn!). Echter, niet overgave, maar kritische distantie, zeg maar: ongeloof, wordt kenmerkend geacht voor de ‘moderne’, ‘rationeel denkende’ mens. ‘Opschorting van ongeloof’ lijkt een geesteshouding te zijn die de basis zelf onder het ‘moderne’ levensgevoel zou kunnen weghalen, omdat zij hoe dan ook een portie geloof veronderstelt. En geloof is het grote taboe van de 20e eeuw. Een ‘modern’ mens kan een heel eind met Borges mee; hij schept genoegen in de ‘fascinerende labyrinten, de duizelingwekkende mogelijkheden van de geest, de vernuftige fantasieën en de heldere metaforen, de klassieke strengheid en het doelbewuste taalgebruik’ (9) van de Argentijn, maar hij gelooft er niet in. Als Lemm schrijft dat ‘Borges lezen zowel een esthetisch genoegen als een aansporing tot logisch redeneren (is)’ (9), dan ben ik het met die stelling niet echt oneens - alleen moeten we het eerst eens worden over een definitie van ‘logisch denken’. Wie echter de ‘innerlijke biografie’ van Borges wil schrijven, moet eerst nagaan hoe zijn verhalen en zijn essays in elkaar zitten en ze pas in tweede instantie confronteren met de geschriften van daarin vermelde filosofen. Lemms vertoog doet tekort aan de m.i. meest essentiële dimensie van Borges, nl. de mystieke. Zijn verhalen houden een uitnodiging in om ‘met de blindenstok van de zin’ (O. Paz) de duisternis te verkennen, om verder te gaan dan je rationele stok lang is. Borges vraagt je, met hem, de sprong in het ongewisse te wagen. Nu is transgressie een wezenlijk bestanddeel van mystiek; vele van Borges' personages ervaren ‘de achterkant van de realiteit’ als ze buiten hun gewone wereld raken, of in contact komen met ‘andere’ mensen. De verhalen van Borges zijn vaak de neerslag van grensoverschrijdende ervaringen, en/of pogingen om zulke ervaringen door het verhaal op te roepen. Zulke evocatie is een magische daad, niet van de echte, grote magie, die de (boven-)werkelijkheid naar haar hand pretendeert te zettenGa naar eindnoot5, maar van magia menorGa naar eindnoot6. Dat hij die ‘kleine magie’ zijn leven lang steeds weer uitprobeert, wijst op een onuitroeibaar verlangen naar ontmoeting met wat de gegeven werkelijkheid te boven gaat. | |
[pagina 821]
| |
Wanhoop en troostIn 1946 schreef Jorge Luis Borges een merkwaardig opstel. ‘Nieuwe weerlegging van de tijd’, heet hetGa naar eindnoot7 en het bestaat uit twee artikelen, een uit 1944 en een uit 1946, die beide over hetzelfde thema handelen, nl. de uiterste consequenties van het idealismeGa naar eindnoot8. Borges zegt met nadruk dat hij ‘(zijn) lezer wil laten doordringen in die onstabiele mentale wereld (van het idealisme). Een wereld van wijkende impressies; een wereld zonder materie of geest, objectief noch subjectief; een wereld zonder de ideële architectuur van de ruimte; een wereld gemaakt van tijd, van de absolute, eenvormige tijd van de Principia (van Berkeley); een onvermoeibaar labyrint, een chaos, een droom. Bij die bijna volmaakte desintegratie kwam David Hume’. Borges past daarmee de stelregel van zijn leermeester Macedonio Fernández toe, die zei dat een boek, die naam waardig, ‘het ik van de lezer moet doen duizelen’. De leerling gaat nog een stap verder; waar Berkeley de onmogelijkheid van het bestaan van de materie, en Hume de onmogelijkheid van het bestaan van