matie aan de minister op een geluidsbandje kunnen zetten, als muzikale bijdrage tot de vorming van het fiscale geweten des bewindmans.
Of anders: de TV met Postbus 51, die ons (van ons geld en onuitgenodigd) ethische stichting verstrekt. Stel u voor: een overheidsethicus-gitarist vult uw scherm met agogisch-bijgestelde gelaatstrekken, u aanschouwend in zwijgend verwijt, terwijl hij, tokkelend, aan zijn snaren de tonen ontlokt van ‘Betaal liever je kijkgeld - dan voel je je lekkerder’ - in de hoop dat die muziek uw verhard burgergeweten toezingt, en dat u, zwartkijker, zich schuldig voelt en onverwijld naar het postkantoor ijlt.
Of tracht u zich het neuriënde discours van minister Ritzen voor te stellen, met de bekende hoge tekstfrequentie van ‘bezuinigingen’ (in mineur - maar soms in een vlucht van literaire scheppingsdrang ‘reorganisatie’ genoemd, en dan in majeur). Ritzens bestuurlijke plannen getoonzet, over hoe (bijvoorbeeld) de linguïstiek minder kan kosten; een CD met een melodie die herinnert aan ‘My Fair Lady’!
Of neem de Regeringsvoorlichtingsdienst, die eentonig...
Genoeg! Nutteloze praat! Het Nederlands is geen toontaal. En geen der andere EG-talen is dat. Er is geen muziekbandje dat de Europese Commissie in Brussel aan de Nederlandse Telefoondienst kan sturen om een boete op te leggen voor monopoliemisbruik in tarieven - dat zal nu, toonloos, per brief moeten.
* * *
De functionele lading van de toonzetting van Iau is hoog: muziek van solidariteit van hen die die taal zingen, mini-intonatietjes van saamhorigheid, overlevingsmelodie tussen de lianen.
Er is ook zoiets als semantische lading, niet zozeer van een bepaalde taal maar meer van onnodig gebruik ervan, in een metastase de redundante semantiek der breedvoerigheid. Ik gaf een taxichauffeur in New York eens aanwijzingen, met één oog op de meter, hoe het beste mijn bestemming in de 83e straat te bereiken. Mijn uiteenzetting was syllogistisch ongerept, maar toch wat lang, voelde ik zelf al, over die noord-zuid avenues met hun respectievelijk relatieve voordelen voor het benaderen van mijn bestemming. Aan het eind van mijn college zei de chauffeur: ‘U bedoelt dat de 83e straat één-richting-west is’. Verstomd door dit staaltje van brachylogie, mompelde ik ‘ja’. ‘Zeg dat dan’, besloot hij.
Misschien een Nederlandse hebbelijkheid van me. Vraag iemand maar eens de weg hier te lande. U hoort dan dat u ‘die kant’ uit moet (het gebaar gaat in de richting van ettelijke kwadranten van het uitspansel), dan ‘na een poosje’ moet u ‘een beetje naar rechts’ gaan: een morganatisch huwelijk van goede bedoelingen en het u-en-ik-weten-wat-ik-bedoel syndroom. Wanneer een minister onze volksvertegenwoordiging (of de heilige rest daarvan, een