Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 594]
| |
Rio De Janeiro 1992
| |
StockholmDe Conferentie van Rio neemt inderdaad de draad weer op van de Conferentie over het Menselijk Milieu die in 1972 werd gehouden in StockholmGa naar eindnoot2. Die conferentie kreeg destijds erg veel aandacht en gaf een belangrijke sti- | |
[pagina 595]
| |
mulans aan het milieubeleid. In tientallen landen werden mede als gevolg van de conferentie aparte diensten voor het leefmilieu opgericht, terwijl op internationaal vlak de conferentie leidde tot de oprichting van UNEP, het milieuprogramma van de Verenigde Naties. Maar al kort na de conferentie verdrongen de economische problemen het milieu van de politieke agenda, zodat de uitvoering van de in Stockholm goedgekeurde teksten het moest stellen met een minimum aan middelen en aandacht. De heropleving van het internationaal milieubeleid de afgelopen jaren is mede te danken aan de publikatie van het zgn. Brundtland-rapport in 1987Ga naar eindnoot3. Dit UNO-document is intussen in 23 talen gepubliceerd en maakte ontzettend veel discussies los. Ook verscheidene Belgische en Nederlandse excellenties beroepen zich de laatste tijd meer en meer op het Brundtland-rapport. Het rapport wijst op de nauwe samenhang tussen armoedeproblemen en het leefmilieu. Het gaat daarbij in tegen een vaak gehoorde mening, als zouden de ontwikkelingslanden nu nog ongerept zijn, en zou de natuur er vooral bedreigd worden door de economische ontwikkeling. Volgens het rapport is het integendeel de armoede die de grootste bedreiging vormt voor het leefmilieu in de ontwikkelingslanden: een onoordeelkundig gebruik van natuurlijke hulpbronnen leidt er tot ontbossing, erosie, verwoestijning en een tekort aan drinkbaar water. Samen met de meer industriële vervuiling uit het Noorden zorgen deze processen ervoor dat de biologische draagkracht van de aarde langzaam maar zeker overschreden wordt. Daar zal uiteindelijk iedereen de gevolgen van dragen, ongeacht of zij/hij nu uit het Noorden of het Zuiden komt. Juist daarom is het volgens het rapport van belang dat de wereld als één geheel op de milieu-uitdaging reageert. Dat moet dan gebeuren door ‘duurzame ontwikkeling’. Dat is een term die door het Brundtland-rapport erg populair is geworden, en sindsdien te pas en te onpas wordt gebruikt. Het probleem met de term is dat hij erg vaag is, en door iedereen op zijn eigen manier geïnterpreteerd kan worden. Het Brundtland-rapport zelf stelt dat duurzame ontwikkeling wordt bereikt als men ‘voorziet in de behoeften van vandaag, zonder het vermogen van de toekomstige generaties in gevaar te brengen om in hun eigen behoeften te kunnen voorzien’. Deze definitie laat nog alle mogelijke ruimte open. Op basis van het Brundtland-rapport besliste de Algemene Vergadering van de UNO eind '89 tot het bijeenroepen van de UNCED. De Brundtlandfilosofie zal daarbij als leidraad dienen, en het zal er vooral op aankomen het nog theoretische concept van duurzame ontwikkeling ook in de praktijk om te zetten. Of, zoals de Canadees Maurice Strong, de secretaris-generaal van UNCED, het uitdrukt: Stockholm slaagde erin het milieu op de politieke agenda te plaatsen: het wordt nu de taak van Rio om van het leefmilieu een top-prioriteit te maken in het economisch beleidGa naar eindnoot4. | |
[pagina 596]
| |
VerdragenEen van de meest in het oog lopende resultaten van UNCED wordt ongetwijfeld het afsluiten van een anti-broeikasverdrag. Over dit verdrag wordt onderhandeld binnen een apart onderhandelingsforum, dat parallel loopt met het UNCED-PrepCom. De onderhandelingen over het broeikasverdrag verlopen wel erg moeilijk, en het zijn vooral de Verenigde Staten die dwarsliggenGa naar eindnoot5. De regering van president Bush meent dat er nog te weinig wetenschappelijke zekerheid is over het broeikaseffect om tot drastische maatregelen over te gaan. Tijdens de vergadering van de zeven rijkste industrielanden, afgelopen juli in London, bleek nog eens hoe geïsoleerd Washington wel staat met dit standpunt. De