Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 681]
| |
Het actieve leven (en vrouwen)
| |
Vita activa: arbeid, werk en politiek handelenDe originaliteit van Hannah Arendts arbeidsfilosofie zit ten eerste in haar onderscheid tussen arbeid en werk. Alle Europese talen beschikken over twee verschillende, etymologisch onafhankelijke woorden: laborare en facere, | |
[pagina 682]
| |
travailler en ouvrer, arbeiden en werken. Het eerste woord heeft telkens een connotatie van moeite en pijn. Bovendien bestaat van dit werkwoord, in tegenstelling tot het tweede, geen zelfstandig naamwoord dat het resultaat van de activiteit aanduidt (96). ‘Arbeid’ blijft een werkwoordelijke vorm. Het produkt zelf wordt onveranderlijk aangeduid met werk.
Arbeid. Arbeidende mensen zijn zorgende mensen: zij reageren op de natuurlijke menselijke omgeving (98-110). Zij staan in voor het biologisch leven van het individu en de soort. Zij produceren enerzijds consumptiegoederen, de minst duurzame van alle gemaakte, tastbare dingen: Ze worden geabsorbeerd in het menselijke stofwisselingsproces of vervallen. Anderzijds beschermt de arbeider/huisvrouw het individuele leven en de wereld, d.w.z. het geheel van menselijke artefacten, tegen de natuurlijke processen van groei en vervalGa naar eindnoot2. De nauwe verbondenheid van arbeid met de cyclische processen in de natuur maakt van arbeid een eindeloos repetitieve bezigheid, tegelijk lastig en futiel. Lastig vooral vanwege het dringende karakter ervan: de drijfveer achter de telkens opnieuw te leveren inspanning, het leven zelf, is krachtiger dan welke andere zogenaamd hogere behoefte ook. Arbeid is een antipolitieke bezigheid (de strakheid van Arendts overtuiging is verbijsterend): wie arbeidt, verliest de wereld en de mensen uit het oog (213-214). Arbeider en huisvrouw zitten immers gevangen in de intimiteit van hun eigen lichaam, opgeslorpt door hun eigen, subjectieve behoeften, die zij met niemand delen, aan niemand adequaat kunnen meedelen en waarvan zij zichzelf nooit afdoend kunnen bevrijden. Zij kunnen wel samenwerken, maar die collectiviteit vestigt geen herkenbare identiteit. In de ritmisch georganiseerde arbeid onderscheiden mensen zich niet van elkaar, maar verliezen ze alle besef van individualiteit en identiteit.
Werk. De ambachtsman en de kunstenaar van hun kant werken aan de wereld: zij produceren geen vluchtige consumptiegoederen, maar duurzame artefacten (35-138). Duurzaamheid is een inherent kenmerk van wereldse dingen. Daardoor verkrijgt het ding enerzijds objectiviteit: het staat tegenover en houdt stand te midden van de verslindende, menselijke noden en behoeften. Anderzijds creëert het objectiviteit. Tegenover de onafgebroken cyclische beweging in de natuur staat een standvastige, door mensen gemaakte wereld: mensen vinden hun identiteit terug doordat ze hun subjectieve ervaringen beleven in relatie tot dezelfde dingen, dezelfde stoel en tafel. Het vervaardigingsproces is niet repetitief, maar eenmalig. Het heeft een begin en een einde en verloopt volgens de categorieën middel en doel (38-142). Het middel is het vervaardigingsproces, het doel het eindprodukt. Aan het afgewerkte produkt ontlenen vakman en kunstenaar hun zelfvertrouwen en voldoening. Zij ervaren enerzijds hun eigen sterkte: zij ontrukken materialen aan het natuurlijke proces en vormen die om tot een menselijk pro- | |
[pagina 683]
| |
dukt. Dat produkt is bovendien niet futiel: het is de verstoffelijking van een mentaal beeld, een ‘idee’ . Ideeën gaan vooraf aan het maakproces en blijven na de realisatie van het produkt intact. Dit soort duurzaamheid maakt een veelheid van vergankelijke dingen mogelijk die overeenstemmen met dezelfde idee. Het werk van de vakman en de kunstenaar is een apolitieke bezigheid (210). Zij werken in isolatie: andere mensen storen, zien, horen of bevestigen hen niet. Zij staan wel in nauw contact met de wereld van dingen, waaraan zij hun eigen produkt toevoegen. Via de wereld van dingen zijn zij verbonden met huns gelijken, de andere makers. Zij onthullen zich echter nooit rechtstreeks aan elkaar, zij laten alleen hun produkten zien.
