Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 701]
| |
Van zwijnsberen zij hadden de koppen
| |
[pagina 702]
| |
die toch hardnekkig in je kop blijven ruisen en ritselen. Ik zal verder niet uit dat rommelige archief citeren, want dat is op dit moment helemaal niet functioneel. | |
IIIn het tiende boek van de Odyssee vertelt Odysseus dat zijn vrienden door Circe met haar toverdrankje werden bedwelmd en in varkens veranderd en daarna met een stok - die dus geen toverstaf meer hoefde te zijn - naar kotten gedreven. Die kotten worden bij Boutens heel plechtig ‘zwijnsbeerstallen’ genoemd en zijn vertaling van deze regels luidt: Van zwijnsberen zij hadden de koppen, de stem en de borstels, Ik denk dat dit fragment redelijk representatief is voor de hele vertaling van Boutens. Het is ook een heel letterlijke vertaling, die stijf staat van de eerbied. Zij doet de oorspronkelijke tekst geen geweld aan en wekt op het gehoor zelfs de indruk dat zij een zo merkwaardige syntaxis heeft doordat zij de woordvolgorde van het origineel zo drastisch respecteert. Dat is, in de klas, op zijn minst een mooie sport, maar we kunnen het ook anders uitleggen. We kunnen het namelijk in verband brengen met de ‘heiligheid’ van de oorspronkelijke tekst en als uitgangspunt gebruiken bij een beschouwing over wat wij doen, als wij een tekst vertalen. Daarbij ga ik ervan uit, dat vertalen niet een probleemloze, vanzelfsprekende bezigheid is, een één op één vervangen van woorden uit de ene taal door woorden uit de andere taal. Iedereen ziet in, dat dit altijd een onmogelijkheid is. Als vertalen boeiend en leerzaam is, dan is het leerzaam vanuit wat ik zou willen noemen een filosofische didactiek van de afnemende vanzelfsprekendheid en heeft het niets te maken met het didactische kunstje moeilijke dingen gemakkelijk en vanzelfsprekend te maken. Wat harder uitgedrukt: vertalen is leerzaam en het hoort in een goede intellectuele vorming thuis, omdat het in feite een onmogelijke onderneming is. Om te beginnen proberen wij dus het onmogelijke. Hoe ouder, belangrijker, unieker of juist meer cultuurgebonden een tekst is, des te moeilijker is het hem los te maken uit de context daarvan en des te minder is het origineel te vervangen. Een vertaling tast daar altijd de onvervangbare identiteit van aan. Wat Homerus gezegd heeft, heeft hij in dat speciale Grieks gezegd en het kan alleen maar in die taal worden gelezen. Wie een vertaling leest, leest niet Homerus, maar de vertaler. Ik las zojuist dus niet Homerus, maar Boutens. Dat zal niemand ontgaan zijn. Boutens heeft zich met zijn buitengewoon interessante en eigenzinnige vertaling tus- | |
[pagina 703]
| |
sen de lezer en Homerus in geschoven. In plaats van door te geven wat hij heeft ontvangen, doorzichtig te worden als glas en uit ons gezichtsveld te verdwijnen, hypostaseert hij zijn tussenkomst tot een gebeurtenis op zich zelf. Zo vatten ijdele verslaggevers wel eens breed post voor het beeld dat zij op het scherm zouden moeten brengen. De vertaler heeft dat gedaan, moeten we aannemen, uit respect voor de oorspronkelijke tekst. Toch meen ik te mogen zeggen, dat hij met een beetje minder respect misschien een beetje minder een obstakel zou zijn geworden. | |
IIIVan de twee manieren van vertalen heeft Boutens die gekozen die het meest recht wil doen aan het origineel. Die manier is namelijk dat de vertaler zijn eigen taal ombuigt en uitklopt in de richting van het origineel dat onbeweeglijk op zijn plaats blijft. Een heilige tekst dwingt ons tot een pelgrimstocht. Als Homerus heilig is, moeten wij met onze taal naar hem toe gaan. Onze vertaling zal dan de sporen van die tocht meedragen en verraden dat zij een vertaling uit het Grieks is. Zo is aan klassieke bijbelvertalingen, de Vulgata voorop, te zien, dat de vertalers naar het Hebreeuws toe gegaan zijn. Aan de lezer wordt geen moment de illusie gegund dat hij te maken zou hebben met een hedendaagse tekst, die voor onmiddellijke consumptie is klaargezet: ook hij moet een pelgrimstocht ondernemen. En wat heilig is, is ook de moeite van zo'n pelgrimstocht waard. Het dankt voor een groot deel zijn waarde aan de beweging die het uitlokt. | |
