| |
| |
| |
Het goddelijk gezicht van Indonesië
Harry Hamersma
Sinds het uiteenvallen van de Sovjetunie is Indonesië, met honderdnegentig miljoen inwoners, het vierde land op aarde. ‘Land’ is misschien niet het juiste woord. Indonesië is een archipel van ruim dertienduizend eilanden; Indonesiërs spreken dan ook niet van hun ‘vaderland’, maar van ‘Tanah-air kita’, ‘ons land en water’.
Indonesië is een smeltkroes van culturen en etnische groepen: er kwamen bezoekers en immigranten uit India, China, Arabië, Indochina, Polynesië en Europa. Ze lieten allemaal hun sporen na in een beschaving die allerlei lagen laat zien.
Het centrum van de Indonesische archipel is in tal van opzichten het eiland Java. Het is niet het grootste eiland. Het beslaat ongeveer zeven procent van het landoppervlak. Maar het was en is nog steeds het eiland waar verreweg het grootste deel van de Indonesische bevolking woont. Op dit moment meer dan honderdtien miljoen mensen. Java is duizend kilometer lang, op sommige plaatsen slechts honderd kilometer breed. De ruggegraat wordt gevormd door een lange reeks hoge vulkanen, deels nog actief. De hellingen van de vulkanen en de laagvlakten zijn zo vruchtbaar dat het eiland zijn enorme bevolking gemakkelijk kan voeden.
Zoals Europa zijn ‘klassieke’ cultuurperiode heeft gekend, zo spreekt men ook van de ‘klassieke Javaanse cultuurperiode’: het tijdvak tussen 700 en 1550. Het is de tijd waarin het hindoeïsme en boeddhisme hun stempel drukten op de Javaanse beschaving. Het politieke en culturele centrum lag eerst in Midden-Java, vanaf het jaar 1000 in Oost-Java. Rond 1500 verspreidde de islam zich op Java. Een groot deel van de bevolking werd islamiet en verloste zich daardoor van het juk van het kastenstelsel. Hindoe-hofhoudingen trokken zich terug naar het oosten, naar de bergen, en later naar Bali. Tempels raakten in verval. Beelden werden begraven of verwoest. Veel werd verborgen door asregens en lavastromen, of door een dikke tropische begroeiing.
| |
| |
In de 19e eeuw groeide de belangstelling voor de grotendeels verloren gegane beschaving. Er werd een bescheiden begin gemaakt met restauraties van tempels. Beelden werden teruggevonden, erkend als kunstwerken en opgesteld in musea. De collecties groeiden en zullen blijven groeien want er worden nog steeds nieuwe vondsten gedaan.
Van 135 beelden en andere meesterwerken uit deze lange Javaanse cultuurperiode is een tentoonstelling samengesteld, die dit voorjaar te zien was in Amsterdam onder de titel ‘Het goddelijk gezicht van Indonesië’.
| |
Oosterse goden in een calvinistische tempel
De collectie stond opgesteld in de Nieuwe Kerk op de Dam. In de reformatie zijn alle beelden uit de kerk verwijderd. Nu waren de beelden tijdelijk terug, en dan nog wel heidense beelden, uit een cultuur waar vroegere Nederlandse calvinisten op neerzagen. Sommigen van degenen die in de kerk begraven liggen zullen zich in hun graf omdraaien. Zeker admiraal Michiel de Ruyter, wiens grafmonument, midden in de kerk, nu omringd was door oosterse goden en tempelwachters.
Wat ook tot nadenken stemt is dat de kerk, die overwegend voor nietsacrale doeleinden wordt gebruikt, juist dankzij de ‘heidense’ beelden die er nu waren ondergebracht, opnieuw een gewijde sfeer kreeg.
De belangrijkste stukken in de collectie zijn de beelden: van brons, grijze andesiet, zandsteen, vulkanisch gesteente, zilver en - enkele kleinere - van goud. Sommige beelden zijn verweerd, andere puntgaaf doordat ze altijd binnen hebben gestaan of onder het zand hebben gelegen.
De mooiste beelden stralen een verheven rust uit, laten ‘het goddelijk gezicht’ zien waaraan de tentoonstelling haar naam ontleent. De aankondiging op de Engelstalige affiches is eigenlijk beter getroffen: ‘The divine countenance of Indonesia’. De gezichten hebben een fascinerende ingetogenheid.
De oorspronkelijke setting van de beelden zijn tempelcomplexen. ‘Tjandi's’ heten ze in Indonesië. Vaak staan ze op de mooiste plaatsen in het landschap. Soms omdat ze als mausoleum dienden en men de geliefde of geëerde overledene een fraaie rustplaats had toegedacht, soms omdat ze als de woonplaats van de goden werden gezien. Soms om beide redenen tegelijk, omdat de overledene, wanneer het een vorst betrof, als de incarnatie van een godheid werd beschouwd. De godenbeelden staan meestal in nissen of donkere cellen in de overigens massieve tempels. Wachters, rijdieren en reliëfs ter versiering vindt men aan de buitenkant.
