Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 779]
| |
Een veelzijdig econoom over het goede leven
| |
[pagina 780]
| |
In 1936, enkele maanden na de publikatie van Keynes' hoofdwerk, publiceert Meade het eerste Keynesiaans geïnspireerde handboek voor economische politiekGa naar eindnoot2. Het begrip ‘multiplicator’, een belangrijk onderdeel van de keynesiaanse theorie, is weliswaar uitgewerkt door Kahn en Keynes, maar is dermate door Meade geïnspireerd dat men onder vrienden geruime tijd sprak over ‘Meade's verhouding’. Van 1937 tot 1940 werkt Meade in Geneve voor de Economische Afdeling van de League of Nations en produceert er nagenoeg eigenhandig de eerste jaarlijkse volumes van de World Economic Survey - de voorloper van de huidige IMF World Economic Outlook en de OECD Economic Outlook. Kort na het uitbreken van de oorlog wordt hij opgenomen in de Economische Afdeling van het Britse Oorlogskabinet en werkt er aan de eerste keynesiaans geïnspireerde stelsels van nationale rekeningen (samen met Richard Stone, die voor dit werk later de Nobelprijs Economie zal krijgen). In elk van deze en in vele andere gevallen gaat het om innovaties waarbij een theoretische stap voorwaarts nauw verbonden is met de uitwerking van betere beleidsinstrumenten. Al deze innovaties samen maken Meade tot één van de belangrijkste architecten van de Britse na-oorlogse economische structuren. Pas na 1948 begint Meade aan een echte academische carrière en bekleedt hij leerstoelen aan de London School of Economics en in Cambridge.
* * *
Meade schrikt er niet voor terug de gebaande paden te verlaten en oplossingen te zoeken die niet orthodox zijn. Zo schrijft hij in 1938 een boek dat pleit voor het invoeren van vormen van consumentensubsidies als remedie tegen het tekort aan een koopkrachtige vraag naar goederen in de neergaande fase van de conjunctuurGa naar eindnoot3. In latere stukken zal hij er op wijzen dat bij een voortschrijdende automatisering een rechtvaardig verdelingsbeleid onmogelijk wordt als men niet overgaat tot een hervorming van de eigendomsverhoudingen en tot een verregaande ontkoppeling van arbeid en inkomenGa naar eindnoot4. Het heterodox karakter van Meade's werk komt wellicht het meest tot uiting in zijn afwijzing van zowel een planeconomie als een volledig vrije markt. Het eindresultaat van een autoritaire samenleving is even afschuwelijk als het eindresultaat van een ongecontroleerd laissez-faire, schrijft Meade in 1975Ga naar eindnoot5. Hoewel hij vanaf het begin van zijn loopbaan als econoom de taal van de neo-klassieke economie hanteert en het belang van markten en het prijsmechanisme benadrukt, is Meade in de jaren dertig lid van een denkgroep met sterk socialistische inslag, onder de leiding van de Oxford professor en vroegere Guild Socialist, G.D.H. Cole. Deze groep droeg bij tot de herbronning van de Labour Party, die na de desastreuze val van de Labour regering in | |
[pagina 781]
| |
1931 in een diepe crisis verkeerde, en diende als voedingsbodem voor socialistische politici als Hugh Gaitskell of Hugh Dalton, die later belangrijke regeringsleiders of ministers zouden worden. Binnen dezelfde kringen ontwikkelde zich ook het belangrijke debat over de mogelijkheden van een marktsocialismeGa naar eindnoot6. Meade was bij dit debat sterk betrokken. Zijn eerste publikaties benadrukken tegelijk het belang én de limieten van het markt- en prijsmechanisme. Zij pogen oplossingen aan te reiken die gebruik maken van een combinatie van beiden. Een boek uit 1948 prijst een dergelijke combinatie van markt en plan aan als een ‘liberaal-socialistische oplossing’Ga naar eindnoot7.