IVEr is ook een tegengestelde beweging mogelijk. Zij heeft, zouden we kunnen zeggen, een meer seculier karakter. De vertaler onderneemt, althans in het produkt dat hij uiteindelijk presenteert, niet de tocht naar het origineel, maar neemt in zijn vertaling en interpretatie het origineel mee naar zijn eigen tijd en zijn eigen taal. Niet van die eigen taal, maar van het origineel wordt dan het offer gevraagd. Het wordt tot aan de grens van het mogelijke geactualiseerd en daarbij gelden eigen tijd, eigen cultuur en eigen taal van de vertaler als criterium. Vooral de taal en haar eigenaardigheden stellen strenge grenzen en kunnen ons voor verrassingen plaatsen. Strikt genomen zouden wij bijvoorbeeld ‘pater hèmoon’ of ‘pater noster’ uit Mattheus 6,9 niet mogen vertalen met ‘onze vader’, omdat onze taal, in tegenstelling tot het Frans, de combinatie van een aanspreking en een bezittelijk voornaamwoord nauwelijks toestaat. Het geringste offer is nog dat van de woordvolgorde. Die heeft lang niet altijd en per se een hoog poëtisch gehalte of een expressieve functie. Daaraan | |
[pagina 704]
| |
koste wat kost vasthouden gaat al gauw als een stoorzender werken. Dat lijkt bij Boutens te gebeuren. ‘Van zwijnsberen zij hadden de koppen’ klinkt als een poging de woorden van de heilige Homerus op hun plaats te laten en er als het ware alleen maar even met de Nederlandse vinger naar te wijzen, maar bij nader toezien redt zij alleen de volgorde van zwijnsberen en koppen. Bij Homerus staat ‘zij’ met nadruk voorop: ‘Hoi de suoon men echon kephalas, phoonèn te trichas te’. Dat kan hierin een reden hebben, dat Eurylochus, die hier verslag uitbrengt aan Odysseus, niet bij de metamorfose betrokken is. ‘Zij’ is ‘die anderen, ik niet’. In ‘vast als vroeger het menschlijk verstand bleef’, waarin alweer een groot offer aan een typisch homerische volgorde wordt gesuggereerd, is van die volgorde, ‘verstand’, ‘vast’ en ‘vroeger’, weinig te bekennen. ‘Van zwijnsberen zij hadden de koppen’ is niet méér homerisch, meer Grieks of meer poëtisch dan het veel gewoner klinkende ‘zij hadden varkenskoppen’: wat er poëtisch is aan deze vertaling, gaat niet terug op Homerus, maar op de aanstellerigheid van de vertaler. Ook in de dagen van Boutens was ‘zwijnsberen’ een veel ongebruikelijker woord voor mannelijke varkens dan het ‘sues’ dat Homerus gebruikt in zijn tijd was. Sterker nog: het woord komt, zoals ook ‘steenkernvrucht’ in dezelfde passage, nergens anders dan op deze plaats voor, en dat zou alleen maar gerechtvaardigd zijn als er ook bij Homerus sprake was van een hapax legomenon. Boutens poëtiseert dus buiten Homerus om en tegen hem in. | |
VWie in de richting van de eigen taal en tijd vertaalt, staat bloot aan de verleiding, waarvoor ook leraren wel eens zwichten, die taal zo overdreven hedendaags en tof te maken, dat zij morgen al verouderd is. Ik citeer een voorbeeld daarvan uit de pas verschenen vertaling van Imme DrosGa naar eindnoot2. In Odyssee X 174 laat Boutens de held tegen zijn vrienden zeggen: Nog niet dalen wij toch, hoezeer wij, mijn vrienden, bedroefd zijn, Dat is wel heel erg uit de krop gesproken. Bij Imme Dros krijgen we eerder de indruk dat er een touringcar met beschonken supporters op weg naar huis is en dat een bekend lied voor thuisreizigers wordt aangeheven: Toe nou jongens, we gaan nog niet naar Haides, nog lang niet en niet voor onze tijd ook, al hebben we veel te klagen. De passage van de zwijnsberen vertaalt zij aldus: Zij kregen koppen, stemmen, borstels en lijven als varkens, maar hun geest bleef precies zoals hij altijd geweest was. Huilend werden ze opgesloten en Kirke gooide eikels neer en kastanjes en bessen van de kornoelje. | |
