| |
| |
| |
Latijns-Amerika in de ‘nieuwe wereldorde’
Xabier Gorostiaga
Snelle, fundamentele veranderingen over de hele wereld maken de jaren 1990 tot een keerpunt. De 20e eeuw ging laat van start, in 1914, met een confrontatie tussen kapitalisme en socialisme; ze eindigde vroeg in 1989, met het neerhalen van de Berlijnse Muur en het einde van de koude oorlog. De 21e eeuw begint met een confrontatie tussen Noord en Zuid, tussen kapitaal en arbeid. Ofschoon die al een tijd aan de gang is, treedt ze nu in een nieuwe fase, met een nieuw soort parameters.
1992 is een symbolisch jaar al valt er geen ontdekking van Amerika te vieren: dit werelddeel had al een eigen identiteit en beschaving toen de Spanjaarden er aankwamen. In 1492 werd er iets ontdekt, natuurlijk. Maar het was niet Amerika. Wat er ontdekt werd, was de universele geschiedenis, de wereld als één groot geheel. In 1992 ontdekt de mensheid dat ze één ondeelbaar geheel is, in één gemeenschappelijke woning, met één gemeenschappelijke toekomst. Een revolutie in techniek, informatie, sociaal verkeer en vervoer bepaalt die toekomst, maar ook een groeiend besef dat er een collectieve zelfmoord dreigt omdat we niet aanvaarden dat onze planeet begrensd is.
1992 is een symbool maar ook een uitdaging voor Latijns-Amerika dat zichzelf verder moet ontdekken en opbouwen, uit zijn 500 jaar verborgen leven treden en de diepe economische en politieke crisis van vandaag te boven komen. Dit alles terwijl we getuigen zijn van de massale uittocht van het Koerdische volk, de ecologische rampen in Bangladesj, de burgeroorlog in Joegoslavië en het uiteenvallen van de Sovjetunie. Dat Afrika sterft is nog het grootste van de menselijke drama's. Intussen spreekt men lichtzinnig van ‘het einde van de geschiedenis’ en ‘de nieuwe wereldorde’.
In het eerste deel van dit essay zal ik de structurele oorzaken aanduiden van de wereldwijde verschuivingen van het kapitaal en van de nieuwe wereldorde die naar aanleiding van de Golfoorlog afgekondigd is. In het tweede deel schets ik de weerslag van die veranderingen op Latijns-Amerika en de
| |
| |
Caraïben en van het Plan Bush op de beide Amerika's, in het licht van de trilaterale megamarkt en de recessie in de VS. Het laatste deel beschrijft enkele kenmerken van de dialectische spanning tussen de toenemende democratisering en de economische onderdrukking, die samen mee de oorzaak zijn van de stuurloosheid en de politieke moeheid die we, zowel bij links als bij rechts, over heel Latijns-Amerika aantreffen.
| |
Structurele veranderingen
Paul Kennedy beweert terecht dat er nooit eerder zo'n massa kapitaal vergaard is in zo'n klein aantal landen en in zo weinig handen. De landen van de Groep van Zeven, met hun 800 miljoen inwoners, beschikken over meer technologische, economische, informatieve en militaire macht dan de rest van de wereld, een vier miljard mensen in Azië, Afrika, Oost-Europa en Latijns-Amerika. Deze concentratie van kapitaal is het gevolg van de nieuwe technologische revolutie: de aangroei van de kapitaalmassa komt steeds minder van de arbeid en de verwerking van grondstoffen en steeds meer van het opstapelen van technologie, vrucht van steeds meer wetenschap. De concentratie van technologische kennis creëert een sterker monopolie dan enige andere vorm van kapitaal.
De hoeveelheid grondstof per produkt krimpt: 33% in Japan over de laatste twintig jaar. Voor de industriële produkten afzonderlijk is de daling nog veel scherper: van 1965 tot 1976 0,6% per jaar, na 1980 3% per jaar. De weerslag van deze ‘de-materialisering’ van de produkten blijkt het duidelijkst uit de daling van de prijs voor de 33 bijzonderste grondstoffen. Dit zijn juist de uitvoerprodukten van het Zuiden. En de prijsdaling is in de laatste jaren nog versneld.
Door automatisatie en robotten is ook de arbeid steeds minder waard in verhouding tot het kapitaal, zowel in het Noorden als in het Zuiden. Samen leiden die twee ontwikkelingen tot het voortdurend verder ontwaarden van de troeven waarover de landen van het Zuiden beschikten voor hun produktie en buitenlandse handel.
Intussen zijn produktie, financiering en handel steeds meer internationaal georganiseerd; voor de eerste keer in de geschiedenis kan een echte wereldmarkt ontstaan. De domeinen waar, tegen het einde van de eeuw, de concentratie op wereldschaal nog kan toenemen - ruimte, zee, energie - zijn volledig in handen van economische, technologische en militaire grootmachten. Dit zal leiden tot een nog grotere asymmetrie tussen Noord en Zuid.
Door de ontwikkeling van telecommunicatie, transport en informatica ontstonden nieuwe vormen van beheer waardoor het gemakkelijker werd om nog grotere fusies van kapitaal en technologie door te voeren. Het privé-zakenleven van Latijns-Amerika en het hele Zuiden is meer en meer in handen
| |
| |
van het centraal beheerde kapitaal, dat zijn eigen wetten stelt. Iedere nationale economie, privé en openbaar, is in toenemende mate marginaal, de mindere van de internationale industrie; zij verliest haar contact met de binnenlandse markt en met het leven van de verpauperde massa.