een absolute ruimte had aangetoond, wil Borges het laatste bolwerk van het individuele bewustzijn tot puin schieten. Beide filosofen hadden immers de tijd overeind laten staan. Zonder de mogelijkheid van gelijktijdigheid en opeenvolging kan het ik geen aanspraak maken op enige continuïteit. Dat is genoeg om vertwijfeld te raken. Het tweede deel van het eerste artikel is een tekst die Borges ook heeft gebruikt in zijn essaybundel Historia de la eternidad (1953). Daarin voegt hij naar eigen zeggen ‘zijn persoonlijke theorie over de eeuwigheid’ toe aan die van filosofen en theologen als Plato, Plotinus, Augustinus en andere. ‘Het is een povere eeuwigheid zonder God en zelfs zonder bezitter noch archetypes’, luidt het, haast verontschuldigend. En zijn theorie is... een verhaal, over iets dat de auteur kennelijk al heel lang bezighield, want hij nam het over uit El idioma de los argentinos (1928). Het verhaal draagt de titel: Sentirse en muerte en gaat over een extatisch moment dat de ik-persoon heeft beleefd. Tijdens een wandeling drijft een kracht die hij niet kan omschrijven (una gravitación familiar - een vertrouwde aantrekkingskracht) en waartegen hij zich niet verzet, hem naar een stadsgedeelte dat buiten zijn gewone wandelroute ligt. Hij betreedt ‘de keerzijde van het bekende, de rug ervan’, ‘een grensgebied dat ik volledig in woorden en weinig in werkelijkheid heb bezeten, naburig en mythologisch tegelijk’. ‘Ik bleef staan en keek naar die eenvoud. Ik dacht, ongetwijfeld hardop: Dit is precies als dertig jaar geleden...’ Hij ervaart dat een ‘verzameling zoekende woorden (“Ik bevind me in achthonderdzoveel”) zich verdiepte tot werkelijkheid (se profundizó a realidad)’. Even waant hij zich ‘de bezitter van de ontwijkende of afwezige betekenis van het onbevattelijke woord eeuwigheid’. Hij weet nu uit eigen ervaring dat, in tegenstelling tot wat de idealisten be- | |
[pagina 822]
| |
weren, twee tijdsmomenten identiek kunnen zijn, wat voldoende is om ‘de tijdsreeks te verbreken en te verwarren’. Pas later slaagt hij erin dat visioen te ‘definiëren’, maar niet op een rationele wijze, want de vaag ontwaarde idee van stilgevallen tijd blijft ‘een emotionele anekdote’. Borges onderstreept de werkelijkheid van ‘het echte moment van extase en het mogelijke binnensluipenGa naar eindnoot9 van eeuwigheid waarmee die avond me niet karig bedeelde’, maar geeft evenzeer toe dat die werkelijkheid niet buiten ‘de toegegeven onbeslisbaarheid van deze pagina’ kan komen. Dat komt doordat hij ze moet omzetten in taal, en die is ‘van opeenvolgende aard (en dus) niet geschikt om het eeuwige, het tijdloze te beredeneren’. Dit verhaal gaat over de ervaring van ‘de onmetelijkheid van het ogenblik’ (Mario Luzi), dat verleden, heden en toekomst omvat. Onverklaarbaar voor het ‘logische denken’, maar niet onbegrijpelijk; met die combinatie van attributen omschrijft Octavio Paz het onderwerp van gedichten. En hij voegt eraan toe: ‘Poëzie zie je, zoals je waarheid ziet’Ga naar eindnoot10. Poëzie is dus een manier om tot kennis te komen. In een vergelijking tussen beschouwende filosofen en ‘activistische ideologen’ merkt de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven op, dat ‘wie beschouwelijk is ingesteld, in bepaalde situaties nauwelijks een groter geluk of zelfs