* * *
De economie van vennootschappen (‘partnership’) die Meade ons in Agathotopia uittekent, is in alle opzichten een nazaat van zo'n liberaal-socialistische oplossing. Meade omschrijft de instituties van Agathotopië als een combinatie van de betere elementen uit kapitalisme en socialisme. Het voorbeeld krijgt het karakter van een mogelijke ‘derde weg’, die binnen een democratisch kader een voldoende garantie biedt voor economische efficiëntie en sociale rechtvaardigheid. De tekening van de Agathotopische instituties is echter misleidend simpel. In feite verenigen de Agathotopiërs in hun maatschappij de inzichten die Meade in de loop van zestig jaar verzamelde, aangaande de vraag welke economische ordening ten grondslag kan (moet?) liggen aan een maatschappij die goed genoeg is om in te leven. Bij elk van de onderdelen zou men de nodige voetnoten kunnen plaatsen, verwijzend naar de vele keren dat Meade deze problemen in vroeger werk uitvoerig en analytisch behandelde. De belastingsstructuur van Agathotopië bijvoorbeeld werd reeds voorbereid in het werk van een gezaghebbende commissie van het Institute of Fiscal Studies, die in 1978 onder voorzitterschap van James Meade een lijvig boekdeel publiceerde waarin een grondige hervorming van de Britse belastingsstructuur werd voorgesteld. Iets gelijkaardigs geldt voor de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen of van een sociaal dividend. In Meade's geschriften duikt deze idee al heel vroeg en met regelmaat op, zij het in wisselende gedaanten en met uiteenlopende motieven. Ook aan het partnerschap tussen arbeid en kapitaal, de verschillende mogelijke vormen van winstdeling en de werking van een coöperatieve economie wijdde Meade verschillende monografieën. Dat Meade na zestig jaar nog steeds inspiratie zoekt bij erg onorthodoxe figuren wordt geïllustreerd door ideeën als de ‘topsy turvy’ of ‘averechtse’ nationalisering, het ‘Nationaal Vermogen’ en de verregaande belasting op overdrachten van vermogens. Voor de intellectuele wortels van deze ideeën moet men onder meer teruggaan naar het werk van de ketterse econoom Major C.H. Douglas, waar Meade's lievelingstante in de jaren twintig een volgelinge van was, en naar de uit het begin van deze | |
[pagina 782]
| |
eeuw daterende voorstellen inzake erfrecht van de Italiaanse econoom Rignano. Wat kenmerkt de manier waarop Meade het conflict tussen economische efficiëntie en rechtvaardigheid aanpakt? Het meest opvallende punt is de zeer grote nadruk, die hij legt op het gebruik van markten en van het prijsmechanisme. Op het eerste gezicht lijkt Meade's werk sterk verwant met de neoliberale opvattingen over de superioriteit van de markt en het kapitalisme. Terecht kunnen commentatoren dan ook opmerken dat meerdere onderdelen van Meade's programma trekken vertonen die men bepaald ‘Thatcheriaans’ kan noemenGa naar eindnoot8. Een goed voorbeeld vormen zijn voorstellen voor een geleide loonpolitiek, die een zeer sterke inperking van de macht van de vakbonden zouden vereisen. Niettemin schrijft Meade in de inleiding van Agathotopia dat de doorsnee Agathotopiër zich veel coöperatiever en medevoelender toont dan de doorsnee inwoner van het United Kingdom, ‘waar we, helaas, voor zo vele jaren voorwerp zijn geweest van een beleid van pakkenwat-je-krijgen-kan en zo-vlug-als-maar-kan-zo-rijk-mogelijk-worden...’ Meade is dus zeker geen typische bezitsindividualist. Men kan deze schijnbare tegenspraak enkel begrijpen wanneer men onderkent dat Meade's visie op de goede economische ordening uitgaat van een erg rigoureus en tot het einde toe volgehouden onderscheid tussen wat markten al dan niet kunnen bewerkstelligen. Op vele terreinen zijn markten superieur, zegt Meade. Elke andere vorm van coördinatie van gedragingen moet beroep doen op verplichtingen of dwangmaatregelen. Maar, zo gaat hij verder, een aantal belangrijke aspecten van een goede samenleving kunnen niet door de spontane werking van de markt worden voortgebracht. Zijn boek The Just EconomyGa naar eindnoot9 begint met een waslijst van 13 punten die het falen van de markt illustreren en die aantonen dat vormen van overheidsinterventie onvermijdelijk zijn. De vereisten van een goed samenleven maken het noodzakelijk dat men de markt op haar plaats zet. Dit betekent voor Meade echter niet dat men de markt de rug moet toekeren en overgaan tot uitgebreide overheidsinterventie en imperatieve planning. De oplossing van het probleem ligt voor Meade in een herschikking van de eigendomsrechten, die aan de economische ordening ten grondslag liggen. De economie van vennootschappen die hij in Agathotopia schetst is weliswaar een economie die steunt op markten en prijzen als fundamentele coördinatiemechanismen, maar die ingebed ligt in instituties die vooral impulsen moeten geven tot samenwerking en herverdeling. Dat de ‘Agathotopiërs’ vormen van winstdeling invoerden en een Nationaal Vermogen opbouwden waaruit men een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen kan financieren, ligt volledig in die lijn.
* * *
| |
[pagina 783]
| |
Enkel een oppervlakkige lectuur van Agathotopia kan de indruk wekken dat Meade's beschrijving zich beperkt tot instituties die het economische leven ordenen. Meade rekent er op dat instituties een vormende rol spelen en daarom op termijn ook de attitudes, voorkeuren en waarden van de burgers zullen beïnvloeden. Zijn invulling van het goede leven reikt verder dan het belang van een (formele) individuele vrijheid en overschrijdt de grenzen van een strikt economische bepaling van het goede leven. Meade werd ooit gekarakteriseerd als een typische Cambridge econoom, werkend in de traditie van Sidgwick en Pigou, en als de laatste grote utilitaristGa naar eindnoot10. Die typering lijkt terecht. De nadruk die Meade legt op zaken als optimale kansen tot individuele ontplooiing, bestaanszekerheid, armoedebestrijding of herverdeling van vermogens, en de aandacht die hij heeft voor coöperatieve vormen van economie doen onvermijdelijk denken aan het werk van John Stuart Mill. Dit des te meer omdat men ook in het werk van Meade een grondige argwaan voelt tegenover het streven naar perfecte of ideale oplossingen - utopieën die dreigen de individuele keuzen en het individuele geluk ondergeschikt te maken aan een vermeend en in de toekomst liggend algemeen belang. Men kan Meade ervan verdenken dat het gebruik van het klassieke utopische verhaal als literair genre voor het boekje Agathotopia eerder ironisch bedoeld is. De verteller is een zekere professor Semaj Edaem. Agathotopië wordt gesitueerd als een van de Topia Eilanden - een groep eilanden waartoe ook Ameinotopia (de Betere Plaats), Aristotopia (de Best Mogelijke Plaats), Utopia (de Niet-bestaande Perfecte Plaats), Cacotopia (de Slechte Plaats), Caciotopia (de Slechtere Plaats) en Cacistotopia (de Slechtste Plaats) behoren. De volgorde waarin Meade de Topia Eilanden opsomt, is in dit opzicht niet zonder betekenis. De lijn loopt niet van ‘perfect’ naar ‘slechtst mogelijk’, maar vertrekt van ‘goed genoeg’ - met ‘perfect’ ergens op een middenpositie net voor men naar de negatieve benamingen overstapt. Even veelzeggend is Meade's terloopse opmerking in de inleiding van het verhaal, dat de Agathotopiërs terughoudend zijn om reizigers de weg naar Utopia te wijzen omdat ze allicht vermoeden dat de inwoners van Utopia in hun drang naar perfectie, ook de weg van de genetische manipulatie zijn opgegaan.