Politiek handelen. Het actieve leven bestaat behalve uit antipolitieke arbeid en apolitiek werk ook uit politiek handelen, ‘het doen van grote daden en het spreken van grote woorden’ (172). Dat ligt aan de basis van gebeurtenissen (232). Een gebeurtenis heeft een begin, maar nooit een voorspelbaar einde. Dat heeft een drievoudige frustratie tot gevolg: het resultaat is onvoorspelbaar, de gebeurtenis is onomkeerbaar en de acteurs blijven anoniem (220). De woorden en daden van een handelend persoon zitten altijd in een reeds bestaand web van woorden en daden, het ‘netwerk van intermenselijke relaties met zijn ontelbare, tegenstrijdige wensen en bedoelingen’, dat maakt ‘dat handelen bijna nooit zijn doel bereikt’ (183). Elke actie veroorzaakt een kettingreactie en elke gebeurtenis initieert nieuwe gebeurtenissen. Een gebeurtenis bestaat niet alleen uit de actieve inbreng van een individu, maar ook uit de onvoorspelbare verwikkelingen die deze inbreng in het netwerk van menselijke relaties veroorzaakt. De handelende persoon is hoogstens een schakel in, nooit de autonome auteur van een gebeurtenis. Hij maakt zich onvermijdelijk schuldig aan gevolgen die hij niet bedoelde of voorzag, en die nooit ongedaan gemaakt kunnen worden. Een gebeurtenis valt niet ondubbelzinnig te consumeren in één enkele nieuwe gebeurtenis. Grootsheid is het politieke criterium (206-207). Anders dan het menselijke gedrag, dat beoordeeld kan worden volgens morele normen, waarbij rekening wordt gehouden met motieven en bedoelingen, doeleinden en consequenties, kan het handelen slechts worden beoordeeld volgens het criterium van grootsheid. Doelstellingen of motieven zijn nooit uniek, ze zijn kenmerkend voor verschillende typen mensen. Een politieke handeling is van die aard dat ze doorbreekt wat algemeen aanvaard is en doordringt tot het buitengewone, het onverwachte, ‘waar de normen van het gewone dagelijkse leven niet langer gelden’: elke daad is uniek. Wie via de levende daad en het gesproken woord het buitengewone aandurft, levert de edelste en hoogste prestaties waartoe mensen in staat zijn. Het handelen speelt zich af in een speciale ruimte: de publieke sfeer (174-180). Het heeft zijn politiek gehalte in de eerste plaats te danken aan het | |
[pagina 684]
| |
feit dat mensen zich in deze ruimte als mensen aan elkaar onthullen. In woord en daad laten mensen zien wie (niet wat) ze zijn; ze manifesteren zich in hun unieke onderscheidenheid. Het verschijnen van mensen als mensen berust op initiatief. Initiatief nemen is hetzelfde als beginnen. Het menselijk vermogen tot beginnen is het vermogen tot vrijheid. In woord en daad bepalen handelende personen ten tweede de realiteit van hun daden en van de wereldse dingen. Alleen wat voor de ogen, oren en monden van medemensen verschijnt, wordt werkelijk. Werkelijkheid is gelijkheid in uiterste diversiteit. ‘Slechts waar dingen door velen kunnen worden gezien in een verscheidenheid van aspecten zonder van karakter te veranderen, zodat zij die zich met deze dingen bezighouden, weten dat zij hetzelfde zien, hoezeer verschillend zij het ook mogen zien, kan de werkelijkheid van de wereld haar ware en betrouwbare gestalte krijgen’ (64).