geen hogere mate van betrokkenheid bij de dingen kent dan “alleen maar kijken”. “Kijken” is voor hem dan het laatste woord en de laatste daad. (...) Maar als kijken het laatste woord heeft, is dat woord geen uitleg’Ga naar eindnoot11. De verhalen van Borges zijn poëtisch, in de zin van Paz; met woorden doet hij de lezer iets schouwen, maar hij wil noch kan bij dat schouwspel enige verklaring geven, overeenkomstig wat Verhoeven zegt. De rationele ongrijpbaarheid van zijn thema's heeft vele gemakzuchtige critici doen beweren dat Borges zich zou hebben uitgesloofd om de lezer een vrijblijvende frisson métaphysique, een metafysische huiver, te bezorgen. Maar zijn werken bestempelen als Spielereien doet hem groot onrecht aan. In het naschrift bij Nueva refutación... luidt het: And yet, and yet.... De temporele opeenvolging ontkennen, het ik ontkennen, het astronomisch universum ontkennen: het zijn ogenschijnlijkeGa naar eindnoot12 blijken van vertwijfeling en geheime vormen van troost’. Borges ‘weerlegt’ de tijd en ‘bewijst’ daardoor dat er geen ik bestaat; zo kan hij zich heel even troosten met de gedachte dat hij niet die Borges is wiens ‘onomkeerbare en onwrikbare’, en daardoor ‘gruwelijke’ lot het is... Borges te zijn. Veel troostrijker is het, ‘zichzelf te voelen in de dood’. Voor de doorsneelezer heeft het woord ‘dood’ niet veel troostende bijbetekenissen, maar bij Borges is dat anders: ‘Ik voelde me dood, ik voelde me een abstracte waarnemer van de wereld’. De essentie van zijn extase bestaat hierin, dat hij heel even losraakt van zijn ‘historische’ ik, dat hij een seconde lang zich ontbonden (verlost) voelt van wie hij is in de tijd. Even is hij de echte Borges, die ervaart wat in het motto van ‘Nieuwe weerlegging van de tijd’ staat be- | |
[pagina 823]
| |
schreven: ‘Voor mij bestond geen tijd, na mij zal geen tijd meer zijn, met mij wordt hij geboren en met mij loopt hij ten einde’... | |
Zichzelf verliezen om zichzelf te vindenDe op de spits gedreven twijfel aan het eigen ik, lijkt wel een noodzakelijke loutering om ontvankelijk te worden voor de mystieke ervaring van het opgaan in het Al (of het Niets). In het verhaal Funes el memoriosoGa naar eindnoot13 staat het trieste lot beschreven van wie zichzelf niet kan ‘leegmaken’ van ‘werkelijkheid’. Die vervloeking is uitgesproken over een eenvoudige boerenjongen. Hij heeft een ijzeren besef van tijd. Als de verteller hem onverhoeds vraagt: ‘Hoe laat is het, Ireneo?’, antwoordt de jongen, zonder naar de hemel te zien, zonder stil te staan: ‘Er zijn nog vier minuten te gaan vóór acht uur, jongeheer Bernardo Juan Francisco’. Als Ireneo Funes wat later van zijn paard valt (cfr. Paulus!), ontwikkelt zich bij hem een monsterlijk geheugen. Aan elk ogenblik uit zijn verleden (dat samenvalt met het verleden tout court) kan hij alle actuele en virtuele herinneringen vastknopen, ook de herinnering aan alles wat ooit is gedroomd! Funes vermag niet te doen wat Gerrit Kouwenaar suggereert in zijn gedicht ‘Niet ver van de weg’:
Ontdek het moment, het is leeg, het ligt
niet ver van de weg, de heg er omheen
staat voor niets, dus weiger zijn rijm, breek
bot
weg de volgzame reis af, kraak leegstand,
bezet
(...)
onteigen het eten, bezit het vergeten, her
inner geen uitweg, wees binnen, weeg nietsGa naar eindnoot14.