* * *
Waardering voor onorthodoxe ideeën en maatschappelijke betrokkenheid zijn twee kenmerken die het oeuvre van de nu vijfentachtigjarige Meade over heel de lijn typeren. Ze plaatsen hem in schril contrast met vele, zoniet het merendeel van zijn moderne vakgenoten. Het wekt dan ook enige verwondering dat Meade in vele van zijn publikaties er de nadruk op legt dat de positie van de econoom en de positie van de politicus of besluitvormer slechts | |
[pagina 784]
| |
zelden samenvallen en zeker niet verward mogen worden. Meade lijkt hier wel een bijna neutrale positie voor de econoom op te eisen. Een goede illustratie hiervan vindt men in het recent gepubliceerde vervolg op AgathotopiaGa naar eindnoot11, waarin Meade probeert na te gaan in hoeverre men uit dit voorbeeld lessen kan trekken voor de op stapel staande vorming van een Europese Gemeenschap - want ook de Agathotopiërs en professor Sejam Edeam zijn verontrust over de plannen om één enkele munt en gelijke belastingsvoeten in te voeren op de Topia Eilanden. Op een voor hem typische manier begint Meade zijn verhaal met de vaststelling dat er overtuigende argumenten bestaan voor de stelling dat binnen de Europese Gemeenschap een sterkere centralisering van het beleid nodig is, net zoals er sterke argumenten te geven zijn voor de stelling dat de individuele lidstaten meer ruimte zouden moeten krijgen voor experimenten met eigen vormen van economisch beleid. Om te komen tot een werkbaar compromis is een politieke beslissing nodig. Meade legt die bij een hypothetische President. Hij voegt er evenwel onmiddellijk aan toe dat hij in zijn eigen werk nooit vanuit deze positie spreekt, tenzij het gaat om zaken waarover geen controverse bestaat. Meestal echter, zegt hij, zal dat niet het geval zijn. Op dat punt van zijn tekst herinnert Meade de lezer aan de gekende anekdote over de Amerikaanse president Truman. Die bekloeg zich er eens over dat wanneer hij advies vroeg aan economen, het antwoord steeds luidde ‘enerzijds kan je dit doen, anderzijds kan je dat doen’. ‘Waar vind ik een éénzijdige econoom?’, moet Truman hebben uitgeroepen. Meade sympathiseert echter niet met Truman. Hij pleit er uitdrukkelijk voor dat bewindsvoerders tweezijdige economen in dienst zouden nemen. Dit pleidooi voor twee-zijdige economen suggereert een belangrijk voorbehoud, dat men meestal te weinig ernstig neemt. Maatschappelijke keuzen betreffen meestal afwegingen waarbij het begrip ‘optimale keuze’ slechts een metaforische, ja zelfs eufemistische betekenis heeft. De realiteit is immers niet eenduidig. Meestal zijn er voor de verschillende alternatieven goede en volwaardige argumenten te geven. Oplossingen voor maatschappelijke problemen nopen daarom onvermijdelijk tot compromissen. De essentie van maatschappelijke keuzen is derhalve steeds dat men iets opgeeft. Bovendien verbergt de vraag naar een eenzijdige econoom dat de uiteindelijke beslissing niet van technische of wetenschappelijke, maar van politieke aard is. Economen dragen bij tot de uitbouw van een goede samenleving in de mate dat ze er in slagen de verschillende alternatieven en hun consequenties duidelijk uiteen te zetten, en zodoende de speelruimte van de uiteindelijke politieke beslissing nauwkeurig omschrijven. Voor Meade betekent een dergelijk plaatsbepaling van de econoom geen geringschatting van het belang en de waarde van de economische wetenschap. Wanneer de econoom in de plaats treedt van de President, negeert hij de belangrijke stelregel dat we geen Utopia - een perfecte ordening voor | |
[pagina 785]
| |
perfecte mensen - nodig hebben. In tegenstelling tot ‘Utopia’ is ‘Agathotopia’ een maatschappelijke ordening die voldoening schenkt ondanks de vele onvolkomenheden die mensen eigen zijn. |
|