De ontwikkelingslanden, 75% van de wereldbevolking, beschikken over nauwelijks 10% van 's werelds bruto binnenlands produkt. Tien jaar geleden was dit nog 23%. Hun aandeel in de investeringen van buitenlands kapitaal is in die periode gevallen van 25,2% tot 16,9%. Dit is bijzonder erg, omdat in diezelfde periode een netto geldoverdracht van het Zuiden naar het Noorden plaatsvond van tien maal het Marshallplan. Voor Latijns-Amerika bedroegen volgens een rapport van het SELA (Latijnsamerikaanse Economische Gemeenschap) de lasten van de leningen 80% meer dan het totale bedrag van wat het buitenland er investeerde. Als we ook nog rekenen met het Latijnsamerikaans kapitaal in het Noorden (zowat 160 miljard VS-dollar) en de terugloop van de handel, dan is wat Latijns-Amerika in de jaren 1980 verloor aan financiële middelen en produktie te vergelijken met de zwaarste uitbuiting van de koloniale jaren.
De tegenstelling van twee polen in de wereld - een vloedgolf van kapitaal in het Noorden tegenover de arbeid in het Zuiden - is nooit zo groot geweest, zelfs niet in de koloniale tijd. Gezien vanuit het Zuiden is dit de essentie van de structurele veranderingen op het einde van deze eeuw. Wat men de ‘afrikanisering’ van Latijns-Amerika noemt is een objectief feit. In de jaren 80 zakte het aandeel van Latijns-Amerika in de internationale markt van 7% tot 4%; in 1980 ging nog 12,3% van alle rechtstreekse buitenlandse investeringen naar Latijns-Amerika, in 1989 was dit teruggelopen tot 5,8%; op dit punt ging Latijns-Amerika het ergste achteruit van alle werelddelen, erger nog dan Afrika met zijn val van 2,4% naar 1,9%. Geen wonder dat de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Latijns-Amerika toegeeft dat in die tien jaar het aantal armen in Latijns-Amerika opliep van 112 tot 184 miljoen.
| |
Wereldwijde politieke veranderingen
Vier elementen lijken mij tekenend voor de politieke situatie van de jaren 90:
1. De diepe crisis in Oost-Europa. Die heeft een grote weerslag overal ter wereld. Met het einde van de koude oorlog is er een nieuw tijdperk ingetreden. Gezien vanuit de Derde Wereld zijn de gevolgen zeer complex. In Latijns-Amerika vraagt men zich af of er in het Oostblok wel ooit een socialisme bestaan heeft in de zin van een sociaal, economisch en politiek alternatief voor het kapitalisme. Men meent dat het socialistisch alternatief in de Sovjetunie de periode van de sovjets, in 1923-1924, niet heeft overleefd.
| |
| |
Daarna is de USSR een militair alternatief voor het nazi-regime geweest en na Duitslands nederlaag een militair alternatief voor de dreigende kernoorlog. De meeste Oosteuropese landen bouwden nooit een eigen inlands socialisme uit maar wel een opgedrongen defensieve alliantie. De nefaste invloed van dit militaristische en etatistische socialisme was rampzalig voor Latijns-Amerika. Import van dogmatisme, autoritair beleid en etatisme uit het Oosteuropese experiment infecteerde alle communistische partijen en vrijwel geheel Latijns-Amerikaans links. Toch heeft het Socialistische Blok een soort tegenwicht gevormd dat een geopolitieke ruimte openhield en een achterhoedegevecht leverde voor hervormingen in het Zuiden.
Met de ineenstorting van Oost-Europa verdwijnen een paradigma én een economisch en geopolitiek tegenwicht. Wellicht komt er nu ruimte, ideologisch en praktisch, voor nieuwe experimenten in een wereld die conflicten wil oplossen door onderhandelen en met behulp van internationaal recht.
Het ‘echte’ of ‘staats’-socialisme dat het feodalisme omverwierp en een belangrijke industriële infrastructuur kon uitbouwen, is voorgoed ten onder gegaan in de confrontatie met de technologische revolutie en de consumptiemaatschappij. Maar de politieke oorzaak van deze ondergang is de crisis van de democratie. In de Oostbloklanden zou de ‘begoocheling van het Westen’ vlug kunnen omslaan in het spookbeeld van een markt die geen sociale verworvenheden eerbiedigt en niet omziet naar de sociale en culturele gevolgen of de nationale eigenheid. Het grootste deel van Oost-Europa gaat snel de Latijnsamerikaanse weg op; het kan gemakkelijk herleid worden tot leverancier van grondstoffen en goedkope arbeidskrachten in dienst van de verdere ontwikkeling van West-Europa en het hele Noorden. De USSR staan misschien nog grotere moeilijkheden te wachten nu de federatie volledig uiteengevallen is en er een populistisch fascisme dreigt.
In de komende jaren zal Oost-Europa zo zeer de politici en het kapitaal van Europa in beslag nemen dat het Zuiden noch politiek noch economisch de nodige aandacht zal krijgen. Wel zou, na al de veranderingen, een geheel nieuwe invloed van Oost-Europa kunnen uitgaan op het Zuiden. Een direct contact tussen het Zuiden en het vroegere Oostblok, dat door zijn crisis vernieuwd is, zou over de grenzen heen een bron van creativiteit en wederzijdse bevruchting kunnen zijn. Daartoe zullen beide gebieden nog tal van problemen moeten oplossen en uit hun isolatie moeten breken.