Voor Funes is elk moment overvol; zijn geheugen is een chaos. Wel ziet hij met grote helderheid hoe aftakeling, cariës en vermoeidheid hun dodelijke werk doen, ook in zijn eigen lichaam. ‘Gewone’ mensen merken niet dat ze elke dag een beetje meer dood zijn dan de dag voordien; Funes is zich bewust van zijn ‘onomkeerbare en onwrikbare lot’ (Nueva refutación...). De ‘geheime vertroosting’ van het idealisme is hem ontzegd. Voor wie de wereld op die manier ervaart, kan taal niet ‘van opeenvolgende aard’ zijn; voor Funes is het een onverdraaglijke gedachte dat het woord ‘hond’ zowel ‘de hond van drie uur veertien (in profiel gezien) als die van kwart na drie (en face gezien) zou aanduiden’. Hij wil voor elk mogelijk herinneringsmoment een woord verzinnen dat er onverbrekelijk mee is verbonden. Elke afstand tussen woord en realiteit is hem een gruwel. De wereld is voor hem zahir, ‘wat door het volk in mohammedaanse landen wordt ge- | |
[pagina 824]
| |
zegd van “wezens of dingen die de schrikwekkende eigenschap hebben onvergetelijk te zijn en waarvan het zicht de mensen tenslotte gek maakt”’Ga naar eindnoot15. Zijn geheugen is een karikatuur van de aleph, dat ‘gigantisch ogenblik’ waarin de verteller van het gelijknamige verhaal ‘miljoenen heerlijke of gruwelijke handelingen (ziet); geen enkele wekte grotere verbazing dan het feit dat ze alle op hetzelfde punt plaatsvonden, zonder opeenstapeling of doorzichtigheid’Ga naar eindnoot16. Daarentegen betekent de radicale erkenning van het Andere in laatste instantie: jezelf wegcijferen. Wat dat betekent, suggereert Borges door een parallel te trekken met de liefde tussen twee mensen; de uiterste limiet daarvan staat beschreven in ‘Liefdevolle vooruitblik’, een gedicht uit zijn tweede bundelGa naar eindnoot17:
Noch de intimiteit van je voorhoofd, helder als een feest
noch het vertrouwen van je lichaam, geheimzinnig nog en zwijgend en van een kind,
noch de loop van je leven dat zich nestelt in woorden en stiltes
zullen zo'n geheimzinnige gunst zijn
als te kijken naar je slaap omsloten
in de wake van mijn armen.
Door de ontbindende kracht van de slaap wonderlijk weer maagd,
rustig en stralend als een geluk door de herinnering uitgekozen,
zal je mij die oever van je leven geven die jij zelf niet bezit.
Geslingerd naar rust,
zal ik dat laatste strand van je wezen ontwaren
en zal ik je voor het eerst zien, misschien,
zoals God je moet zien,
nadat de hersenschim van de Tijd is weggevaagd,
zonder de liefde, zonder mij.
| |
Het oorspronkelijke woordWie zichzelf heeft verzaakt, kan het levenwekkende woord spreken. In De roos van ParacelsusGa naar eindnoot18 wordt die dubbele beweging verbeeld. Borges vertelt met ingehouden emotie over het verlangen van de stokoude meester om een leerling (een geestelijke zoon) te hebben met wie hij zijn diepste overtuiging, dat ‘er een Weg is’, kan delen. Natuurlijk wordt zijn hoop beschaamd; de leerling gaat weer weg, omdat Paracelsus hem niet het tastbare bewijs wil (en ook niet kan) geven dat hij een roos uit haar as kan doen herrijzen. Maar ‘voor (Paracelsus) de lamp uitdeed en ging zitten in de afgeleefde stoel, goot hij het schamele hoopje as in zijn holle hand en sprak zachtjes een woord. De roos herrees’. Het woord dat stof tot leven wekt: dat is een van Borges' meest fundamentele thema's. Het is ook een metafoor voor de ‘kleine magie’ van het schrijven. Natuurlijk is de ironische Argentijn mijlen ver verwijderd van het ‘woordbijgeloof’ (‘het geloof dat met taal waarheid overgedragen kan wor- | |
[pagina 825]
| |