[pagina 705]
| |
Op de vertaling zelf is wel het een en ander aan te merken: het imperfectum ‘echon’ kan beter door ‘hadden’ dan door het ingressieve ‘kregen’ worden vertaald en het plusquamperfectum ‘eerchato’ wordt door Boutens met ‘zaten gehokt’ adequater weergegeven dan hier gebeurt met ‘werden opgesloten’. De ene vertaler stelt blijkbaar de metamorfose als een plotseling gebeuren voor, gevolg van een tik met de toverstaf, de andere als een geleidelijk proces, het effect van een drankje en iets waar de mannen wenend aan wenden. | |
VIMaar het gaat hier niet zozeer om de vraag, welke van de twee genoemde vertalingen in details de beste is als wel om de kwestie van het vertalen zelf, de heiligheid van de tekst bij dat proces en de omgang daarmee. Nu al zo dikwijls dat woord ‘heiligheid’ is gevallen, al dan niet met onhoorbare aanhalingstekens, en al dan niet in tegenstelling gebracht tot iets dat naar secularisatie en ontheiliging zweemt, lijkt het gepast dat woord althans enigszins nader toe te lichten. De stoorzender die door een programma over vertalen heen de absurde boodschap ‘van zwijnsberen zij hadden de koppen’ seinde, moet daarbij enige aanwijzingen geven. ‘Heilig’ kunnen wij elke tekst noemen die we met respect benaderen en proberen te vertalen: hij is heilig omdat wij als vertaler in dienst daarvan treden en niet een eigen tekst maken, en hij is vooral heilig omdat hij altijd anders is dan wat wij zelf maken. Wat gewichtig gezegd: hij vertegenwoordigt het geheel andere, het heilige bij uitstek. De vertaler moet zich daarin naar best vermogen verdiepen en daarvoor een groot deel van zijn eigen gewoonten en vanzelfsprekendheden loslaten. Hij moet er dus ook op verdacht zijn, dat er iets heel anders staat dan hij op grond daarvan verwacht; hij kan tegenover het andere geen ogenblik op zijn routine vertrouwen. Want routine is gebouwd op een ervaring met ‘meer van hetzelfde’, niet met het ‘telkens andere’. De te vertalen tekst is dus heilig omdat hij voortdurend een voorwerp is van toegespitste en onvoorwaardelijke aandacht. Misschien is de tekst ook heilig, omdat hij spreekt over heilige zaken. Het voorbeeld bij uitstek is uiteraard het heilige boek, de bijbel. Dat boek gaat overigens niet uitsluitend over heilige zaken; het is ook heilig geworden door het gebruik ervan in de loop van een traditie waarin elke titel en jota daarvan is bestudeerd, letterlijk genomen of allegorisch uitgelegd. Wie vertaalt vanuit die traditie sluit zich daarbij aan, maar loopt het risico daarmee de oorspronkelijke tekst inzoverre geweld aan te doen, dat hij die tegelijk belaadt met een traditie van heiligheid waarin de oorspronkelijke tekst zelf niet ontstaan is. Want ook heilige teksten worden niet heilig geboren. Weer wat gewichtiger uitgedrukt: ook een heilige tekst over heilige zaken, door mensen geschreven, is in zijn ontstaan contingent; hij had er ook niet | |
[pagina 706]
| |