2. Het verenigd Europa. Het nieuwe Europa, waarin Duitsland sinds zijn eenmaking een overwicht vormt, heeft een verschuiving teweeggebracht in de internationale machtsverhoudingen. Van Jalta tot Malta, van februari 1945 tot december 1989, in minder dan een halve eeuw, heeft de wereld veranderingen ondergaan die vroeger vele eeuwen zouden hebben in beslag genomen. Het zijn ideologische, politieke, economische en - voor het eerst in de geschiedenis - ook ecologische veranderingen. Een verenigd Europa kan een wereldcentrum worden van produktie, financiering en handel, sa- | |
| |
men met Japan en de landen van de Stille Zuidzee. Hierdoor zouden de VS uiterst kwetsbaar worden. De wereld kan in nieuwe ‘invloedssferen’ verdeeld geraken. De landen van het Zuiden kunnen misschien hun voordeel doen met nieuwe barsten in het systeem en met de opduikende tegenstellingen.
3. De opkomst van het blok van de Stille Zuidzee. In dit laatste decennium van de eeuw komen Japan en Zuidoost-Azië op als een blok met uitzonderlijke industriële, financiële en technologische macht. Maar de economische reus Japan is een politieke dwerg: zijn invloed op de buitenlandse politiek is heel zwak. Voor Latijns-Amerika en het hele Zuiden hoort Japan door zijn geschiedenis, cultuur, ras en godsdienst, evenwel niet bij het Noorden. Japanners zijn niet blank, westers of christelijk. Maar de structurele krachten op de wereldmarkt en de instellingen van de Groep van Zeven zuigen Japan in de sfeer van het Noorden. Zo groeit de vloedgolf nog aan van het Noorden tegen het Zuiden, van het kapitaal tegen de arbeid.
4. De VS verliezen hun economische hegemonie. Dit fenomeen valt in de tijd wel samen met de vorige drie, maar het heeft duidelijk eigen economische wortels. De VS zijn er niet in geslaagd het nadelig saldo van hun rijksmiddelen en hun handelsbalans te keren. Zij gaan ook gebukt onder een gigantisch militair budget. Zij neigden ertoe de laatste tien jaar de groei te financieren met een steil oplopende schuld; dit maakte van hun land - waarvan de valuta ooit fungeerden als internationale reserve - 's werelds diepst in de schulden verzande natie. Het zal hun zeer moeilijk vallen een recessie af te wenden, tenzij er jaarlijks meer dan 100 miljard dollar netto binnenstroomt. Nu zij niet langer gelijke tred kunnen houden in technologie en produktiviteit zal hun politieke hegemonie moeilijk stand houden, tenzij ze hun hele militaire en ideologische macht inzetten.
Binnen de groep van de drie wereldmachten - Europa, Stille Zuidzee en VS - heerst de Groep van Zeven die een aantal wereldorganisaties controleert (IMF en Wereldbank). De Verenigde Naties van hun kant, geremd door haar financiële afhankelijkheid en door het vetorecht van de grote economische machten in de Veiligheidsraad, zijn nog gevormd naar het stramien dat uit de koude oorlog stamt, en de meerderheid van de lidstaten hebben er niet de inspraak die hun rechtens en volgens de democratische beginselen toekomt.
Het Zuiden is meer dan ooit bedreigd door de alliantie van geo-economische belangen van de landen van de Groep van Zeven. Deze landen hebben geen oog voor de culturele en religieuze eigenheid van de vele volkeren van het Zuiden, die meer en meer wegzinken in armoede en marginaliteit. Wat het Noorden als oplossing voorstelt is integratie in de ‘cultuur van de markt’, met vrije handel en vrij verkeer van kapitaal en privatiseringen die de staat een deel van zijn autonomie ontnemen. Dit in de overtuiging dat het marktmechanisme de armoede zal keren en politieke en democratische stabiliteit bewerken in een meer één geworden wereld.
| |
| |
| |
Een crisis van de beschaving
Vijfhonderd jaar geleden was voor het eerst de hele geografische en historische wereld gekend. In 1992 blijkt hij één ondeelbaar, maar dramatisch verdeeld geheel. Het drieledige Noorden heeft voor zichzelf alle mogelijke vormen van macht vergaard. Er is geen tegenwicht meer tegen het Westen. Dit versterkt nog de polarisatie en de asymmetrische verdeling in de wereld: in het Noorden weinig mensen en veel goederen en in het Zuiden veel mensen en weinig goederen. Dit is de spil van de huidige crisis. Met de termen ‘Noord’ en ‘Zuid’ stellen we de wereldproblemen zeker te simplistisch voor; maar ze tonen wel de heersende contradicties.
In de huidige omstandigheden is het samenlevingsmodel van het Noorden - zijn idee over ontwikkeling en zijn levensstijl - niet zonder meer geschikt voor de rest van de wereld, want het brengt het milieu in gevaar en kan niet voldoende mensen opnemen. Bovendien zit het vol structurele contradicties. Eén ervan is dat het Noorden een onbegrensde groei van de rijkdom nastreeft - à meer kapitaal, technologie en macht - en die groei ontzegt aan de meerderheid van de mensen in het Zuiden die graag willen overleven en een levensstandaard genieten die tot vrede en democratie leidt.