den’ (98)) dat Fritz MauthnerGa naar eindnoot19 Schopenhauer verweet. Maar het heimwee naar een taal die werkzaam is, is m.i. de geheime bron van al zijn geschriften. In Het evangelie volgens MarcusGa naar eindnoot20 gaat een steedse intellectueel met vakantie op een haciënda. Daar vindt hij een Engelse bijbel, waaruit hij gaat voorlezen voor de primitieve landarbeiders. Onder het lezen verandert hij, ook fysisch: hij gaat steeds meer lijken op de Christus wiens verhaal hij vertelt. Tenslotte voelen de landarbeiders zich genoopt hem te kruisigen. De man biedt geen weerstand: hij aanvaardt zijn rol in de tragedie. Een Spielerei rond een ander verhaal, dat van Christus? Zeker, maar Borges herinnert ons eraan dat Christus zelf zich heeft geschikt naar de wil van zijn Vader, zoals die naar voren komt uit weer andere verhalen, nl. die van de profeten. Omwille van de evangelieverhalen zijn ontelbare mensen onverschrokken de dood ingegaan. Verhalen kunnen ‘levende, krachtige en organische vormen’ zijn, als ze verwijzen naar de oorsprong. Dan hebben ze deel aan de wezensfrisheid van de ideeën van Plato's hemelGa naar eindnoot21, die mettertijd verloren is gegaan. Borges reproduceert niet wat is, maar evoceert de oorsprong van wat is. Hij vroeg zich bijvoorbeeld verwonderd af waar het sonnet vandaan kwam. In Un poeta del Siglo XIIIGa naar eindnoot22 beschrijft hij het moment waarop een dichter wiens naam we niet eens kennen, voor de eerste keer een gedicht in die later canoniek geworden vorm heeft geschreven (die dichter is natuurlijk ook een metafoor voor de Schepper):
Een dichter uit de XIIIde eeuw
Nogmaals bekijkt hij de moeizame kladjes
Van dat eerste nog niet benoemde sonnet,
De willekeurige bladzij waarop hij mengde
zondige terzetten met kwatrijnen.
Met trage pen vijlt hij aan scherpe kanten
en verstijft. Misschien bereikte hem
uit de toekomst en haar gewijde gruwel
het rumoer van verre nachtegalen.
Heeft hij gevoeld dat hij niet alleen was
en dat de raadselachtige, de ongeloofwaardige Apollo
hem een archetype had geopenbaard,
een gretig kristal, waaraan alles ten prooi valt
wat de nacht sluit of de dag opent:
Daedalus, labyrint, raadsel, Oedipus?’Ga naar eindnoot23
De dichter heeft voor zijn dichtvorm nog geen naam gevonden; in feite weet hij dus (nog) niet dat hij een sonnet heeft geschreven. Het gedicht vermeldt niet of hij zelf, dan wel anderen na hem, de benaming ‘sonnet’ hebben uitgevonden. Helemaal onbewust van het feit dat hij iets bijzonders tot stand | |
[pagina 826]
| |
heeft gebracht kan hij niet zijn geweest. Terwijl hij nog bezig is het ‘sonnet’ bij te vijlen, blijft hij een ogenblik onbeweeglijk staan, de hand met de pen geheven boven de bladzijde. De dichter uit de 20e eeuw waagt het te veronderstellen dat iets van de eindeloze vruchtbaarheid van die nieuwe vorm tot zijn voorganger doordringt. Borges vraagt zich af of de 13e eeuwse anonymus de indruk heeft gehad dat hij dat alles niet uit zichzelf had, maar dat een god hem had uitverkoren om hem een archetype te openbaren. Borges noemt de god der wijsheid niet alleen arcano (raadselachtig)Ga naar eindnoot24, maar ook increíble (ongeloofwaardig), omdat hij zowel ten goede als ten kwade kan werken. Zijn gaven zijn dus hoogst dubbelzinnig. Er bestaat immers een duidelijke tegenstelling tussen de apollinischeGa naar eindnoot25 vorm van het sonnet en de dionysische gretigheid waarmee die vorm de gehele schepping kan ‘opslokken’, tussen de sobere architectuur van de dichtvorm en de chaotische inhoud, tussen de rationeel aandoende transparantie van de signifiant en de labyrintische complexiteit van de signifié. Die tegenstelling tussen vorm en inhoud maakt op haar beurt van het sonnet een labyrint, een raadsel, en van de onbekende dichter een reïncarnatie van Daedalus en van Oedipus. | |
De volheid van de leegteWelke harmonie is de bron van die levenskracht? Waarmee zijn die krachtige ideeën ‘gearticuleerd’?Ga naar eindnoot26 Daarvan geeft een gedicht uit zijn laatste bundel een ideeGa naar eindnoot27.