kunnen zijn en hij had heel anders kunnen zijn. Nu hij er eenmaal is en zo is als hij is, is hij heilig, maar op het moment dat iemand eraan begint hem te vertalen, moet hij teruggaan naar het punt waarop de tekst ontstond, nog niet heilig was en in zijn bewoordingen gekozen moest worden uit een chaos van alternatieve mogelijkheden. In die chaos begeeft de vertaler zich of liever: daarin komt hij ongewild terecht als hij aan het werk is. Hij komt terecht in een wereld van contingentie die door de eenmaal gekozen of gegroeide vorm en door een traditie van interpretatie achteraf een schijn van onaantastbare noodzakelijkheid heeft gekregen. Maar niets van alles wat er nu is en er eenmaal niet was, kan op deze vorm van heiligheid aanspraak maken. Zowel het een als het ander moet de vertaler in zijn werk zien te redden en daarin bestaat de onmogelijkheid van zijn opdracht. Het gaat niet alleen om de incommensurabiliteit van twee talen met hun eigen systematiek en twee historische perioden met hun eigen vanzelfsprekendheden, maar vooral ook om de onachterhaalbaarheid van het moment waarop een tekst ontstaat en juist deze onvervangbare vorm aanneemt die zich vanaf dat moment als noodzakelijk aandient. | |
VIIEr is intussen nog een andere traditie die met de tekst en het vertalen daarvan te maken heeft. Dat is de traditie die aan de oorspronkelijke tekst voorafgaat. Als ik even terugdenk aan de vrienden van Odysseus, die nog lang niet naar Hades gingen en even later van zwijnsberen de koppen hadden, klinken de uitspraken die ik zojuist deed, misschien toch wat te zwaar en bijna dreigend. De opmerkingen zouden, strikt genomen, alleen maar gelden voor geschreven teksten die voor het eerst in de geschiedenis worden gecreëerd. Het is de vraag, of er zulke teksten zijn en het is wel zeker dat de Odyssee niet zo'n tekst is. Homerus of hoe we de dichter van de Odyssee ook noemen, is de exponent van een voorafgaande traditie en van een bestaand genre met een lange geschiedenis en eigen geplogenheden. Hetzelfde geldt voor alle antieke teksten die ons ter vertaling worden voorgelegd. Het schrift waarin wij die teksten bezitten, zet een orale traditie voort: Homerus het mondeling overgeleverde en voorgedragen heldendicht, Heraclitus de kernachtige spreuk of het gevleugelde woord, Pindarus het koorlied, Herodotus het historische verhaal, Plato het wijsgerige gesprek, Lysias het pleidooi voor de rechtbank, Demosthenes de politieke toespraak. Wie hen vertaalt, komt niet staan aan de oorsprong van die traditie, maar moet zich er wel van bewust zijn, dat ook een geschreven antieke tekst pas tot leven kwam als hij werd uitgesproken. Anders vertaalt hij niet een tekst maar transponeert hij een partituur. Het is niet onmiddellijk helder wat dit betekent voor het vertalen van antieke teksten en de opvoedende waarde ervan, behalve dat het een extra com- | |
[pagina 707]
| |
plicatie met zich meebrengt. Dit betreft bijvoorbeeld de noodzakelijkheid van de vorm. Het is niet zonder meer vanzelfsprekend dat Homerus in hexameters moet worden vertaald, ook al was het in zijn tijd vanzelfsprekend dat een epos in hexameters werd uitgesproken. Maar omdat er in onze tijd geen epen meer worden geschreven, is er geen voor de hand liggend alternatief. Boutens zegt in zijn ‘Ten Geleide’: ‘Het eenige wat overblijft is het scheppen van een Hollandschen hexameter’ en die moet er in zijn ogen een zijn die voldoende vrijheid van beweging geeft. Wat hij daaraan toevoegt, heeft misschien toch meer betrekking op het vertalen zelf of het taalgebruik in het algemeen dan op het metrum: ‘Er is geen wet, ook op metrisch gebied niet, die zich niet telkens weer op schoonere wijze laat verbreken dan volgen’. Bertus Aafjes heeft in zijn vertaling de jamben gekozen. Hij verantwoordt die keuze door de merkwaardige overweging dat Homerus, als hij zich rechtstreeks en in versvorm zou moeten richten tot een hedendaags Nederlands publiek, zeker niet de hexameter zou hebben gebruiktGa naar eindnoot3. Bij hem lezen we de besproken passage aldus: Zij hadden van een zwijn de kop en stem,
De haren en geheel de zwijnsgestalte,
Maar hun verstand bleef menslijk als voorheen.