Is het niet tekenend dat net op het ogenblik waarop sprake is van ‘het einde van de geschiedenis’ en de triomf van het kapitalisme, de Wereldbank, in haar rapport over de ontwikkeling in de wereld (1990) ‘armoede het dringendste probleem’ noemt van dit decennium. Dat een miljard mensen in de wereld geen jaarinkomen halen van 370 dollar is niet alleen een schande, het is niet houdbaar. Het is niet alleen een schrijnende onrechtvaardigheid, maar wijst ook op een gebrek aan waarden en oriëntaties voor de mensheid. Het is m.a.w. een beschavingscrisis. De wereldwijde samenleving is in deze omstandigheden niet langer veilig. Democratie is niet haalbaar voor de meerderheid van de wereldbevolking en dit maakt meer en meer landen onbestuurbaar. Samuel Huntington, de ideoloog van de Trilaterale Commissie in de jaren 1970, vond de toenemende vraag naar democratie in de Derde Wereld een gevaar: wil het Noorden zijn huidige voorrechten bewaren dan moeten de democratische ontwikkelingen in het Zuiden dringend ‘in goede banen geleid’ worden. Wat wij de ‘verdunde democratie’ van Latijns-Amerika zouden noemen is een structureel, niet een tijdelijk gevolg van het feit dat democratie onmogelijk kan ontstaan op een zwakke materiële basis.
Om de situatie goed te praten poogt men nu de confrontatie tussen Noord en Zuid ideologisch in te kleuren: het Zuiden is de nieuwe vijand, nu het ‘Rijk van het kwaad’ zijn macht kwijt is. Het Zuiden wordt afgeschilderd als het hol van de misdaad, een gevaarlijk gebied voor mensen uit het Noorden. Verdovende middelen, immigratie, politieke onrust, plaatselijke conflicten, stammen in deze voorstelling allemaal uit het Zuiden. De objectieve kloof tussen het Noorden en het Zuiden wordt nog verbreed door deze subjectieve
| |
| |
ideologie, die diepe racistische wortels heeft. In plaats van de oorzaken van de crisis bloot te leggen, ziet deze ideologie alleen de gevolgen en legt ze daar de schuld.
| |
Latijns-Amerika: oogst van de jaren 80
In het zgn. ‘verloren decennium’ - 1980-90 - nam de concurrentiekracht van Latijns-Amerika beduidend af. Minder buitenlandse handel, minder binnenlandse investeringen, extreem gebrek aan kapitaal en investeringen - zowel industrieel als sociaal - zijn enkele tekenen van een ernstige, structurele, economische achteruitgang. Het grootste deel van het continent is gewoon niet meer aantrekkelijk voor investeerders. Ook politiek telt het, sinds het conflict in het Midden-Oosten en de desintegratie van de Sovjetunie, minder mee.
Het ‘verloren decennium’ valt samen met en is ten dele de oorzaak van de ‘explosie van de Latijnsamerikaanse democratie’ in de jaren 80. Decennia van strijd tegen oligarchieën, dictators, militarisme vonden hun uitweg in deze revolutie van de burgers.
De jaren 80 zijn getekend door deze complexe dialectiek van de economische crisis en de opstanding van het volk. De democratische mondigheid van een meerderheid die zich organiseerde en naar buiten trad vormde een nieuw type burgers die hun deel opeisen in de economie, de politiek, de godsdienst en de cultuur. Toch is dit nog maar een pril begin, intussen creëert de onbestuurbaarheid een samenleving van bedelaars en delinquenten die elk voor zich en ten allen prijze zoeken te overleven. Deze losse massa is een belangrijke uitdaging voor alternatieve projecten in Latijns-Amerika. Het is een groep die gemakkelijk vatbaar is voor de utopieën van sekten, voor verslaving allerhande en die in de ban geraakt van ultra-linkse bewegingen die geen echt alternatieve en concrete projecten hebben.
| |
Schuld, neo-liberale hervormingen en de politiek van Bush
De aanslepende schuldcrisis, de structurele hervormingen die men nu doorvoert en het nieuwe plan Bush tonen duidelijk hoe men het Latijnsamerikaanse kapitalisme herstructureert en weer inschakelt in de kapitalistische wereldmarkt. Latijns-Amerika krijgt zijn plaats in de ‘nieuwe wereldorde’ die Bush en Baker aangekondigd hebben op het hoogtepunt van de Golfoorlog. Voor het congres beweerde Bush dat ‘er geen alternatieven bestaan voor het Amerikaanse (sic) wereldleiderschap’. Ministervan Buitenlandse Zaken Baker zei: ‘Wij alleen schieten over. Wij zijn de enige natie die de politieke wil heeft en over de militaire en economische middelen beschikt om de wetteloosheid te bedwingen die in bepaalde gebieden van de wereld heerst. De
| |
| |
wereld is een gevaarlijke plaats geworden en er is iemand nodig die een wereldwijde greep heeft. Wij zijn de enige overblijvende supermacht’.
Schulden hebben, als instrument om geld uit Latijns-Amerika te pompen, de plaats ingenomen van de directe investeringen uit de jaren 70. Zowel de staat als de particuliere ondernemingen komen in vreemde handen en worden schatplichtig. De Latijnsamerikaanse landen die afzonderlijk onderhandelden voor een herschikking van de schuld, bereikten geen billijk akkoord, ondanks verscheidene pogingen om een moratorium af te kondigen voor de terugbetalingen.