Ceniza
Una pieza de hotel, igual a todas.
La hora sin metáfora, la siesta
que nos disgrega y pierde. La frescura
del agua elemental en la garganta.
La niebla tiernamente luminosa
que circunda a los ciegos, noche y día.
La dirección de quien acaso ha muerto.
La dispersión del sueño y de los sueños.
A nuestros pies un vago Rhin o Ródano.
Un malestar que ya se fue. Esas cosas
demasiado inconspicuas para el verso.
As
Een hotelkamer, aan alle andere gelijk.
Het uur zonder metafoor, het middagslaapje
dat verstrooiing en verderf is. De frisheid
van het elementaire water in mijn keel.
De teder oplichtende nevel
die blinden omhult, nacht en dag.
Het adres van wie wellicht al dood is.
De verstrooiing van de slaap en van de dromen.
Aan onze voeten een vage Rijn of Rhône.
Een malaise die al voorbij is. Zulke dingen
te onopvallend voor het vers.
Omringd door (namen van) alledaagse dingen, glanst, als de hostie in een barokke monstrans, ‘het uur zonder metafoor’. Die geheimzinnige woorden verwijzen naar de afwezigheid van menselijke taal, naar een andere taal, die niet ‘van opeenvolgende aard’ is. Zulke taal moet uitdrukken wat Heraclitus al zei: ‘De onzichtbare harmonie is sterker dan de zichtbare’ (fr. 54). Borges' heimwee naar een taal die in staat is het wezen der dingen uit te drukken, | |
[pagina 827]
| |
eerder dan ‘er gewag van te maken of er toespelingen op te maken’Ga naar eindnoot28, verklaart zijn geloof in de eeuwigheid van literatuur: mens zijn betekent, steeds weer verhalen vertellen over wat de werkelijkheid te boven gaat, in het pijnlijke bewustzijn dat taal de bovenwerkelijkheid niet ‘binnen zijn regels kan halen’ (H. De Coninck). | |
RechtvaardigingBorges vertelde niet voor zijn plezier over labyrinten, maar om iets te suggereren over de weg om eruit te raken. Toen Marguerite Yourcenar hem enkele dagen voor zijn dood vroeg: ‘Borges, wanneer zult u uit het labyrint raken?’, antwoordde hij: ‘Als iedereen er is uitgekomen’Ga naar eindnoot29. Iedereen en alles moet ‘er uit komen’, ook de vergeten dichter uit de BloemlezingGa naar eindnoot30. Met George Steiner zegt Borges dat elke naam die is verloren gegaan in ‘de telbare stroom van de jaren’ opnieuw moet worden uitgesprokenGa naar eindnoot31 (de kabbala en het gnosticisme hebben altijd zijn aandacht gaande gehouden). Pas als alles zijn definitieve plaats heeft gevonden, is ook Borges helemaal ‘gerechtvaardigd’. Het is opvallend hoe vaak Borges het woord justificado gebruikt. Bij de verlening van het Grootkruis van de Orde van Alfonso X de Wijze, op 30 augustus 1983 zei Borges in zijn dankwoord: ‘Ik voel mij gerechtvaardigd. Als ik bedenk dat in mijn werk (niet meer dan een typografische illusie van fragmenten, mengelwerk, as dus) de geest erin is geslaagd om door mij heen, of ondanks mij, iets mede te delen, waarvoor ik al die blijken van generositeit van u allen mag ontvangen, dan wil dat zeggen dat ik niet tevergeefs heb geleefd, dat iets van wat ik heb geschreven waarde heeft’Ga naar eindnoot32. Als er zin is, dan is hij ondeelbaar. Dan moet hij de gehele realiteit rechtvaardigen, zeg maar met een christelijke term: verlossen, in een ultieme awareness of things. Daarvan is het werk van de schrijver een voorafschaduwing: ‘Een schrijver moet speciaal gevoelig zijn voor feiten, voor dingen; je moet wakker blijven in een... laten we het in het Engels zeggen, een awareness of things, een bewust zijn van de dingen’Ga naar eindnoot33. Met Claude Lévi-Strauss heeft Borges een religiositeit gemeen die een aanknopingspunt vindt bij la contemplation émerveillée d'une