Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
Het kapitalisme in de encycliek Centesimus Annus
| |
Kapitalisme: model voor oost en zuid?Het is een feit dat in geen van de voorafgaande encyclieken zoveel en in zo positieve zin over het kapitalisme is geschreven als in CA. De meest opvallende passage is CA, nr. 42. We moeten hierbij wel voor ogen houden dat de kern van de encycliek en de sleutel voor het verstaan ervan het hoofdstuk drie is, waarin de paus onder de titel ‘Het jaar 1989’, naar algemeen erkend wordt, een briljante analyse geeft van het ineenstorten van het communisme. In het volgende hoofdstuk komt de paus hierop terug en vraagt hij zich af | |
[pagina 447]
| |
of het kapitalisme het model moet zijn voor de wederopbouw van de landen in het Oosten en voor de ontwikkelingslanden. Kan men, terugkerend naar de beginvraag, soms zeggen dat na het echec van het communisme het kapitalisme het winnende maatschappelijke systeem is en dat de inspanningen van de landen die proberen hun economie en hun maatschappij weer op te bouwen, daarop gericht moeten zijn? Is dit soms het model dat men moet voorstellen aan de landen van de Derde Wereld die de weg zoeken van de echte economische en burgerlijke vooruitgang? Het is niet de eerste keer dat in de encycliek over dit onderwerp gesproken wordt: in CA, nr. 35 wordt gezegd ‘Men heeft gezien hoe onaanvaardbaar de bewering is dat de nederlaag van het zogenaamde reële socialisme het kapitalisme als enig model van economische organisatie overlaat’. En verderop: ‘Op hun beurt lopen de westelijke landen het gevaar dat zij in deze ineenstorting eenzijdig de overwinning van het eigen economische systeem zien en daarom niet zorgen voor het aanbrengen van de nodige correcties daarin. En de landen van de Derde Wereld bevinden zich meer dan ooit in de dramatische situatie van de onderontwikkeling die iedere dag verergert’ (CA, nr. 56). Na deze citaten is het wel duidelijk, dat een eenvoudig ‘ja’ op de gestelde vraag niet mogelijk is. De encycliek zegt zelf dat het antwoord uiteraard complex is. Het antwoord is: ja, mits..., waarbij het ‘ja’ tot ‘nee’ kan worden als niet aan de gestelde voorwaarde voldaan is. Het is moeilijk om beide dingen tegelijk te zeggen. De tekst van de encycliek haalt de beide elementen uit elkaar, wat m.i. tot een ongelukkige formulering leidt. Het tweeledige antwoord op de vraag of het kapitalisme het model moet zijn voor de wederopbouw van de landen in het Oosten en voor de ontwikkelingslanden luidt dan: Het antwoord is natuurlijk complex. Als men met ‘kapitalisme’ een economisch systeem aanduidt dat (1) de fundamentele en positieve rol erkent van de onderneming, (2) van de markt, (3) van de privé-eigendom en (4) van de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de produktiemiddelen, (5) van de vrije menselijke creativiteit op economisch gebied, dan is het antwoord zeker positief, al zou men misschien geschikter van ‘economie van de onderneming’ of van ‘markteconomie’ of eenvoudig van ‘vrije economie’ kunnen spreken. (CA, nr. 42(2); de nummering is toegevoegd) De eerste zin (CA, nr. 42(2)) is helder, de vijf kenmerken van het kapitalisme zijn direct herkenbaar en de bevestiging is massief: het antwoord is zeker | |
[pagina 448]
| |