Hannah Arendts beschrijving van arbeid, werk en politiek handelen roept gemengde gevoelens op. Er gaapt een kloof tussen haar beschrijving en onze huidige realiteit, een kloof die zowel uitdaagt als irriteert. Het uitdagende zit in het feit dat de filosofe ons bewust maakt van mogelijke verbeteringen, het irritante heeft te maken met de rigiditeit waarmee zij de drie activiteiten scheidt. Of ziet u een arbeider of een zorgzame huismoeder bijvoorbeeld ook als een dier dat, opgeslorpt door zijn behoeften, automatisch en gedachteloos handelt? En zou u genieten van politici die, voorbijgaand aan alle noodzakelijkheden van het leven, hun vrijheid en niets dan hun vrijheid etaleren? Liever dan haar ideeën af te stemmen op de historisch veranderlijke realiteit, wil Hannah Arendt de moderne realiteit aanpassen aan haar toch wel wereldvreemde ideeën. Nu ben ook ik - tegen het heersend klimaat in filosofenland in - niet per definitie afkerig van het streven naar veranderingen in de richting van bepaalde idealen. Vooral niet wanneer die idealen vorm krijgen in een radicaal democratische context. Maar Arendts idealen zijn me te onrealistisch, te liberaal en te elitair. Ik vermoed dat haar hiërarchische denkstijl daar niet vreemd aan is. In wat volgt verklaar ik me nader. | |
Harmonie: broodnodigArendt rangschikt de drie activiteiten van de vita activa hiërarchisch. Arbeid bevindt zich op de onderste sport van de ladder. Arbeid komt immers alleen maar tegemoet aan de natuurlijke omstandigheden die mensen met dieren gemeen hebben. Werk staat al een trapje hoger. Ambachtslui en kunstenaars overstijgen de natuurlijke omgeving: zij maken een duurzame wereld. Het politieke handelen krijgt de meeste waardering: op het politieke forum laten vrije mensen zichzelf zien, zij realiseren zich als unieke en creatieve wezens. Wel erkent Arendt het belang van elk van deze drie activiteiten. Geen enkele kun je ongestraft uitschakelen. Alleen als ze alle drie in harmonie zijn, kun je crisissen en scheve verhoudingen vermijden. Die harmoniege- | |
[pagina 685]
| |
dachte is niet nieuw. Ook Plato pleit voor harmonie. Zoals op individueel, psychologisch niveau rechtvaardigheid erin bestaat dat elk deel van de ziel - de rede, de wil en de begeerte - zijn eigen taak vervult onder leiding van de rede, zo bestaat rechtvaardigheid op maatschappelijk niveau in een juiste onderlinge verhouding van arbeiders en werklui, militairen en politici onder leiding van de laatsten. Arendt zelf wijst erop dat Plato's filosofie uiteindelijk leidt tot een scheiding tussen degenen die weten en niet handelen en degenen die handelen en niet weten (223). Zodra de harmonie op maatschappelijk niveau genstalleerd is, verdwijnt de harmonie op individueel niveau blijkbaar naar de achtergrond. Arendt plaatst daar af en toe - zij het niet consequent - vraagtekens bij: alsof de kwaliteit van menselijk leven afhangt van de mate waarin de harmonie zowel op maatschappelijk als op individueel niveau gerealiseerd is. Hier volgen eerst een tweetal voorbeelden uit The Human Condition die wijzen op het belang van een evenwichtige verhouding tussen de activiteiten van de vita activa op maatschappelijk niveau. Enerzijds leidt een buitensporige uitbreiding van de produktie-activiteit van de vakman in het begin van de Moderne Tijd tot zinverlies (155-157). De vakman benadert de dingen immers instrumenteel: de ervaring van middel en doel ligt aan zijn handelingen ten grondslag. Alle objecten degraderen tot middelen voor een bepaald doel. Ze verliezen hun onafhankelijke waarde. Dat geldt voor artefacten, maar uiteindelijk ook voor de aarde en voor alle natuurkrachten die los van de menselijke wereld