Bezoekers en immigranten uit India brachten hun beelden mee naar Java. Javanen bezochten India. De beelden uit India werden aanvankelijk nagemaakt, maar al spoedig ontwikkelde zich een eigen Hindoe-javaanse kunst. Rond 800 en 900 bereikte deze hoogtepunten in twee grote tempelcomplexen, Borobudur en Prambanan. De tentoongestelde beelden en rituele voor- | |
| |
werpen stammen uit een lange periode, maar zijn bijna allemaal afkomstig uit twee betrekkelijk kleine gebieden: rond Yogyakarta op Midden-Java, en rond Malang op Oost-Java.
| |
Midden-Javaanse tempels
Er zijn op Java tempels van oudere datum, waarvan de vorm doet denken aan heiligdommen in Polynesië en Zuid-Amerika. Ze schijnen een functie te hebben gekend in de voorouderverering en in vruchtbaarheidsrituelen. De beelden en reliëfs van deze oudere tempels zijn soms nogal spectaculair, maar over het algemeen grof en niet echt mooi.
De beeldhouwkunst van Borobudur, Prambanan en een aantal kleinere tempels in de omgeving daarvan is zeer verfijnd. Borobudur is het grootste monument ter wereld van het Mahayana-boeddhisme, Prambanan is shivaïtisch. De grenzen tussen hindoeïsme en boeddhisme zijn op Java niet altijd duidelijk evenmin als tussen de beide geïmporteerde religies en de oudere ‘inheemse’ godsdienst. Die vage grenzen gelden overigens nog steeds: er zijn veel echte moslims in Indonesië, maar ook veel statistiek-moslims die men volkomen terecht zou kunnen beschouwen als aanhangers van een veel oudere godsdienst.
De Borobudur, waaraan men rond 800 is begonnen te bouwen, was een pelgrimsoord. De weg er naar toe leidt langs verschillende kleinere tempels. Tenslotte komt men bij een heiligdom dat moet worden ‘gedaan’. De pelgrim moet op het monument een lange weg afleggen, klimmen, van donker naar licht, van voorstellingen naar abstractie, van nauwe gangen naar de open ruimte.
De Borobudur is een enorme terrassenheuvel, een piramide van honderdtien meter lang en breed, vijfendertig meter hoog. De onderste terrassen zijn vol reliëfs, afbeeldingen van gebeurtenissen uit het leven van Boeddha. Hogerop maken de reliëfs plaats voor boeddhabeelden. Nog hoger voor Boeddha's gezeten onder klokvormige stenen koepels. Op de top zijn er alleen nog geometrische vormen, en tenslotte één grote koepel waarvan de spits in de hemel wijst. Naarmate de pelgrim hoger klimt laat hij de beelden achter zich. Als een woud van symbolen liggen dicht bij de top talrijke klokken waarin de boeddha's nog zichtbaar zijn door de opengewerkte wand. De topkoepel is echter geheel gesloten.
Niet ver van Borobudur ligt het Prambanan-tempelcomplex, een groot hindoeïstisch monument, voltooid rond 900. Het complex bestond uit drie grote tempels met daaromheen kransen van kleinere tempels, allemaal zeer rijk gedecoreerd. In de buurt liggen de resten van een nog groter complex, ‘Tjandi Sewu’, ‘De duizend tempels’. De Borobudur is gerestaureerd, de restauratie van Prambanan is een eind gevorderd. Een eventuele restauratie van
| |
| |
1 Architecturale versiering, 14e-15e eeuw, Oost-Java, Nationaal Museum, Jakarta.
| |
| |
Tjandi Sewu lijkt onbegonnen werk. Als een gigantische legpuzzel liggen de brokstukken verspreid over een groot oppervlak.
Prambanan is gewijd aan Shiva. Van de drie ‘gedaanten’ van de hoogste godheid in het hindoeïsme is Brahma de schepper, Vishnu de in-stand-houder, Shiva de vernietiger en vernieuwer.
Prambanan ligt op de flank van een nog altijd actieve vulkaan, de Merapi. Het was zaak de godheid die vernietigde maar ook vruchtbaarheid gaf, te vriend te houden.
Zoals de Borobudur versierd is met een kolossale hoeveelheid Boeddhabeelden en reliëfs die vertellen over het leven van Boeddha, zo is Prambanan versierd met taferelen uit het Ramayana-epos, de oosterse tegenhanger van de Odyssee, zoals het Mahabharata de tegenhanger is van de Ilias.