positief. Daarentegen is de tweede zin (CA, nr. 42(3)) ingewikkeld en moeilijk te begrijpen, geschreven als hij is in het jargon van de encyclieken. Ik vrees dan ook dat de eerste zin (zoals al gebeurd is) triomfantelijk geciteerd zal worden als de bevestiging van het kapitalisme. Maar die zin, zoals hij er staat, is onjuist. Immers ook het ‘wilde kapitalisme’ (CA, nr. 8) uit de tijd van Leo XIII en het kapitalisme zoals het ook nu nog in de ontwikkelingslanden voorkomt, vertoont de vijf kenmerken of, zo men wil de vijf vrijheden, maar het is duidelijk dat zulk een kapitalisme niet de oplossing is voor Oost-Europa of voor de ontwikkelingslanden. Men kan wél zeggen dat een aanvaardbaar kapitalisme de vijf kenmerken vertoont, maar daaruit volgt niet dat een economisch stelsel met die vijf kenmerken ook aanvaardbaar is. Afgezien van de m.i. ongelukkige formulering is het wel duidelijk wat de paus zeggen wil: om werkelijk goed en geschikt te zijn voor Oost-Europa en de ontwikkelingslanden moeten de vrijheden van het kapitalisme ingebed worden in een juridisch kader, dat deze richt ‘op de menselijke vrijheid in zijn totaliteit, die in zijn kern ethisch en religieus is’. In de laatste alinea van deze paragraaf (CA, nr. 42(4)) keert de paus zich af van het ideale kapitalisme naar de harde werkelijkheid of, naar analogie van het ‘reële socialisme’ (CA, nr. 12), naar het ‘reële kapitalisme’. De marxistische oplossing is mislukt, maar er blijven in de wereld verschijnselen van marginalisering en van uitbuiting, speciaal in de Derde Wereld, alsmede verschijnselen van menselijke vervreemding, speciaal in de meest ontwikkelde landen, waartegen de Kerk haar stem krachtig verheft. Vele menigten leven nog steeds in situaties van grote materiële en morele ellende. De ineenstorting van het communistische systeem in vele landen verwijdert zeker een obstakel voor het aanpakken van deze problemen op geschikte en realistische wijze, maar volstaat niet om ze op te lossen. Er bestaat zelfs het risico dat zich een radicale ideologie van het kapitalistische type verspreidt die zelfs weigert rekening te houden met die problemen, omdat zij iedere poging om ze aan te pakken van te voren tot mislukking gedoemd acht en de oplossing ervan blindelings toevertrouwt aan de vrije ontwikkeling van de krachten van de markt. | |
Gejuich en teleurstellingDe reacties op deze paragraaf van de encycliek zijn zeer verschillend: ‘The Pope affirms the “New Capitalism”’ kopte Wall Street Journal (4 mei 1991). En Michael Novak juichte: ‘But this new encyclical makes clear beyond a shadow of doubt that the Pope endorses the “business economy”, the “market economy” or simply “the free economy” as the goal he now proposes for formerly Communist and Third World societies’Ga naar eindnoot3. Anderen passen de woorden van de encycliek toe op het bestaande kapitalisme in het Westen: ‘Als met kapitalisme is bedoeld wat het Westen | |
[pagina 449]
| |
op zijn best verstaat onder kapitalisme, een tripartiet stelsel waarin democratische politiek en een levendige cultuur de vrije markt disciplineert en matigt dan is dat het systeem dat de paus met aandrang aanbeveelt voor de nieuwe democratieën en de Derde Wereld, omdat het waarschijnlijk het meest in staat is om een menselijke vrijheid in stand te houden die werkelijk bevrijdend isGa naar eindnoot4. In Duitsland noemt men het gemengde stelsel dat enerzijds gebaseerd is op het marktmechanisme, anderzijds op sociale en economische wetgeving ‘soziale Marktwirtschaft’. Franz Furger is van mening dat, hoewel de term in de encycliek niet voorkomt, het begrip toch voortdurende impliciet aanwezig isGa naar eindnoot5. Heel anders is de reactie van mensen in de ontwikkelingslanden. Zij zijn teleurgesteld door het overdreven optimisme van de encycliek ten aanzien van het kapitalisme. In die landen wordt men immers nog al te zeer geconfronteerd met de hardvochtigheid en de tekortkomingen van het kapitalisme om gecharmeerd te kunnen zijn door de idealistische omschrijving