ring van mensen, en van verlies van menselijke waardigheid door toedoen van andere mensen.
Voor Rorty is de ideale postmoderne mens de liberale ironist. Niet de ironist die tegen het liberalisme in wil, zoals Michel Foucault met zijn voorstaan van gewelddadige revolutie (niet slechts tegen tirannen maar tegen het anonieme ‘systeem’ in zelfs democratische maatschappijen); en ook niet de liberaal (zoals Jürgen Habermas), die een metafysische fundering wil uitdragen voor de ethiek van de fundamentele rechten van de mens - liberalisme wordt verzwakt, niet versterkt, door rationele funderingen die niemand nodig heeft en die verdelend werken.
* * *
Als er geen subject en object meer zijn, dan is het niet verrassend te zien dat ironisten van onze tijd zich bezighouden met wat daar tussen is - en dat is veel: cultuur, kunst, psychologische praktijken van lichamelijk welzijn, body language, gestalt-benaderingen van mensen; maar vooral: taal.
Voorzover de filosofie zich met die ‘tussen-gegevens’ bezighoudt, bevinden die zich op een niveau tussen die oude en verlaten thema's van subject en object - ik noem het een ‘mezzanino’-filosofie; wat overblijft in het postmodernisme. Tegen het vrij algemene pessimisme over wat overblijft wil ik voorstellen dat deze mezzanino-filosofie een waardige vervangster is van de oude metafysica, zowel Kantiaans als pre-Kantiaans. Het lijkt onnodig die ‘dood van de mens’ te zien als een degeneratie, zelfs als die ‘dood’ gezien wordt (ten onrechte, denk ik) als het te verwachten (en te betreuren) uiteindelijke resultaat van de ‘dood van God’ een eeuw geleden. Het 19e eeuwse atheïsme kwam toch alleen een namaakgod te na, en het schijnbare ‘a-humanisme’ van de postmodernen verzet zich misschien alleen tegen een achterhaald mensbeeld. Mij komen verschillende overwegingen in gedachten (of in mijn vocabulaire) die binnen de grenzen van veel traditionele filosofie niet te vinden zijn.
Het oude mensbeeld, van Plato tot eerder deze eeuw, was een mens van een gemeenschap - of dit nu de Griekse polis was onder het alwetende beleid van de koning-wijsgeer, of een Kerk (in sociologische zin), of de Staat, althans die van de Verlichte Vorsten waarvan Europese democratieën van vandaag nog veel weg hebben. Een gemeenschap is verbonden door waarden aan allen gemeen. Zo gezien is een gemeenschap harmonisch, althans intern - als men tenminste even de miserie vergeet van dissidenten. Een gemeenschap kan niet ironisch zijn, en als daar liberalisme in voorkomt wordt dat een zaak van doctrine. De keerzijde van interne harmonie is het potentieel voor conflict met andere, andersgezinde, gemeenschappen - misschien zijn wel de meeste oorlogen daartoe te herleiden.
De postmodernistische mens is de mens die leeft in een pluralistische