De verstilde harmonie in de beelden van beide complexen is gebleven, ondanks de eeuwenlange slijtage. Borobudur, Prambanan en de kleinere tempels in de buurt laten zien hoe de beelden ‘functioneerden’. De tempels en beelden stonden in de kathedraal van de natuur. ‘Alles is vol goden’, placht men te zeggen. Wat dat betekent is moeilijk uit te leggen, maar iedereen die het land bezoekt begrijpt het enigszins.
| |
Prajnaparamita
Na het jaar duizend raakte de cultuur in Midden-Java in verval. Belangrijke vorstendommen hadden hun centrum nu in Oost-Java en nu verrezen de tempels vooral hier. De overblijfselen zijn talrijker, maar zeer grote monumenten vindt men er niet.
Het kostbaarste, en volgens velen ook het mooiste stuk van de tentoonstelling is het beeld van Prajnaparamita, de Opperste Wijsheid. Het werd in 1820 gevonden in Oost-Java en geldt als het belangrijkste beeldhouwwerk uit de Indonesische geschiedenis. De overlevering zegt dat het beeld een Oost-Javaanse koningin, Dedes, voorstelt, afgebeeld als godin van de Wijsheid. Het beeld straalt inderdaad iets bijzonders uit, bezoekers staan er lang bij stil. Een mysterieuze harmonie van ingetogenheid en spanning, van rijke versiering en eenvoud van materiaal dwingt de toeschouwer tot eerbied.
| |
Kebatinan
Het tijdelijke verblijf van oosterse goden in een calvinistische kerk, van waaruit vroeger zendelingen vertrokken naar het land van die goden, heeft een opmerkelijke parallel. Jongeren uit Europa en Australië zoeken in Indonesië een mystieke sfeer die ze in hun eigen land niet meer vinden. Met name oude begraafplaatsen zijn in trek. Die liggen vaak onder een Waringin, een reusachtige boom die voor een eigen ecosysteem zorgt, aangenaam en koel. Soms treffen ze er een mediterende Javaan aan. Soms gaan ze in de leer bij een
| |
| |
2 Prajnaparamita, godin van de opperste wijsheid, ca. 1300, Nationaal Museum, Jakarta.
| |
| |
geestelijke leider van een van de vele ‘kebatinan-stromingen’. Officieel belijdt iedere Indonesiër een van de vijf erkende godsdiensten: de islam, het hindoeïsme, het boeddhisme, het katholicisme of het protestantisme. Maar met name veel Javanen zeggen dat ze een ‘Kebatinan’-stroming aanhangen. ‘Kebatinan’ betekent ‘innerlijkheid’. Het is een verzamelnaam voor nogal uiteenlopende leerstelsels. Onder leiding van een leermeester wordt men ingewijd in kennis, die als het een goede variant betreft, moet leiden tot innerlijke vrede, het onderhouden van een harmonische relatie met de godheid, de natuur, de naaste en zichzelf.
| |
Baduy en Tengger
Er zijn twee enclaves op Java waar zeer oude tradities bewaard zijn gebleven. In het westen wonen in een moeilijk toegankelijk gebied de Baduy, in het oosten, hoog in de bergen, de Tengger.
De Baduy zijn een geliefd studieobject van antropologen, maar die dringen er maar moeilijk binnen. De eigenlijke Baduy wonen in ‘binnendorpen’ en hebben nauwelijks contact met de buitenwereld. Ze leven een puriteins, sober bestaan. Ze genieten sympathie. Het heet dat misdaad en allerlei andere kwalen van de moderne samenleving er niet voorkomen.
Om hen te beschermen ligt er rond de binnendorpen een buffer van buitendorpen waar men wel contact met de buitenwereld heeft. Rond een ‘zandzee’, een caldera, bij de hoogste berg van Java, waar de goden wonen, de Sumeru, wonen de Tengger. Vroeger ging het om tientallen dorpen, tegenwoordig om steeds minder. Wat er nog over is van hun cultuur lijkt een wonderlinge mengeling van hindoeïsme, boeddhisme en oudere elementen. Volgens sommige theorieën komen ze uit de vlakte en zijn ze gevlucht voor de zich uitbreidende islam. Volgens een andere theorie zijn het afstammelingen van immigranten uit de bergen ten noorden van India en hebben ze daarom hun hooggelegen woonplaats uitgekozen. Van beide groepen zegt men dat ze misschien wel de oudste immigranten zijn en door hun isolement proberen hun identiteit te bewaren.
| |
Wat stellen de beelden voor?
Archeologen en andere deskundigen zeggen dat de tempels op Java, net als in India, dienden om de harmonie in de kosmos, ‘gecomprimeerd’ vast te leggen. De hemel is boven, de aarde is beneden, op een niet te bevatten wijze woont de godheid bij ons. De tempel ‘verdicht’ de ruimte, de kalender met de liturgische feesten articuleert de tijd, de beelden zijn een poging het onzegbare te zeggen. En wanneer ze schoonheid, rust en evenwicht uitstralen dan blijven ze dat ook doen wanneer niemand precies weet wat ze voorstellen.
|
|