De gezaghebbende analyse van de SELA (april 1991) stelt: ‘Het voorstel van Bush voor de beide Amerika's behelst geen strategie voor de ontwikkeling van het gebied, maar is veeleer een mechanisme om de lopende economische hervormingen te versnellen. De bijzonderste elementen hiervan worden gepropageerd door multilaterale financiële instellingen, gesteund door de regering van de VS. Het ligt in de lijn van de economische belangen en concrete strategieën van de VS’. SELA stelt voor te zoeken naar maatregelen waar beide partijen voordeel bij hebben, in het raam van hun gemeenschappelijke belangen, zodat er een geloofwaardige samenwerking ontstaat. Dit veronderstelt dat spelregels worden vastgelegd en criteria voor een verdrag met de VS.
Wij menen dat het plan Bush ontstaan is omdat de economie van de VS, met haar diepe recessie en gebrek aan internationaal concurrentievermogen, nood heeft aan een macro-economische herstructurering. De VS hebben een nieuwe megamarkt nodig in hun hemisfeer om van daaruit op te tornen tegen (1) een verenigd Europa en zijn nieuwe economische en politieke invloedssfeer in Oost-Europa, en (2) de megamarkt van Japan en de landen van de Stille Zuidzee.
In een markt die zich uitstrekt van Alaska tot Patagonië zouden de VS de kosten van hun herstructurering kunnen delen met Canada en Latijns-Amerika. Dat zou hun tegelijk een steviger onderhandelingspositie verschaffen in de (Gatt-)gesprekken over de wereldhandel. Mochten hier geen nieuwe afspraken uit voortkomen, dan moeten de VS een bredere basis zien uit te bouwen voor hun concurrentievermogen, zodat ze bilaterale en multilaterale overeenkomsten kunnen sluiten met Europa en Japan.
Aan schuld, handel en investeringen - de drie pijlers van het plan Bush - zijn strenge voorwaarden verbonden; dat heeft president Bush meer dan eens duidelijk laten horen. Het document van de SELA stelt: ‘Aan alle schikkingen over de schuld wordt de voorwaarde verbonden van begeleidende economische hervormingen’. Wij verwachten dat die voorwaarde ook zal gesteld worden voor handelscontracten en investeringen. Nu al laat men de marktmechanismen niet spelen voor de verlaging van de schuld: bij officiële onderhandelingen weigeren de financiële instellingen de veel lagere rentevoeten van de secundaire markt toe te passen. In dezelfde lijn zullen de VS,
| |
| |
wanneer ze in Latijns-Amerika investeren, hun voorwaarden stellen m.b.t. de schuld en geen wederkerigheid aanvaarden; er zal b.v. nooit een vrij verkeer van arbeidskrachten tussen de VS en Latijns-Amerika komen, zelfs niet in Mexico.
Het plan Bush is dus bedoeld om de belangen van de VS veilig te stellen: hun strategische positie, hun bevoorrading (vooral petroleum), hun concurrentievermogen. In één kort decennium vervielen de Verenigde Staten van 's werelds grootste internationale geldschieter tot de grootste schuldenaar; de kosten van hun schuld verdubbelden bijna en de spaargelden van het land zijn gehalveerd. Dit schiep een bijzonder onstabiele toestand. De VS kunnen onmogelijk nog langer 25% van 's werelds energie verbruiken (voor de helft ingevoerd). Zij kunnen hun accijns op benzine niet langer op één zesde houden van wat Japan, Duitsland, Italië en Frankrijk aanrekenen. Als de VS die accijns optrokken tot op het peil van hun concurrenten, zouden zij 180 miljard dollar meer inkomen hebben. Hun verkwisting van energie verklaart hun militair optreden in de Perzische Golf. Ondanks deze subsidie op de energie daalde in 1988 de produktiviteit in de VS, gemeten in BNP per hoofd, tot op de vierde plaats in de rij van de 22 meest geïndustrialiseerde landen. Houdt deze tendens aan dan zullen de VS tegen 2030 terugvallen op de 13e plaats.
De militaire uitgaven van de VS, berekend in procenten van het BNP, bedragen vier maal meer dan die van andere geïndustrialiseerde landen; de niet militaire uitgaven, met inbegrip van infrastructuur en sociale voorzieningen, liggen 45% lager. Zo'n hoog militair budget financieren en twee derden van alle fondsen besteden aan hoog gespecialiseerde militaire technologie, maakt dat de concurrentiekloof voor de burgerlijke technologie nog groter wordt.
Voor Latijns-Amerika zijn de recessie en de beschreven wanverhoudingen in een belangrijke buurmarkt, een destabiliserende economische factor. Wie denkt dat het plan Bush de groei en de stabiliteit in Latijns-Amerika kan bevorderen, moet zijn oordeel herzien in het licht van de crisis waarin de VS nu verkeren. Hun militair monopolie tegenover een veelheid van economische blokken waarborgt geen stabiliteit. Terecht zegt Paul Kennedy dat staten die verzwakken graag de wapens opnemen om hun economische onmacht te compenseren.
| |
Mogelijke antwoorden op het plan Bush
Op het Plan Bush zijn er m.i. drie mogelijke antwoorden:
1. Betere voorwaarden bedingen bij de VS om de asymmetrie weg te werken. Dit antwoord gaat er van uit dat het plan Bush voor Latijns-Amerika de enige uitweg is uit de economische impasse.
2. De samenwerking tussen de Latijnsamerikaanse landen opdrijven door
| |
| |
gemeenschappelijke markten te vormen (Mercosur, Andespact, Centraal-Amerika-Caraïben, met een bijzonder akkoord met Mexico, Columbia en Venezuela) waarin men elkaar zo aanvult dat er een tegenwicht ontstaat tegen de markten van de VS en Canada.