overige G7-partners probeerden Bush ervan te overtuigen zijn standpunt te laten varen, maar uiteindelijk hield Washington het been stijf. De slotverklaring van de G7 riep dan ook alleen maar op tot een verdrag met ‘gepaste doelstellingen’. De hele discussie gaat nu natuurlijk om de vraag wat precies de ‘gepaste’ maatregelen zijn. De VS staan met hun afwijzend standpunt wel helemaal alleen, maar ze kunnen toch de onderhandelingen totaal doen mislukken. De VS zijn immers in hun eentje goed voor de produktie van een kwart van alle broeikasgassen. Hun medewerking is daarom absoluut noodzakelijk. Tijdens de Conferentie van Rio zou er ook een tweede verdrag moeten worden ondertekend, over het behoud van de bio-diversiteit op aarde. De genetische rijkdom van de aarde verdwijnt immers in een onrustbarend snel tempo. Dat is niet alleen een gevolg van het verdwijnen van planten- en dierensoorten; ook binnen de soorten wordt de genetische variabiliteit kleiner door een steeds meer gehomogeniseerde landbouw. De onderhandelingen over dit verdrag worden geleid door UNEP, het milieu-programma van de Verenigde Naties. Het probleem bij deze gesprekken is dat het erg moeilijk blijkt de term ‘bio-diversiteit’ ook te operationaliseren. Een nationale regering kan eventueel wel een moeras met de daarin levende diersoorten beschermen, maar het wordt al wat moeilijker om de bio-diversiteit op zich te gaan beschermen. De vooruitgang bij deze onderhandelingen wordt belemmerd door een diepe verdeeldheid tussen Noord en Zuid. De grootste rijkdom aan plante- en diersoorten bevindt zich immers op het grondgebied van de ontwikkelingslanden, en die landen willen vermijden dat ze eenzijdige verplichtingen opgezadeld zouden krijgen, terwijl het rijke Noorden nauwelijks moeite zou moeten doen om een verdrag over bio-diversiteit na te komen. Mede daarom zijn deze onderhandelingen gekoppeld aan gesprekken over bio-technologie. De ontwikkelingslanden willen vermijden dat het Noorden alleen de vruchten zou plukken van dergelijke genetische manipulatie. Daarnaast zou er volgens hen ook een gedragscode voor bio-technologie moeten komen. | |
[pagina 597]
| |
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat er op de UNCED nog een derde verdrag zou worden ondertekend, over de bescherming van de bossen op aarde. Een eerste ontwerptekst daaromtrent had het uitsluitend over de ‘tropische bossen’. De regenwouden zijn inderdaad de belangrijkste bossen ter wereld, maar voor de Derde Wereld kwam dit nogmaals neer op eenzijdige verplichtingen, zonder evenredige inspanningen van het Noorden. Vooral Maleisië, dat de laatste tijd erg korzelig reageert op de kritiek van milieugroepen op zijn houtexploitatie, nam het voortouw en slaagde erin de gesprekken een andere wending te geven. De verdragstekst werd teruggestuurd naar de tekentafel, met de opmerking dat men het over ‘alle soorten bossen’ moet hebben, ook die in het Noorden. Door deze meningsverschillen is de kans bijzonder klein geworden dat er in Rio nog een verdrag over de bossen zal worden ondertekend. | |
Agenda voor de 21e eeuwDaarnaast is het bedoeling dat UNCED overeenstemming zou bereiken over twee andere belangrijke teksten, die juridisch niet bindend zijn. Het gaat dan in de eerste plaats om het zogenaamde ‘Charter van de Aarde’. Dat moet een korte principeverklaring worden over de manier waarop staten met hun milieu dienen om te gaan. Strong wil dat dit Charter bijzonder kort en direct wordt, zonder de vele uitzonderingen en omzwachtelde taal van de Verklaring van Stockholm. Vooral de Scandinavische landen dringen erop aan dat het Charter ook afdwingbare rechten voor het individu zou bevatten, zoals het recht op een schoon milieu, of op vrije toegang tot milieu-informatie. Het ziet er echter niet naar uit dat dergelijke bepalingen de slottekst zullen halen. De zogenaamde ‘Agenda voor de 21e eeuw’, of ‘Agenda 21’ belooft daarentegen een bijzonder uitgebreid instrument te worden. Het document moet een analyse bevatten over wat er allemaal schort op