plante ou d'un animalGa naar eindnoot34. Zulk geluksmoment voelt hij aan als een geschenk, misschien wel van een van de acht miljoen godheden van de Shinto, ‘die in het geheim de aarde bereizen. / Die bescheiden krachten raken ons, / raken ons en verlaten ons’Ga naar eindnoot35. Magie maakt heel even plaats voor ontmoeting, rusteloze beweging voor verstilling, woorden voor het Woord. Iets buiten ons maakt dat ‘een vrouw of een man of een kind, die zoveel lentes en zoveel bladeren, zoveel boeken en zoveel vogels en zoveel ochtenden en avonden zijn geweest’, niet kunnen sterven. Die woordeloze zekerheid doet hem ‘de dood ingaan als iemand die naar een feest gaat’Ga naar eindnoot36. | |
[pagina 828]
| |
Borges heeft talloze malen geschreven over het verlangen van zijn protagonisten naar de volheid van het zijn. Yo, que tantos hombres he sido en vano, quiero ser uno y yo, laat hij Shakespeare zeggenGa naar eindnoot37. ‘Ik, die tevergeefs zovele mensen ben geweest, wil één en ik zijn’. Hij wil de zahir zijn, het punt dat de hele kosmos in zich draagt, en de aleph, de letter die alle letters bevat. In zijn latere geschriften laat hij nog duidelijker uitschijnen dat er een geheim pact bestaat tussen woord en werkelijkheid, tussen beschouwer en beschouwde, tussen binnenwereld en buitenwereld. De tonaliteit van zijn laatste werken is er een van harmonie, van vredig beschouwen van de kleine dingen des levens, die de grootheid van de kosmos openbaren. Vanaf het begin tot op de drempel van de eeuwigheid is hier een mens aan het woord geweest wiens geschriften uitdrukking geven aan een onuitroeibare hang naar ‘heelheid’. Borges was niet de van gevoel gespeende, cerebrale bibliotheekrat die voor zijn (enige) plezier glanzende en ingewikkelde woordenbouwsels oprichtte. Tot bijna vlak voor zijn dood belette zijn pudeur hem rechttoe rechtaan te schrijven dat die hersenspinsels alles te maken hebben met zijn meest intieme zieleroerselen. Borges en emotie? Een contradictio in terminis, zo heette het. Maar op de vraag: ‘Blijft u van mening dat literatuur geen boodschap moet brengen, maar moet gebaseerd blijven op het zuiver esthetische?’, antwoordt Borges: ‘Wel, ja, maar die esthetica moet gebaseerd zijn op passie, op emotie. Ik geloof niet dat literatuur slechts een spel met woorden zou zijn. Als ze niet wordt geruggesteund door emotie, heeft ze geen waarde. En wat de boodschap betreft, ik ben slecht geplaatst om wie dan ook boodschappen over te maken’. Hij zit daarmee op dezelfde lijn als Juan Carlos Onetti, die in De put schrijft: ‘Feiten zijn altijd leeg, ze nemen de vorm aan van het gevoel waarmee ze gevuld worden’Ga naar eindnoot38. Borges was hoegenaamd geen nihilist. De passie voor het transcendente deelt hij met alle dichters die, vanaf de Romantiek, zich hebben afgezet tegen het antropocentrische rationalismeGa naar eindnoot39. De nietsontziende ironie is niet het laatste woord van de Argentijnse schrijvers, zoals vaak wordt beweerd. Had ook Cortázar het niet over ‘de verwachting van het onverwachte’, dat de mens niet vreemd is: ‘we hebben op de een of andere manier al ontvangen wat nog moet komen’. Het was de als schrijver van ‘fantastische verhalen’ gedoodverfde Cortázar ernst; ‘het fantastische breekt (cursivering van J.C.) de korst van schijn; er is iets wat ons bij onze schouders pakt om ons buiten onszelf te brengen’Ga naar eindnoot40. Als lezer moet je door de schijn van de Spielerei breken om bij de mystieke kern van zijn levensvisie te komen. ‘Dichten is hunkeren’, schrijft hij ergens. Bij Borges is dat niet anders.