3. Een alternatieve visie en planning ontwerpen voor Latijns-Amerika met als streefdoel de oorzaken van de economische crisis oplossen en een materiële basis scheppen voor het behoud en de uitgroei van de participerende democratie. Dit alternatief is ingegeven door een visie op de samenleving die ‘het goed van de meerderheid’ beoogt en de historische uitbuiting van arbeid, milieu en soevereiniteit wil uitbannen.
Dit derde alternatief impliceert enkele strategische prioriteiten:
1. Een methode ontwerpen opdat de grote massa, die nauwelijks kan overleven, zichzelf zou redden o.a. door gebruik te maken van een aangepaste technologie, gebaseerd op de eeuwenlange traditie van het volk.
2. Stevig investeren in menselijk kapitaal; de armen omscholen tot produktieve krachten opdat ze hun armoede te boven komen. Adam Smith zou dit - in klassieke termen - de rijkdom van de natie hebben genoemd.
3. Van de lokale produkten de economische basis maken voor de grote meerderheid, ze integreren in de binnenlandse markt en er subregionale projecten voor ontwikkelen; dit moet een autarkie verzekeren voor de voeding en mogelijkheden creëren voor de export.
4. Selectief aansluiten bij de internationale markt; niet alles ineens opengooien. Dit is heel belangrijk zolang er niet meer symmetrie en concurrentievermogen zijn.
5. Een aangepast beleid ontwerpen voor de niet-geregistreerde sector in de stad en op het land en een binnenlandse markt creëren met voldoende vraag om de landbouw en de ambachtelijke produktie te industrialiseren. Neemt men de niet-geregistreerde sector niet op in de nationale economie dan blijft deze elitair en volkomen afhankelijk van haar buitenlandse tegenspelers.
6. De staat - dat dubbelzinnig en aanvankelijk onmisbaar instituut - meer en meer overbodig maken bij de overgang naar een bestuur door het volk. De macht van de staat zou men moeten verdelen over de volksorganisaties. Laat de staat een sociaal kader zijn dat die opkomende organisaties steunt en ze een stevigere onderhandelingspositie bezorgt in de regio en internationaal.
7. De volksorganisaties moeten internationaal samenwerken, want ook het kapitaal werkt over alle grenzen heen. De internationalisatie zal nationaal, regionaal en internationaal, de markt democratischer maken.
8. De internationale instellingen democratiseren, met name het Internationaal Monetair Fonds en de Internationale Ontwikkelingsbank. Dit is het beste middel om de internationale verhoudingen rechtvaardig te maken.
| |
| |
Deze instellingen zijn net als de Verenigde Naties ontstaan in de koude oorlog, ze dienen de belangen van het Noorden. Het internationaal netwerk van de Niet-Gouvernementele Organisaties zou de representatie van het Zuiden kunnen bevorderen.
| |
Tussen staat en volksdemocratie
De meeste Latijnsamerikaanse landen zijn in de jaren 90 van regime veranderd. Ze zijn de oligarchische, dictatoriale en militaire systemen ontgroeid. De demilitarisering is zowat overal aan de gang, zelfs in gebieden met zware conflicten, zoals Centraal-Amerika. Onder de druk van de volksorganisaties heeft het autoritaire of militaire bestuur de weg vrijgegeven voor democratische beleidsvormen met verkiezingen, zij het op beperkte schaal en onder toezicht. Niettemin blijft er de erfenis van de jaren 80: de stagnatie in een asymmetrische wereldeconomie en de afhankelijkheid van de internationale markt die de groei en de ontwikkeling niet aanzwengelen.
Heel beknopt wil ik hier enkele aspecten aanduiden van de dialectische spanning tussen staat en volksdemocratie.
Fiscale crisis en desintegratie van de staat. Schuld, hervormingsplannen en algemene economische recessie hebben het vermogen van de staat om regelend op te treden verzwakt en in veel landen (o.m. Peru, Argentinië, Haïti en Panama) volkomen te niet gedaan. Op economisch vlak is de staat niet meer promotor en handhaver van de orde, maar veeleer factor van ontregeling.
Het opkomen van nieuwe volksbewegingen. Die ontstaan door de toenemende verarming, de sociale polarisatie en de verzwakking van de traditionele politieke partijen, zowel rechtse als linkse. De strijd om te overleven bracht de mensen uit de niet geregistreerde sector en de boerenbevolking ertoe zich anders te organiseren. Noch de staat noch de politieke partijen bieden kanalen voor deze sociale acties.
De groeiende verstandhouding binnen een nieuw Latijnsamerikaans links. In veel opzichten keert dit links terug tot de historische visie die een aantal Latijnsamerikaanse landen gemeen hadden op het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, toen zij de theorie toepasten op de situatie in eigen land (Martí, Mariátegui, Haya de la Torre, Sandino, Zapata, Recabarren, enz.). Dit nieuwe links is zeker aangeslagen door de crisis van het socialisme in het Oosten en door het verzanden ervan in Latijns-Amerika. Maar bij alle verwarring en aanvankelijke ontmoediging is er nu toch weer een sterke creatieve stroming die de problemen en de noden herdenkt in een nieuw historisch kader en zo de weg effent voor een zogenaamd ‘socialisme van de meerderheid’, een ‘creools socialisme’, een ‘socialisme van de Derde Wereld’, allemaal pogingen om een socialisme te vinden dat bij de volksmaatschappij aansluit.
| |
| |
Een nieuwe democratische cultuur, methode, stijl en politiek. Het is de eerste keer dat links de democratie in zijn vaandel heeft geschreven. Het doel is een democratie waar iedereen actief aan meedoet, op alle niveaus van de samenleving, met eerbiediging van de autonomie van iedere organisatie, zonder dat nog van boven naar beneden gedicteerd wordt en zonder de vroegere ideologische starheid.