milieuvlak op de wereld. Daaraan gekoppeld moet er een werkplan komen om die problemen te verhelpen, en om tot een echt duurzame ontwikkeling te komen. Zowel de nationale regeringen als de internationale organisaties zouden in deze taakverdeling worden opgenomen. Agenda 21 zou zich tot een stuk in de 21e eeuw uitstrekken. Secretaris-generaal Strong wil van Agenda 21 een zeer gedetailleerd en stringent document maken, inclusief richtdata over wanneer wat moet gebeuren, en door wie. Maar er komt nu al veel protest tegen een dergelijke planmatige aanpak. Zo zijn veel UNO-instellingen erg gesteld op hun autonomie, en willen ze niet voorgeschreven krijgen hoe ze moeten handelen. Binnen UNCED zijn twee werkgroepen opgericht die de thema's bespreken die uiteindelijk zullen worden opgenomen in Agenda 21. Opvallend daarbij is dat veel aandacht gaat naar milieuproblemen waarmee vooral de | |
[pagina 598]
| |
ontwikkelingslanden te kampen hebben. Het gaat daarbij ondermeer om het verlies van vruchtbare bodems door erosie of verwoestijning, of om een dreigend tekort aan drinkbaar water. Er moeten ook afspraken komen tegen de export van gevaarlijk afval naar de ontwikkelingslandenGa naar eindnoot6, en er wordt ook gepraat over het beheer van de zeeën en oceanen. | |
Geld en technologieVeel van die thema's kwamen ook al aan bod in Stockholm of op andere internationale topconferenties. Maar de discussies bleven toen meestal beperkt tot een juridisch-politiek akkoord. Men ging ervan uit dat b.v. een Actieplan tegen Verwoestijning het karwei wel zou klaren. Het financieringsaspect werd bij dergelijke gesprekken vaak verwaarloosd. Daardoor liepen veel programma's al na korte tijd spaak, omdat er in de ontwikkelingslanden geen geld beschikbaar is voor milieuprojecten. Hun strijd voor de meest elementaire levensbehoeften slokt er alle beschikbare middelen op. Bovendien beschikt men vaak niet over de nodige technische kennis om milieuvriendelijke maatregelen uit te werken. Op UNCED wil men dergelijke fouten vermijden, en bij alle behandelde onderwerpen wil men ook de financiering bespreken. De ontwikkelingslanden dreigen er zelfs mee de bereikte akkoorden niet goed te keuren, als er vooraf geen bindende afspraken zijn gemaakt over de financiering ervan. Bovendien moeten er afspraken komen voor de overdracht van milieuvriendelijke technologie van het Noorden naar het Zuiden. Dergelijke aanpak is nog erg recent. Het internationaal milieubeleid is lang blijven steken op het puur-juridische niveau. Pas in juni 1990 werd voor het eerst een akkoord gesloten waarbij ook de financiële middelen werden voorzien om het Zuiden in staat te stellen tegemoet te komen aan het akkoord. Het Noorden beloofde toen met geld over de brug te komen als het Zuiden komaf zou maken met de produktie van CFK's. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat van de beloofde acht miljard BF nog maar een heel klein gedeelte werd gestort. En dan gaat het nog maar om een peulschil, vergeleken met wat nodig zal zijn om de Derde Wereld in staat te stellen tot duurzame ontwikkeling te komen. Volgens een studie van de Universiteit van de Verenigde Naties zal hiervoor tot 5.000 miljard BF per jaar nodig zijn. Maar, voegt men hier optimistisch aan toe, dan nog gaat het maar om één zevende van het bedrag dat de wereld aan bewapening uitgeeft. Ook op technologisch vlak moet er nog erg veel gebeuren. Zo wordt er nu in het Zuiden erg verkwistend omgesprongen met energie, omdat men niet de juiste techniek bezit voor een efficiënt energiegebruik. Het Noorden zal know-how ter beschikking moeten stellen, als men wil dat het Zuiden minder fossiele brandstoffen gaat verbruiken en dus minder broeikasgassen produceert. Een aantal landen heeft ook een tamelijk eenvoudige industrie uit | |
[pagina 599]
| |