bestaan. De instrumentalisering van de aarde en van de hele wereld leidt tot een grenzeloze devaluatie van alle gegeven dingen, tot toenemende zinloosheid. Bruikbaarheid en nut worden de ultieme normen. Niet de mens, maar de vakman is de maat voor alle dingen. De wereld is niet langer het domein van sprekende, handelende of denkende mensen, alleen nog van gebruikende of instrumentaliserende wezens. Anderzijds ontneemt het overwicht van de arbeidsactiviteit in de huidige maatschappij mensen hun individualiteit en hun vermogen tot politiek handelen, zodat zij nog alleen functioneren als automaten van de menselijke soort, niet langer in staat om in te grijpen in hun historisch lot (326-332). Op andere plaatsen in The Human Condition wijst Arendt op de nadelen van een onevenwichtige uitoefening van de diverse activiteiten op individueel niveau. Dat slaven in de antieke oudheid of proletariërs in de industriële maatschappij uit het politieke leven gesloten werden, was op zijn zachtst gezegd niet bevorderlijk voor de kwaliteit van hun bestaan. Maar ook de heersers, die de levenslast, de noodzakelijke karweitjes op de schouders van slaven of proletariërs konden afwentelen, betaalden daarvoor een prijs (119-121): de absolute bevrijding van noodzaak werd in zekere zin betaald met het leven zelf. In plaats van het reële leven houdt de vrije burger een plaatsvervangend leven over. Het cyclische ritme van last en moeite, nodig om consumptiegoederen te maken, en het plezier van het verbruik van deze goe- | |
[pagina 686]
| |
deren, is een wezenlijk kenmerk van het menselijk leven. Neem je dat helemaal weg, dan ontneem je het biologisch leven niet alleen de meest elementaire vreugde, maar beroof je ook het specifiek menselijke leven van zijn vitaliteit en levendigheid. Bovendien is een doorleefde ervaring van de behoeften en inspanningen, inherent aan het biologisch leven, een voorwaarde om de mogelijkheden van een objectief vrij of publiek leven naar waarde te schatten en (ik voeg er zelf aan toe: op een realistische, adequate en mensvriendelijke manier) te benutten. | |
Wie heeft behoefte aan hiërarchie?Arendt verheft bovengenoemde ordening (die ze ontleent aan het antieke Griekenland) tot norm. Ze is ervan overtuigd dat men deze niet kan verstoren, zonder de activiteiten zelf en het menselijk leven schade te berokkenen. Ik kan mij echter niet van de indruk ontdoen dat haar pleidooi voor hiërarchie fungeert als rechtvaardiging van onrechtvaardige praktijken. Om te beginnen resulteert een hiërarchische rangschikking van activiteiten in een hiërarchische rangschikking van groepen mensen en ze legitimeert deze. Bepaalde groepen eigenen zich telkens weer de meest gewaardeerde activiteiten toe en schuiven de andere af op andere groepen. Ik citeer: ‘Wat alle Griekse filosofen (...) als vanzelfsprekend aannamen, was (...) dat macht en geweld in deze ( = huishoudelijke) sfeer gerechtvaardigd zijn, omdat dit de enige middelen zijn om de nood te overwinnen - bijvoorbeeld door slaven te bevelen - en vrij te worden’ (38). Ook al lijkt Arendt af en toe vraagtekens te plaatsen bij de - vaak gewelddadige - afwenteling van de laagst gewaardeerde activiteit op de minst machtige bevolkingsgroep, toch vindt zij de verdeling van de drie activiteiten over drie verschillende bevolkingsgroepen niet echt problematisch. Dat komt onder meer tot uiting in de manier waarop zij de arbeiders- en vrouwenbeweging van haar tijd beoordeelt. ‘Het feit dat de moderne tijd bijna op hetzelfde historische moment de emancipatie van de arbeidersklasse en de vrouwen heeft ingeluid, moet stellig gerekend worden tot de typische kenmerken van een eeuw die het niet meer nodig vindt dat