van dit stelsel in CA. De Colombiaanse socioloog Sergio Bernal zei daarvan: ‘Het gaat om een kapitalisme uit de handboeken dat in de historische realiteit niet bestaat noch ooit bestaan heeft’, en vervolgens beschrijft hij het bestaande kapitalisme met citaten uit CAGa naar eindnoot6) Men kan zich de teleurstelling en zelfs de verbazing van mensen in de ontwikkelingslanden voorstellen, temeer als men bedenkt, dat in ‘hun’ encycliek, Populorum Progressio, het kapitalistisch stelsel heftig bekritiseerd werd (PP, nr. 26 en 70). Toch is hun reactie niet helemaal terecht. Want het abstracte kapitalisme vertoont vele concrete verschijningsvormen, waarvan sommige verwerpelijk zijn, andere in de loop van de tijd zich ontwikkeld hebben tot meer menselijkheid. De kritiek van Populorum Progressio richt zich met name tegen het ‘ongebreidelde liberalisme’ in het kapitalisme, zoals dat bestond in de tijd van Leo XIII en nu nog voorkomt in ontwikkelingslanden (CA, nr. 8). Maar, althans in Europa (al wordt dat er niet bij gezegd), is een ‘nieuw kapitalisme’ (CA, nr. 40) ontstaan waarin de sociale wetgeving en andere tegenwicht scheppende krachten een meer menswaardig kapitalisme hebben voortgebracht. De moeilijkheid met het kapitalisme in de ontwikkelingslanden is juist dat een machteloze staat (de ‘soft state’ van Myrdal) niet in staat is om het ‘wilde kapitalisme’ te temmen. Ook al zijn er in sommige ontwikkelingslanden prachtige sociale wetten tot stand gekomen, de zwakke overheid is niet in staat om die wetten uit te voeren. Hetzelfde geldt voor de overige ‘countervailing powers’ (Galbraith), b.v. de vakverenigingen, in een zwak georganiseerde maatschappij. Een andere reden voor de ontwikkelingslanden om niet enthousiast te zijn over het kapitalisme is dat in de landen van het Noorden het kapitalisme intern wel gebreideld is, maar dat op internationaal vlak en met name tegen- | |
[pagina 450]
| |
over de ontwikkelingslanden internationale wetgeving niet mogelijk is terwijl andere wijzen van ordening, b.v. door verdragen, afspraken en gedragscodes, maar zeer langzaam vorderen. De encycliek zegt hierover: ‘Men moet de barrières en de monopolies afbreken die vele landen aan de rand van ontwikkeling laten staan en aan allen, individuen en naties de basiscondities verzekeren die hun toestaan deel te nemen aan de ontwikkeling. Dit vraagt programmatische en verantwoorde inspanningen van heel de internationale gemeenschap’ (CA, nr. 35). Om terug te komen op het gejuich van de voorstanders van het kapitalisme: gezien de traditie in de sociale leer van de kerk, van Leo XIII tot Johannes-Paulus II, is het zeer onwaarschijnlijk dat de kerk concrete modellen van ontwikkeling of voor inrichting van de maatschappij aanbiedt. Leo XIII stelde al in het begin van Rerum Novarum dat het niet ‘de taak van de sociale leer van de Kerk is om economische technieken aan te reiken, maar om de principes in het licht te stellen waarmee volgens recht en billijkheid de (sociale) kwestie opgelost moet worden’ (RN, nr. 8). En Johannes-Paulus II zegt, onmiddellijk na de door ons besproken paragraaf 42: ‘De Kerk heeft geen modellen aan te bieden’ (CA, nr. 43). Wat de sociale leer van de Kerk dan wél is wordt uitvoerig beschreven in Sollicitudo Rerum Socialium van 1988 (SRS, nr. 41) en wordt kort samengevat in CA, nr. 5: ‘een corpus (doctrinae) dat haar in staat stelt de sociale werkelijkheid te analyseren, zich erover uit te spreken en richtlijnen aan te geven voor een juiste oplossing van de problemen die eruit voortvloeien’. In het licht van deze omschrijving van de sociale leer van de kerk moet men ook de paragraaf over het kapitalisme lezen. Het gaat niet, althans niet op de eerste plaats, om een economische beoordeling van dit stelsel, maar om een beoordeling in het licht van de ‘fundamentele roeping van de mens volgens het evangelie’. | |