de grond gestampt op basis van CFK's. Die zal moeten verdwijnen en plaats maken voor de veel meer verfijnde technologie waarbij vervangprodukten voor CFK's worden gebruikt. De meeste technologie in dit verband is ontwikkeld door commerciële ondernemingen, die hun kennis duur willen verkopen. De ontwikkelingslanden vallen daardoor compleet uit de boot. Het Zuiden kan zich die technologie alleen maar permitteren als ze door het Noorden goedkoop, of gratis, ter beschikking wordt gesteld. | |
Noord en zuidIn het Noorden leven bij een aantal politici nogal wat bezwaren tegen een aanpak als deze, die ervan uitgaat dat het Zuiden als het ware betaald moet worden om aan milieubeleid te gaan doen. Maar in kringen van ontwikkelingsdeskundigen wordt erop gewezen dat dit niet alleen de enig mogelijke manier is om de milieuproblemen aan te pakken, maar ook de enige rechtvaardige manier. Als we ervan uit gaan dat de aarde slechts een bepaalde hoeveelheid vervuiling kan verwerken, dan volgt daaruit dat de ‘milieugebruiksruimte’ beperkt isGa naar eindnoot7. Enkele honderden miljoenen rijke noorderlingen nemen het overgrote deel van die ruimte in, terwijl de miljarden inwoners van het Zuiden relatief weinig vervuiling veroorzaken. De economische ontwikkelingvan het Zuiden betekent onvermijdelijk dat de ontwikkelingslanden steeds meer beslag gaan leggen op milieugebruiksruimte. Dan zijn er voor het Noorden eigenlijk maar twee mogelijkheden. Ofwel gaat men gewoon door op de ingeslagen weg, zodat op termijn de biologische draagkracht van de aarde overschreden wordt - met alle gevolgen vandien. Ofwel doet men zelf een stap terug, zodat de biologische grenzen niet overschreden worden. Als men het Zuiden door financiële en technische hulp in staat stelt op een zo milieuvriendelijk mogelijke wijze tot economische ontwikkeling te komen, kan die stap terug zo klein mogelijk worden gehouden. Duurzame ontwikkeling in het Zuiden is dus ook van belang voor het Noorden. In die zin betekent de toegenomen bezorgdheid voor mondiale milieuproblemen een buitenkans voor de ontwikkelingssamenwerking. Die moet het tot nu stellen met een aalmoes van minder dan een half procent van ons BNP. Maar door de introductie van de term milieugebruiksruimte maakt de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk duidelijk dat het Noorden er alle belang bij heeft het Zuiden in staat te stellen om tot duurzame ontwikkeling te komen. Het is dus welbegrepen eigenbelang van het Noorden om de inspanning voor ontwikkelingssamenwerking aanzienlijk op te drijven. Vanuit dit perspectief lijken Zuid en Noord twee aan elkaar geketende gevangenen, die er nog niet van overtuigd zijn dat hun belangen gelijklopend zijn. Zo wijten de Noordelijke landen de milieuproblemen graag aan de snel | |
[pagina 600]
| |
groeiende bevolking in het Zuiden. Het Zuiden wil echter niet dat het bevolkingsprobleem een apart agendapunt op UNCED wordt: dit zou eens te meer neerkomen op eenzijdige inspanningen van het Zuiden; het Noorden heeft met dat probleem immers niet meer te kampen: de bevolkingsgroei is er al stilgevallen, sommige demografen pleiten alweer voor meer geboorten. Om dat verzet van het Zuiden te overwinnen, was het Noorden uiteindelijk bereid tot een koppeling, zodat het betrokken agendapunt het nu officieel heeft over ‘relationships between demographic developments, (...) consumption patterns and environmental degradation’. De ruil is duidelijk: de Derde Wereld wil wel een inspanning doen om de bevolkingsgroei af te remmen, als het Noorden een vergelijkbare inspanning doet om zijn verkwistend consumptiepatroon in te krimpen. De algemene indruk is dat men in het Zuiden ten allen prijze wil vermijden dat de bezorgdheid om het leefmilieu zou leiden tot een nieuw soort kolonialisme. Het Noorden lijkt van het Zuiden te verwachten dat zij hun bevolking zouden inkrimpen, dat zij hun regenwouden ongerept zouden laten, dat zij niet al te veel industrie zouden opzetten, opdat de biologische draagkracht van de aarde niet zou worden overschreden. In die visie worden de ontwikkelingslanden gedegradeerd tot goedkope leveranciers van milieugebruiksruimte ten bate van het Noorden. | |