lichamelijke functies en materiële beslommeringen verborgen blijven’ (77). Arendt erkent met andere woorden het politiek gehalte van de inzet van arbeiders en vrouwen niet, maar beschrijft hun emancipatie als een uitvloeisel van de moderne (over)waardering van het materiële en lichamelijke. Bovendien stelt zij de uitsluiting van arbeiders en vrouwen van het politieke forum niet ter discussie, maar vindt zij het normaal dat deze groepen zich uitsluitend met het materiële leven bezighouden. Zij wantrouwt vrouwen die bevelen geven en staat sceptisch tegenover vrouwen die politiek leiderschap ambiërenGa naar eindnoot3. Zij vreest dat de toegang van vrouwen tot de publieke sfeer alleen maar verlies zal betekenenGa naar eindnoot4. (Haar vrees is, getuige de dubbele | |
[pagina 687]
| |
dagtaak van veel vrouwen, niet illusoir, maar er zijn m.i. betere politieke oplossingen mogelijk dan een handhaving van het oude stramien). Ten tweede geeft een hiërarchische denkstijl aanleiding tot eenrichtingsverkeer tussen de diverse activiteiten (en dus tussen de diverse bevolkingsgroepen). De lagere activiteit of bevolkingsgroep staat eenzijdig in dienst van de hogere. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de christelijke traditie: de christelijke achting voor het contemplatieve leven had in de premoderne tijd tot gevolg dat de drie activiteiten van het actieve leven beoordeeld en gerechtvaardigd werden in de mate dat ze een vita contemplativa mogelijk maakten. Dat blijkt eveneens uit de moderne situatie: de moderne (over)-waardering van de maakactiviteit heeft ertoe geleid dat de denkactiviteit nog uitsluitend beoefend wordt in dienst van de doe-activiteit. Denken is voortaan rekenen met gevolgen. Tenslotte maakt de maatschappij in haar geheel een minimale ruimte vrij voor het lager gewaardeerde en besteedt er zo weinig mogelijk tijd en aandacht aan. Hier volgen opnieuw enkele citaten: (...) het ontzaglijke gewicht, in de traditionele hiërarchie aan contemplatie gegeven, (heeft) de scheidslijnen tussen de rangorden en geledingen binnen de vita activa zelf verdoezeld (26). Bij dit laatste citaat wil ik nog opmerken dat, alle vermaatschappelijking van huishoudelijke arbeid ten spijt, het tegenwoordig wel heel erg gesteld is met de resterende taken binnenshuis. Arendt zelf rept hier met geen woord over: alsof deze taken hoogstens nog een overbodige bezigheid zijn van (vooral) vrouwen die nu eenmaal niets beters weten te verzinnen als tijdverdrijf. Zou het daardoor komen dat het telkens als een schuldbekentenis klinkt wanneer ik tegenover zelfbewuste vrouwen (en mannen) moet bekennen dat ik aan dit soort karweien toch wel ettelijke uren per week kwijt ben? Ik wil helemaal niet beweren dat hiërarchie en harmonie niet kunnen samengaan. Wel geloof ik dat historische consequenties of effecten van een hiërarchische waardenschaal in het verleden telkens weer een harmonische en bijgevolg kwalitatief hoogstaande samenleving in de weg hebben gestaan. Een hiërarchische waardering legitimeert en versterkt een wanverhouding tussen de verschillende activiteiten, de uitsluiting van bepaalde groepen | |
[pagina 688]
| |
mensen van wat het meest interessant geacht wordt en de onderschikking van de ene groep aan de andere. | |