Kapitalisme en vrijheidVoor Johannes-Paulus II is vrijheid een van de voornaamste kenmerken van echte menselijkheid. Als mede-opsteller van Gaudium et Spes, het belangrijke document van Vaticanum II, was kardinaal Woytila sterk geïnteresseerd in de vrijheid van de mens. In zijn geschriften als paus komt het onderwerp voortdurend terug, maar nergens zo frequent als in CA (Het woord ‘vrijheid’ en afleidingen daarvan komen 84 keer voor). Zoals ik al eerder gezegd heb, is het derde hoofdstuk, ‘Het jaar 1989’, de sleutel tot deze encycliek. De paus is gefascineerd door het vreedzame proces van bevrijding uit de onderdrukking in Oost-Europa. Voor de Poolse paus was de beslissende factor die de veranderingen op gang heeft gebracht de schending van de rechten van de arbeiders. Een tweede oorzaak was de ondoelmatigheid van het systeem. Hiervan zegt de paus, en het is typisch voor | |
[pagina 451]
| |
zijn morele benadering van ook economische problemen, dat dit niet zozeer gezien moet worden als een technisch probleem, maar eerder als een schending van de rechten van de mens op initiatief, eigendom en vrijheid op het terrein van de economie (CA, nr. 24). Filosoferend over deze vrijheid zegt de paus: ‘Het is niet alleen vanuit ethisch gezichtspunt ongeoorloofd de natuur van de mens, die geschapen is voor de vrijheid, te miskennen, maar het is ook praktisch onmogelijk. Waar de maatschappij georganiseerd wordt met willekeurige inperking of zelfs onderdrukking van de ruimte waarin de vrijheid wettig uitgeoefend wordt, is het gevolg dat het maatschappelijk leven geleidelijk in ontbinding raakt en uiteenvalt’ (CA, nr. 25). In deze opvatting over de economische vrijheid vinden we de sleutel tot de vijf kenmerken of de vijf vrijheden, genoemd in CA, nr. 42. Zij zijn méér dan de vijf ordeningsprincipes van de economische orde zoals men die in de economische handboeken vindt. Zij hebben steeds een ethische bijbetekenis als specifieke uitdrukking van de menselijke vrijheid op economisch gebied. Zo wordt van de ondernemingsgewijze produktie gezegd dat deze ‘positieve aspecten heeft, waarvan de wortel de vrijheid van de mens is, die zich op economisch gebied uitdrukt zoals op vele andere gebieden’ (CA, nr. 32). In verband met de onderneming valt op te merken dat nooit eerder in de encyclieken zo positief gesproken wordt over de winst: ‘De Kerk erkent de rechtmatige functie van de winst als graadmeter van de goede loop van het bedrijf’Ga naar eindnoot7 (CA, nr. 35). Maar... de winst is niet de enige aanwijzing voor de toestand van het bedrijf. Ondernemerschap wordt hoog geprezen. Het zien van behoeften (het gat in de markt!), het combineren van produktiefactoren, het organiseren van het produktieproces, het nemen van risico, dat alles is een onvervangbare bijdrage in de behoeftevoorziening van de mensen. ‘In dit proces spelen belangrijke deugden een rol zoals de vlijt, de arbeidzaamheid, de voorzichtigheid bij het nemen van redelijke risico's, de betrouwbaarheid en de trouw in de interpersoonlijke betrekkingen, de sterkte bij het uitvoeren van moeilijke en pijnlijke beslissingen, die echter nodig zijn voor het gezamenlijke werk van het bedrijf en om het hoofd te bieden aan de eventuele tegenslagen’ (CA, nr. 32). Van de vrije markt wordt gezegd dat deze ‘het meest doelmatige werktuig is om de hulpbronnen aan te wenden en op doeltreffende wijze te beantwoorden aan de behoeften’ (CA, nr. 34). Dat ‘aanwenden van de hulpbronnen’ ofwel investeren (vrijheid nr. 4) wordt mede bepaald door ethische normen: ‘ook de keuze om liever op de ene plaats te investeren dan op de andere, liever in de ene produktiesector dan in de andere is steeds een morele en culturele keuze’ (CA, nr. 36). Het ethische en ordenende karakter van de privaat eigendom werd in vrijwel alle sociale encyclieken onderstreept en | |