Werkgroep 3Binnen het UNCED-PrepCom wordt de conferentie in werkgroepen voorbereid. De eerste twee werkgroepen behandelen de milieuproblemen op een meer technische manier, en werden al tijdens de eerste fase van het onderhandelingsproces opgericht. Maar het oprichten van Werkgroep 3 had veel meer voeten in de aarde. Deze werkgroep moet zich bezighouden met de juridische en institutionele aspecten van de conferentie. Een aantal groepen wilden het mandaat van deze werkgroep zo beperkt mogelijk houden. Alhoewel we mogen aannemen dat er bij alle deelnemers een oprechte bekommernis aanwezig is voor het leefmilieu, is de bekommernis om de eigen autonomie immers nog groter. Tijdens de Conferentie van Stockholm leidde die bezorgdheid tot een min of meer halfslachtige slotverklaring. Daarin werd enerzijds benadrukt dat alle staten soeverein hun milieupolitiek kunnen bepalen, maar anderzijds werd dan weer gesteld dat alle staten een verantwoordelijkheid hebben voor een schoon leefmilieu op aarde. Hoewel Strong zich tot nu toe diplomatisch op de vlakte heeft gehouden in dit verband, ziet het ernaar uit dat hij in Rio veel sterker de nadruk wil leggen op de verantwoordelijkheden van de staten. Zoals het Brundtland-rapport het treffend zegt: ‘The Earth is one but the world is not’. Er ontstaat m.a.w. een steeds toenemende spanning tussen enerzijds de mondiale wederzijdse afhankelijkheid van alle staten op het vlak van het leefmilieu, en anderzijds de manier waarop | |
[pagina 601]
| |
die staten halsstarrig vasthouden aan hun nationale soevereiniteit. Ook op het Internationaal Congres over Milieurecht, dat in augustus in Den Haag werd gehouden, werd er daarom voor gepleit de soevereiniteit van de nationale staten sterker ter discussie te stellen. Verscheidene landen hebben geprobeerd te verhinderen dat het werk van Werkgroep 3 op de een of andere manier zou leiden tot een aantasting van de nationale soevereiniteit. Maar ook verscheidene internationale organisaties willen in volle autonomie hun beleid kunnen bepalen, en willen daarom voorkomen dat ze orders zouden moeten opvolgen van een of andere milieuadministratie. Zelfs UNEP, het milieuprogramma van de UNO, had een min of meer dubbelzinnige houding t.o.v. Werkgroep 3. De organisatie hoopt aan de ene kant dat ze meer bevoegdheden zal krijgen door de conferentie. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de conferentie het leefmilieu op het hoogste politieke niveau zal tillen, door bijvoorbeeld de UNO-Veiligheidsraad milieubevoegdheden te geven. Dit zou de macht van UNEP juist weer inperken. | |
Niet-gouvernementele organisatiesEen ander belangrijk twistpunt tijdens de eerste PrepCom-vergaderingen was de rol van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Door het Brundtland-rapport werd benadrukt dat de landen tot nu toe veel te weinig hun milieu- en ontwikkelingsbeleid hebben afgestemd op wat de bevolking echt wil. Dit heeft geleid tot een aantal spectaculaire fiasco's. Daarom moet volgens het Brundtland-rapport de bevolking actief betrokken worden bij het nationaal en het internationaal milieubeleid. De NGO's lijken de meest geschikte kanalen om aan die eis te voldoenGa naar eindnoot8. Maar het probleem met de NGO's is dan weer dat ze vooral uit het Noorden komen. In het Zuiden is de politieke cultuur niet altijd gunstig voor de oprichting van een organisatie die onafhankelijk, of misschien zelfs kritisch staat t.o.v. de regering. Bovendien heeft de bevolking er minder geld beschikbaar om zich actief te engageren in allerlei verenigingen. De weinige verenigingen die er dan toch van de grond komen, hebben niet het geld om deel te nemen aan het dure internationale overleg. Alleen al de vliegtuigtickets naar Genève en het verblijf aldaar vormen voor de meeste NGO's uit het Zuiden een onoverkoombare hinderpaal. Vandaar dat de regeringen van het Zuiden nogal weigerachtig stonden tegenover het toelaten van NGO's tot het onderhandelingsproces. Na veel discussie werden uiteindelijk die NGO's toegelaten die een ‘relevante en competente’ inbreng konden hebben. Enkele honderden NGO's werden erkend, maar slechts een klein percentage daarvan is afkomstig uit het Zuiden. Dit heeft niet belet dat de NGO's in een land als Nederland al volop bezig zijn met de voorbereiding van de conferentie. Het gaat dan zowel om mi- | |