Een nieuwe politieke taal. ‘Verboden te verbieden’ was de leuze van Lula op het PT-congres in Brazilië. ‘De president in de oppositie’ was Aristides slogan. Een nieuwe taal, waaraan ook een nieuwe pedagogie beantwoordt die rekening houdt met het ritme waarmee het volk bewust wordt en groeit. De politieke taal van links wordt afgewezen, evenals de oligarchische taal die Vargas Llosa (Peru) gebruikte in zijn campagne.
Hier past een vermelding van de massale invasie van de evangelische fundamentalistische beweging in Latijns-Amerika. De ‘sekten’ verplichten ons de bevrijdingstheologie en de pedagogie en praktijk van de basisgemeenschappen te evalueren tegen de achtergrond van een volksreligiositeit die een politiek wingewest is voor rechts. Zeker, de fondsen voor deze bewegingen komen uit de VS en de CIA heeft ze geïnfiltreerd. Maar intussen is de volksreligiositeit, waarin de cultuur en het bewustzijn van de verpauperde massa tot uitdrukking komen, nooit voldoende ernstig genomen door de bevrijdingstheologie. Haar theologische betoog was uiterst abstract, theoretisch en gepolitiseerd. En, zij gunde de mensen, uitgeput door de strijd om te overleven, niet voldoende kans om te vieren, te feesten, te vergeten, spontaan mee te doen.
Nieuwe, niet uitsluitend economische eisen. Die zijn ingegeven door een nieuwe kijk op de samenleving, nieuwe waarden, een nieuwe beschaving. Ze komen in hoofdzaak van de groepen die niet eerder geschiedenis gemaakt hebben: de vrouwen, de autochtone volkeren, de jeugd. En uit een groeiend besef van de toenemende ecologische crisis. De eisen van de vrouwen en van verschillende etnische groepen, zowel als de vraag om bescherming van het milieu klinken het radicaalst revolutionair en over alle grenzen heen. Het technologische en neo-liberale paradigma heeft geen verweer tegen deze eisen; en traditioneel links heeft ze lange tijd afgewezen of er zich niet druk over gemaakt.
Nieuwe samenwerking, nieuwe bondgenootschappen. De langdurige crisis leidde tot nooit eerder geziene toenaderingen tussen bepaalde sectoren van de samenleving. Concertación, op het eerste gezicht een middengroep, een derde weg, is in feite een onduidelijke, vlottende beweging. Het is een verzamelnaam voor ontmoediging en verwarring, maar ook voor verzuchtingen en eisen die niet zijn ingelost, noch door de politici van rechts, noch door die van links. Het is geen derde weg die rechts en links afwijst; het is een poging om een consensus te vinden, een gemeenschappelijke noemer om een nationaal project op te bouwen, met een overwicht van de volksmassa.
| |
| |
De economische concertación, die in de meeste Latijnsamerikaanse landen voorkomt, heeft de ideologie en zelfs de politieke opties op middellange termijn opgegeven, op zoek naar stabiliteit en zekerheid. ‘Politiek is de kunst van het mogelijke’ zei een van de meer lucide moderne denkers. Politiek in de jaren 1990 moet die kunst verstaan, opdat ze de waarden en de principes niet zou verraden maar ze veeleer uitdiepen en uitzuiveren om ze toe te passen op de nieuwe situaties.
Onderhandelingen en allianties als politieke krachten. Na tientallen jaren ideologisch gepolariseerde allianties is het conflict tussen Oost en West bijgelegd en is een nieuwe ‘cultuur van vrede en verdraagzaamheid’ ingeluid. Onderhandelingen en allianties zijn nu de bijzonderste instrumenten om de vijand tot bondgenoot te maken, om het pluralisme in de samenleving te benutten. De ideologische alliantie die de wereld verdeelde liet een leemte achter in de waarden die we nodig hebben om een nieuwe wereldorde te creëren. Echte eenwording van de wereld kan maar door gemeenschappelijke waarden te bundelen tot een beschaving van de 21e eeuw. Het is een bundeling van gemeenschappelijke stoffelijke belangen in het zicht van wat ons allen bedreigt (ecologische crisis, veiligheid en ontwapening, regionale conflicten, enz.). Zonder zo'n bondgenootschap zal een politieke macht ons een toekomst opdringen naar precies die modellen die ons tot de huidige beschavingscrisis gebracht hebben.
| |
De agenda voor het volk in de jaren 90
De jaren 90 zijn holderdebolder ingezet met de nederlaag van de sandinisten, het uiteenvallen van het socialisme in Oost-Europa, nog meer onenigheid in het Zuiden ten gevolge van de Golfcrisis, een aanhoudend gebrek aan samenhang in het optreden van de niet gebonden landen. De Pax Americana is een nederlaag voor de ‘vervloekten der aarde’ en creëert een nieuw trilateralisme onder toezicht van de Groep van Zeven. De VS zijn hun Viëtnam-syndroom te boven gekomen door de overwinning in de Perzische Golf. De toch al sterke band tussen de economische, politieke en ideologische krachten in de VS is er nog door verstevigd. Het verbond van de drie grote lobbies van de VS rond de Golfcrisis (petroleum, militairen en verdedigers van Israël) is sterker dan het verbond dat nieuw rechts met Reagan aan de macht bracht. De ideologische basis van de Trumandoctrine uit de jaren 40 en de doctrine voor de buitenlandse politiek van de Nationale Veiligheidsraad uit de jaren 50, zijn ook versterkt door de overwinning in de Golf. Er is zelfs sprake van het vormen van een speciaal bondgenootschap van de VS met Japan, het ‘Ameripon’ van Brzezinski.