Zij zaten wenend in hun kot gesloten
En Circe wierp hun varkensvoedsel toe:
Kastanjes, eikels en kornoeljebessen.
Schwarz meent dat het vertalen in hexameters getuigt van een verkeerd begrepen eerbied. Hij kiest voor het ritmisch proza van de literaire roman en vertaalt: Want van zwijnen hadden zij de kop en de stem en de haren en de gestalte; alleen hun verstand bleef hetzelfde als voorheen. Diepbedroefd zaten zij in hun hok en Circe wierp hun kastanjes voor en eikels en kornoeljebessenGa naar eindnoot4. Het gebruik van proza en jamben kan worden uitgelegd als een poging om de tekst van Homerus ook wat betreft de vorm dichter bij de hedendaagse lezer te brengen en daarmee ook in zijn vorm te seculariseren en te actualiseren. De vraag is natuurlijk of dat nodig en nuttig is en of daarmee het actualiseren van een zo archaïsche tekst al niet verder gaat dan passend is, meer belooft dan het kan geven of de lezer te veel tegemoet komt. Van de hedendaagse lezer met zijn scherp besef van zijn eigen historische positie mag immers ook verwacht worden, dat hij zich bewust is van een lange geschiedenis die aan hem voorafgaat en waarvan hij niet het middelpunt is, maar eerder het produkt. De vraag, welke vorm Homerus zou hebben gekozen als hij in onze tijd had geleefd en in onze taal had gesproken, is niet te beantwoorden, omdat | |
[pagina 708]
| |
hij in onze tijd iets heel anders te zeggen zou hebben en gebruik zou maken van heel andere media. Maar ook in zijn tijd koos hij niet deze bepaalde vorm uit een heel assortiment van vormen dat hem ter beschikking stond, maar trof die aan als een dwingend gegeven. En in die vorm dichtte hij iets wat in onze tijd niet meer wordt gedicht. Noch naar inhoud noch naar vorm is de Odyssee uiteindelijk te actualiseren. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor alle auteurs die ik eerder heb genoemd. Hoe meer wij er kennis van nemen, des te minder lukt het ons er een vanzelfsprekende aansluiting bij te vinden en hen als tijdgenoten te beschouwen. Elke toename van onze deskundigheid versterkt het besef dat er een onoverbrugbare afstand is. Pogingen ze te benaderen vanuit hun eigen nulpunt zouden eerder leiden tot een zelfstandige en heel andere tekst dan tot een adequate vertaling. | |
VIIIHet begint nu nog sterker op te vallen dat drie van de vier geciteerde vertalingen de varkens waarin de vrienden van Odysseus veranderd worden, ‘zwijnen’ noemen. Ik wil daar niet te veel gewicht aan hechten, maar de keuze van dat woord en de voorkeur voor ‘zwijn’ boven ‘varken’ is misschien toch symptomatisch voor een zekere kramp die de vertaler van heilige teksten kan overvallen. Mijn taalgevoel stelt mij niet in staat meer dan twee minieme verschillen tussen die twee woorden te signaleren. Het eerste is dat ‘zwijnen’ iets vaker wordt gezegd van varkens in het wild; en het tweede is dat het woord ‘zwijn’, misschien wel in verband met jachtpartijen en hoorngeschal, wat ouderwetser, deftiger en poëtischer klinkt. Er lijkt bij de vertalers een voorkeur voor juist dit woord te bestaan: Coornhert heeft in de 16e eeuw nog ‘verkens’ naast ‘zwijnen’, maar bij J. van 's Gravenweert, C. Vosmaer, W.G. van der Weerd, A. Timmerman, Nico van Suchtelen en Jan van Gelder, om maar een half dozijn vertalingen in dicht en ondicht van de plank te halen, is er sprake van ‘zwijnen’. De verklaring kan niet hierin gelegen zijn dat volgens vrijwel iedereen de vrienden in wilde zwijnen werden veranderd, want die zitten niet in kotten. Dit lijkt er toch op te wijzen dat de vertalers in Homerus een soort van heiligheid aan het werk zien die ook in de woordkeus tot uitdrukking moet komen. Onwillekeurig gaan ze dan toch een beetje uit de krop spreken, ook wanneer zij de dichter willen actualiseren en ook op plaatsen waar die geen plechtige of archaïsche woorden gebruikt. Het lijkt wel, of in het meer culturele ‘zwijnen’ nog een restje aan menselijkheid wordt gehoord, dat uit ‘varkens’ helemaal verdwenen is. | |