* * * | |
[pagina 829]
| |
Terug naar het boek van Robert Lemm. De literator als filosoof bevat een schat aan nuttige informatie. Je krijgt een vrij volledig overzicht van de belangrijkste auteurs die Borges hebben beïnvloed. Als je Lemms analyses confronteert met de geschriften zelf van de Argentijnse meester, merk je dat hij die vaak op zulke wijze navertelt dat ze in zijn kraam passen. Voorbeelden hiervan zijn o.m.: Funes el memorioso (22, 38), Deutsches Requiem (24, 38, 116), El evangelio según Marcos (54), Everything and nothing (111), El disco (133), Abenjacán el Bojarí, muerto en su laberinto (145). Het is dus opletten geblazen; enkele keren verwijt Lemm Borges onduidelijkheden die er geen zijn, bijvoorbeeld als hij zich afvraagt of voor Borges ‘God de optelsom van alle mensen (is) of meer dan dat?’ (99) Noch het een noch het ander, zoveel moet wel duidelijk zijn geworden. En Lemms uitvallen naar de ‘chaotische’ moderne schrijvers (die hij stelt tegenover de ‘klassieke’ Borges) moet je er ook bijnemen. Robert Lemm sluit zijn boek af met vierenhalve bladzijden over Macedonio Fernández. Daarmee had hij moeten beginnen, want wat hij schrijft over de leermeester is perfect toepasbaar op de leerling (De twintig bladzijden over ‘Borges en de ontkenning van de staat’, waarmee Lemm opent, zijn herleidbaar tot een paragraaf of twee). Daarop had ‘Borges als mysticus’ moeten aansluiten, maar dat fundamentele aspect is meer bladzijden waard dan de twaalf (123-135) die Lemm eraan besteedt. En wat het ‘logische denken’ betreft: Borges was het zeker niet oneens met zijn landgenoot Oliverio Girondo (1891-1965), die in 1922 schreef: Y cortar las amarras lógicas, ¿no implica la única y verdadera posibilidad de aventura?, ‘De trossen van de logica doorhakken, is dat niet de enige echte mogelijkheid om avonturen te beleven?’Ga naar eindnoot41 ‘Borges poëtiseert de filosofie van Schopenhauer’, vindt R. Lemm. Je hoort Borges glimlachend antwoorden: ‘Filosofie en theologie zijn, zo vermoed ik, twee vormen van fantastische literatuur. Twee schitterende vormen’Ga naar eindnoot42. En een Vlaams theoloog schrijft, aan het einde van een boek over geloofsverantwoording: ‘Over een theorie moet men argumenteren, over een gebeuren moet men vertellen. (...) Dogma is narratio, verhaal. Verhalen kunnen overtuigen, hebben soms grote argumentatieve kracht. Niet alle verhalen, natuurlijk, en niet om het even welke. Maar bepaalde verhalen. Niet formeel omdat het verhalen zijn, maar om wat ze te vertellen hebben, op grond van hun inhoud. (...) Terecht heeft Metz het dogma begrepen als “gevaarlijke herinnering”’Ga naar eindnoot43. |
|