Menselijke arbeid, menselijk werk en menselijke politiekHannah Arendt trekt een onhoudbaar grove scheidingslijn tussen de drie activiteiten van de vita activa. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij af en toe struikelt over haar verbeeldingsrijke constructies. Zo spreekt zij bijvoorbeeld over de ‘activiteiten, problemen en organisatievormen van de huishouding’ (43) en noemt zij het afwentelen van alle arbeidsactiviteiten op de schouders van slaven niet natuurlijk, maar het resultaat van gewelddadig ingrijpen (119). Zij geeft dus impliciet toe dat zelfs politici in het ideale, antieke Griekenland zich niet alleen op het domein van de vrijheid begeven, maar ook op dat van de noodzaak. Dergelijke contradicties vragen om verheldering en nodigen uit tot een herformulering van de begrippen arbeid, werk en politiek handelenGa naar eindnoot5. Volgens Arendt steunt een wezenlijk menselijke gemeenschap op gelijkheid en directe participatie: menselijke wezens zijn maar menselijk voor zover ze democratisch samenleven. Daarmee geeft zij een norm aan, die geldt voor het actieve leven als geheel. Ze beschrijft niet alleen hoe menselijke wezens feitelijk leven, ze schetst ook hoe arbeiders, huisvrouwen, vaklui, kunstenaars, politici horen te leven als ze echt menselijk willen zijn. Daarbij gaat het uiteraard om ideaaltyperingen: menselijkheid is nu eenmaal niet van nature gegeven, maar hangt af van menselijke creatie en is nooit eens en voor goed gerealiseerd. Bovendien zijn de maatstaven om een menselijke activiteit te evalueren die met deze ideaaltypes gegeven zijn zelf voor herziening vatbaar. Een menselijke arbeider of huisvrouw kun je niet uitsluiten van het politieke forum: hij/zij grijpt handelend in in het domein van natuurlijke noodzaak. Arbeiders en huisvrouwen zijn vrije wezens die doen wat gedaan moet worden, als antwoord op behoeften. Hoe zij hun antwoord organiseren, is niet vooraf gegeven. Democratisch overleg over hoe zij samen willen leven, is een essentieel element van het ideaalconcept van een menselijke arbeider/huisvrouw. Politiek en huishouding of economie zijn niet te scheiden. De natuurlijke noodzaak zelf is weliswaar geen onderwerp van een politieke discussie - noodzaak valt niet te elimineren -, maar de organisatie van deze noodzaak is dat wel. Een menselijke arbeider/huisvrouw is evenmin wars van vakmanschap. Je kunt niet volhouden dat de uiteindelijke vorm van consumptiegoederen uitsluitend het resultaat is van natuurlijke noodzaak en ritmische organisatie. Menselijke arbeiders en huisvrouwen denken na over hun eindprodukt en over de organisatie van hun handelingen. | |
[pagina 689]
| |
De activiteiten van de menselijke vakman en kunstenaar kunnen evenmin begrepen worden los van de politieke sfeer. Individuele vaklieden/kunstenaars kunnen pas menselijke objecten tot stand brengen als ze deelnemen aan het soort symbolische interactie dat Hannah Arendt volledig in de politieke ruimte situeert. Artefacten krijgen niet achteraf betekenis in een gemeenschappelijke, politieke ruimte, maar ze bezitten die van meet af aan voor zover de makers ervan deel uitmaken van een openbare en betekenisvolle wereld. Het aandeel van het politieke handelen, inherent in om het even welk produkt, hangt zowel af van de aard van het produkt als van zijn relatie tot een politieke context. Je kunt zeggen dat het werk van een schrijver meer ruimte biedt voor specifiek politiek handelen dan dat van een pottenbakker. Maar in beide gevallen hangt de mate waarin ze tot politiek initiatief en tot tastbare gevolgen voor de menselijke wereld leiden, af van de mate waarin de politieke gemeenschap hen waarneemt en relevant acht. Ook menselijke vaklui of kunstenaars krijgen hun werk niet voor mekaar zonder een portie lastige en moeizame arbeid. Om een geslaagd eindprodukt te realiseren zien zij zich bovendien genoodzaakt rekening te houden met de wetten die de natuur hun voorschrijft. De menselijke politicus tenslotte, hij beweegt zich in geen geval uitsluitend in het rijk van de absolute vrijheid. Arendt erkent, ten eerste, zelf het belang van motieven en