IXDeze ene, tamelijk eenvoudige passage uit de Odyssee kan dus al aardig demonstreren dat vertalen een onmogelijke opgave is. Het is namelijk nooit | |
[pagina 709]
| |
goed. De oorspronkelijke tekst blijft een niet te vervangen gegeven of een niet te overwinnen obstakel. Hij staat daar maar geschreven te zijn en zwijgt in alle andere talen. Plato noemt dat zwijgen ‘plechtig’, omdat de tekst altijd alleen maar één en hetzelfde zegt (Phaedrus, 275 D). Het origineel heeft iets absoluuts en iets volmaakts in die zin dat het, wanneer het er eenmaal is en geschreven staat, niet tot iets anders te herleiden is. Henri Bergson zegt hierover iets heel treffends in zijn Inleiding tot de metafysica, waar hij het verschil tussen het directe, intuïtieve en het indirecte, analytische kennen uiteenzet: ‘Als ik aan iemand die geen Grieks kent de eenvoudige indruk wil meedelen die een vers van Homerus op me maakt, geef ik de vertaling van het vers, daarna geef ik commentaar op mijn vertaling, vervolgens bouw ik mijn commentaar verder uit en zo nader ik via deze gelaagde uitleg steeds dichter wat ik tot uitdrukking wil brengen; maar ik zal het nooit helemaal bereiken’Ga naar eindnoot5. Alleen zo, als een voorzichtig naderen van het onbereikbare lijkt de tantaliserende positie van de vertaler te omschrijven. Ortega y Gasset schrijft in een essay over het vertalen uit 1940 in de geest van Bergson over de onmogelijkheid van het vertalen als over een utopie waarnaar zinvol gestreefd kan worden in het besef dat zij uiteindelijk onbereikbaar is. En hij is er ook niet zeker van dat zij bereikt moet worden. Een van zijn overwegingen daarbij is de volgende: ‘De mensen van andere tijden hadden de antieken in een utilitaire zin nodig. Zij moesten veel van hen leren om dat in volle werkelijkheid te gebruiken. Men begrijpt dat toen de vertaling trachtte de oude tekst te moderniseren, aan het heden aan te passen. Maar onze behoefte is het tegenovergestelde daarvan: wij hebben ze juist nodig voorzover ze van ons verschillen en de vertaling moet hun exotisch en ver-afstand karakter onderstrepen en dit als zodanig duidelijk maken’Ga naar eindnoot6 Van de twee modellen van vertaling die ik noemde en die in het begin van de vorige eeuw door de grote theoloog en Plato-vertaler Friedrich Schleiermacher zijn geïntroduceerd, een beweging naar het origineel toe en een in de richting van de actualiteit, is volgens Ortega y Gasset dus het eerste te verkiezen, omdat de antieke teksten juist niet meer actueel zijn en niet meer ondergeschikt te maken aan pedagogische bedoelingen, althans niet vanuit een gangbare, consumptieve didactiek van de vanzelfsprekendheid. Die teksten komen het best tot hun recht, hun eigen recht, als het andere ten opzichte van het hedendaagse en actuele. En van dat andere kunnen wij ook niet bij voorbaat al verwachten dat het zelfs maar complementair zal blijken te zijn ten opzichte van wat wij al kennen. Het is eerder een voorwerp van aandachtige beschouwing dan een gebruiksvoorwerp. Misschien is het daarin juist het meest ‘anders’. De opvoedkundige betekenis van het vertalen krijgt daarmee een heel ander accent. Zij ligt volgens deze gedachtengang niet hierin dat de leerling | |
[pagina 710]
| |
die op een paar regels van Homerus of Plato zwoegt, zich de inhoud daarvan eigen maakt en als het ware inpoldert binnen zijn eigen gebied, maar dat hij het gebied van een ander betreedt als een pelgrim en vooral niet als een toerist. Het lijkt mij, om toch maar stichtelijk te sluiten, een mooi pedagogisch doel en utopisch genoeg om na te streven: van verwende en geblaseerde toeristen weer pelgrims maken. |
|