Terzelfdertijd vallen de internationale tegenwichten weg: in de eerste plaats in het Oosten, maar ook in de groep van de niet gebonden landen en in de internationale instellingen. Dit laatste geldt bepaald voor de Ver- | |
| |
enigde Naties die omzeggens verlamd werden door het vetorecht van de vijf grote machten van de koude oorlog.
Gezien vanuit de landen van het Zuiden is deze lawine een gevaar zoals het fascisme in het Europa van de jaren 30. Om die dreiging te keren zal er een breed bondgenootschap nodig zijn binnen ieder land én internationaal, tussen mensen die beseffen dat onze beschavingscrisis zowel het Noorden als het Zuiden treft.
We moeten ook nodig de theorie van het wereldsocialisme herdenken of, beter, niet-kapitalistische alternatieven internationaal bundelen. Al zo lang is er gedebatteerd over het socialisme-in-één-land; nu is opnieuw gebleken dat dit geen levenskans heeft. Lenin besefte het al in het begin van de eeuw, toen het socialisme zich niet over Europa uitbreidde. Als er geen wereldwijd project komt voor hervormingen en bundeling van de krachten, zal ieder alternatief project in één land mislukken of veel te veel kosten.
Sociaal bewogen groepen over de hele wereld sturen tal van oproepen uit via politieke en religieuze fora, via vakbonden en NGO's en nu vinden ze elkaar voor het eerst internationaal. Zo zijn er b.v. het Japans-Aziatische Volksplan 21, dat honderden organisaties in Japan en de Stille Zuidzee groepeert; het Derde-Wereld-Net; het Forum voor de Economie van het Volk, dat velen in het Noorden en het Zuiden betrekt bij het onderzoek naar economische systemen ter vervanging van het neo-liberale.
De NGO's, het Zuiden, politieke partijen rond het project ‘socialisme van de toekomst’, waaronder voor het eerst diverse tendensen uit Europees links (communisten, trotzkisten, socialisten), vinden elkaar in een ‘casa común van het socialisme’, dat ontstaan is bij een ontmoeting van Mikhaïl Gorbatsjov, Willy Brandt en Ernest Mandel, bijeengebracht door de Poolse filosoof Adam Schaft. Deze groep probeert de historische geschillen binnen links ter zijde te schuiven en een ‘oecumenisch humanisme’ te creëren. Hij heeft niet veel meer dan een paar bescheiden ideeën geopperd over het Zuiden. Maar deze voorbeelden wijzen duidelijk op een groeiende tendens om internationaal te werken rond niet-kapitalistische alternatieven, met als hoofdbekommernis het goed van de grote massa.
Hoe dan ook, er is in de wereld geen plaats meer voor revoluties ‘tegen’; ‘pro’-projecten hebben we nodig. Anti-imperialisme en niet-kapitalisme moeten herdacht worden als deel van de wereldwijde veranderingen en ook binnen een cultuur van vrede en democratie waar aan elke vorm van imperialisme het recht van bestaan ontkend wordt. Er is een internationaal actieplan voor de jaren 90 nodig, dat tegen een brede achtergrond (liefst ook met de medewerking van hele sectoren van het Noorden) gemeenschappelijke, haalbare voorstellen formuleert. Dit veronderstelt dat men in Latijns-Amerika alles wat in actiegroepen onder het volk leeft, land per land begint bijeen te brengen en op elkaar af te stemmen.
Op de vergadering van de Latijnsamerikaanse politieke partijen in Wenen
| |
| |
is voorgesteld dat de Wereldconferentie van de Verenigde Naties (gepland in juli 1992 in Brazilië) en de Conferentie over Handel en Ontwikkeling (UNCTAD, februari 1992 in Columbia) zouden dienen als platforms voor alternatieve wereldomvattende projecten vanwege vele landen en talloze volksorganisaties in alle werelddelen.
Onze houding moet creatief zijn; geen ‘verklaringen zonder concrete voorstellen’. Alternatief denken en oordelen is een moeizaam proces. Maar, als denkprocessen geen moeite vergen is er iets mis met de ideeën en, belangrijker nog, met de alternatieven. Alternatief politiek denken is moeilijk in een tijd van technologisch totalitarisme, dat geen toekomstverwachtingen toelaat die niet zijn parameters volgen. De beschavingscrisis is echter geen abstract begrip maar een realiteit die smeekt om een nieuwe historische synthese. Is het romantisch te geloven dat in 1992, 500 jaar na het begin van de universele geschiedenis en de raciale, culturele en historische syntheses in Latijns-Amerika, het gunstige ogenblik aangebroken is om dit proces te starten?
Dit is een verkorte versie van de toespraak van Xabier Gorostiaga, voorzitter van de Coordinación Regional di Investigación Economico e Social (CRIES), het Regionaal Centrum voor Economisch en Sociaal Onderzoek, op de conferentie van het Latijnsamerikaans Sociologisch Genootschap in Havana, mei 1991.
|
|