doelstellingen (m.a.w. het belang van werk) in de politieke praktijk, ondanks haar nadruk op de bijdrage van het politieke handelen aan het symbolische, de toekenning van betekenis aan dingen, situaties en mensen. Politiek handelen combineert de inspanning om specifieke doelen te bereiken - doelen die zowel in verband staan met de organisatie van de noodzakelijke arbeid als met de produktie van wereldse artefacten - met een verwijzing naar een aantal universele principes van de menselijke traditie. Ten tweede suggereert haar verhaal over politiek handelen als een uniek menselijke wijze van samenzijn een interne relatie tussen individu en gemeenschap: het menselijk individu is afhankelijk van het bestaan van een openbaar forum, dat op zijn beurt afhankelijk is van de handelingen van menselijke individuen. Alleen in een gemeenschap kunnen mensen handelen en alleen handelende individuen kunnen een gemeenschap creëren. De kwaliteit van het politieke handelen hangt bovendien af van de samenstelling van deze gemeenschap, van de mate waarin de hele variëteit aan maatschappelijke ervaringen in de politieke arena vertegenwoordigd is. Een veelvoud aan perspectieven verhoogt de realiteitswaarde en het objectief gehalte van het openbare handelen. Er bestaat een cruciaal verschil tussen Arendts typeringen van de arbeider/huisvrouw, de vakman/kunstenaar en de politicus en mijn herformuleringen. Mijn varianten ontlenen hun menselijk gehalte aan de mate waarin ze erin slagen de drie activiteiten van de vita activa op een harmonische wijze te integreren. Een hiërarchische waardering - op zich het resultaat van po- | |
[pagina 690]
| |
litiek handelen - doet in dit geval niet terzake en heeft geen reden van bestaan: uitsluitingen vallen niet langer te rechtvaardigen. | |
ConclusieEen menselijke samenleving veronderstelt dat er voldoende ruimte is voor alle activiteiten van de vita activa. Dit is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. De kwaliteit van menselijk leven hangt immers af van de wederzijdse wisselwerking tussen de verschillende activiteiten. Het arbeidsproces heeft baat bij een intelligente organisatie van werktuigen en bij verantwoorde doelstellingen. De wereldse artefacten ontlenen hun kwaliteit aan de degelijkheid van de geïnvesteerde arbeid en aan de publieke betekenis ervan. De menselijkheid van het politiek handelen hangt af van de mate waarin politici rekening houden met de hele waaier aan menselijke ervaringen. Een actieve deelname van elk individu aan de drie activiteiten kan deze continue wisselwerking verzekeren. Het verplicht stellen van een dergelijke harmonische levensstijl op individueel niveau kan echter als een beklemmend keurslijf werken, is allesbehalve democratisch en is bovendien niet strikt noodzakelijk. Waar het op aan komt is dat geen enkele bevolkingsgroep systematisch uitgesloten wordt van of systematisch weigert deel te nemen aan bepaalde activiteiten. Dit laatste veronderstelt een democratische organisatie en voldoende vrije tijd, zowel op persoonlijk, economisch als op politiek niveau. In onze huidige maatschappij zou dit concreet het volgende kunnen betekenen: een gegarandeerde individuele minimale levensstandaard, individueel recht op werk (hetzij als arbeider, vakman, kunstenaar of politicus), een algemene werktijdverkorting, een evenwichtiger deelname van arbeiders, huisvrouwen, vaklui en kunstenaars - zowel mannen als vrouwen - aan de besluitvorming op economisch en politiek niveau en een grotere inbreng van mannen - zowel arbeiders, vaklui, kunstenaars als politici - in allerlei verzorgende taken, thuis en op het werk. Tot nader bericht val ik voor dat soort maatschappelijke organisatie. |
|