[pagina 602]
| |
lieuverenigingen, als om organisaties die actief zijn rond de Derde Wereldproblematiek. Die hebben zich verenigd in een ‘Alliantie voor Duurzame Ontwikkeling’, die intussen door het UNCED-PrepCom is erkend als deelnemer aan de conferentie. In Vlaanderen staan we nog niet zover. Bij de betrokken organisaties leeft duidelijk nogal wat argwaan t.o.v. het democratisch gehalte van dergelijke diplomatieke ontmoetingen. De organisaties lijken ook niet bereid hun eigen vertrouwde terrein te verlaten: de milieuverenigingen willen zich niet inlaten met de ontwikkelingsproblematiek, en omgekeerd. Wel hebben een aantal verenigingen het VODO opgericht, het Vlaamse Overleg Duurzame Ontwikkeling. Daarnaast is onlangs ook het ‘Platform Brazilië 1992’ opgericht, waaraan zowel milieu- als ontwikkelingsorganisaties deelnemen. Binnen het VODO werkt men vooral aan een principiële discussie over de manier waarop het concept ‘duurzame ontwikkeling’ moet worden ingevuld. Het Platform daarentegen,is vooral gericht op de concrete voorbereiding van de Conferentie van Rio. Toch lijkt het er sterk op dat de Vlaamse NGO's zich nog onvoldoende bewust zijn van het belang van de conferentie. | |
Unieke kansEn dat is jammer, want het belang van de conferentie kan moeilijk overschat worden. De algemene vergadering van de UNO dringt er daarom op aan dat de lidstaten zouden vertegenwoordigd worden door hun staatshoofd of regeringsleider. Ook instellingen zoals de Wereldbank werken zeer actief naar de Topconferentie voor de Aarde toe, terwijl verscheidene Indianenvolkeren van plan zijn hun tenten op te slaan (letterlijk!) in een park vlakbij het conferentiecentrum. UNCED belooft dan ook een eersterangsevenement te worden. Secretaris-generaal Strong verwacht daarom erg veel van de conferentie, en wil het ijzer smeden terwijl het heet is. Volgens hem is UNCED een unieke kans: als de politici in Rio de Janeiro niet voldoende onder druk worden gezet om zich verregaand te engageren voor het leefmilieu, zal het er allicht deze eeuw niet meer van komen. Vandaar dat het volgens hem zo essentieel is dat alle teksten en verdragen klaar zijn in juni, en in Rio kunnen worden ondertekend. Als de conferentie zou mislukken, zal veel kostbare tijd verspild worden. Maar het belang van de conferentie reikt nog verder dan het loutere milieuvlak. Zoals voormalig UNO-secretaris-generaal Perez de Cuellar benadrukte in zijn toespraak tot de PrepCom-vergadering van augustus, kan het welslagen van de conferentie een belangrijke bijdrage leveren tot het behoud van de wereldvrede. Dat heeft niet alleen te maken met de vrees voor komende internationale conflicten over b.v. grondwaterreserves of ander schaars wordende grondstoffen. Het uitvoeren van Agenda 21 kan een be- | |
[pagina 603]
| |
langrijk precedent vormen voor verregaande internationale samenwerking op andere gebieden. De Verenigde Naties vormen daartoe, ondanks al hun tekortkomingen, het bij uitstek geschikte forum. De laatste maanden gaan dan ook steeds meer stemmen op om de rol van de UNO te versterkenGa naar eindnoot9. Ook de zeven rijkste industrielanden deden tijdens hun vergadering van juli in London een oproep in die zin. De Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen hanteert in dit verband de theorie van het ‘optimale beslissingsniveau’. Volgens hem is het logisch dat, nu duidelijk wordt dat steeds meer problemen zich op mondiale schaal voordoen en dat de onderlinge afhankelijkheid van de landen daardoor voortdurend groter wordt, die problemen ook op mondiaal niveau moeten worden aangepakt. Dat veronderstelt een overdracht van bevoegdheden van het nationale niveau naar b.v. de Verenigde Naties. De Topconferentie voor de Aarde vormt een eerste test-case voor de bereidheid om tot dergelijke internationale samenwerking te komen. |
|