[pagina 452]
| |
hoeft hier niet meer behandeld te worden. Samenvattend kunnen wij zeggen dat de encycliek het kapitalisme prijst omdat dit stelsel gestalte geeft aan de vrijheid van de mens op economisch gebied. Deze vrijheid wordt allereerst gezien als een morele categorie. Maar, zoals het onderdrukken van de vrijheid berust op een verkeerde antropologie (CA, nr. 13), een valse opvatting van ‘de waarheid aangaande de mens’, zo is ook de ongebreidelde vrijheid in strijd met de ware aard van de mens. De persoonlijke vrijheid vindt haar grenzen in het respecteren van de vrijheid van anderen, of, zoals CA, nr. 42 zegt, zij moet in dienst staan van de integrale menselijke vrijheid. Het recht op vrijheid sluit de plicht in om er een verantwoord gebruik van te maken (CA, nr. 42). Deze grenzen aan de vrijheid gesteld, moeten niet alleen tot uitdrukking worden gebracht in het persoonlijke leven, maar moeten ook geïnstitutionaliseerd worden in de economische en sociale orde. Dat is wat de paus bedoelt in CA, nr. 42 met: ‘een stevig juridisch kader dat de economische vrijheid in dienst stelt van de integrale menselijke vrijheid’. | |
Paus en kapitalismeKan men nu zeggen dat de paus gekozen heeft voor het kapitalisme? Als men daaronder verstaat dat de kerk het kapitalisme of zelfs het ‘nieuwe kapitalisme’ aanbiedt als haar model voor de inrichting van de economie en de maatschappij, dan is het antwoord negatief. De kerk biedt geen modellen aan. Als men eronder verstaat dat de paus grote waardering toont voor vele positieve elementen in het ‘nieuwe kapitalisme’, dan is het antwoord bevestigend. Maar... dit is een momentopname, een voorlopige synthese van de dialectische spanning tussen collectivisme en liberalisme, en geen definitieve stellingname. Jean Yves Calvez schrijft terecht: ‘De Kerk heeft steeds getracht het evenwicht te bewaren tussen collectivisme en liberalisme en is daar goed in geslaagd. Hierdoor komt het dat soms wordt bijgestuurd in de richting van het collectivisme (Leo's pleidooi voor sociale wetgeving), soms in de richting van het liberalisme (Johannes-Paulus' pleidooi voor een markteconomie en zijn waarschuwing voor de gevaren van de welfare state)’Ga naar eindnoot8. Het zal afhangen van de ontwikkeling in het ‘nieuwe kapitalisme’ of een volgende paus weer zal bijsturen in de richting van het collectivisme. Bovendien, het ‘bestaande’ kapitalisme schiet nog steeds erg tekort al was het alleen vanwege het voortbestaan van de bittere armoede in de Derde en Vierde Wereld. In het citaat van J.Y. Calvez was sprake van de kritiek van de paus op de welvaartsstaat. De laatste tijd is in Europa, in Nederland nog meer dan in België, de welvaartsstaat onder kritiek gekomen. Het gaat hierbij niet om het principe dat de staat ‘op meer adequate wijze antwoord (moet) geven op de vele noden en behoeften en om vormen van mensonwaardige armoede | |
[pagina 453]
| |
te bestrijden’ (CA, nr. 48). De kritiek is vooral dat het onbetaalbaar is geworden. De kritiek van de encycliek grijpt veel dieper en is veel principiëler. Het gaat om een ‘inadequate opvatting’ over de eigen taken van de staat. De paus doet een beroep op het subsidiariteitsbeginsel van Quadragesimo Anno: ‘een maatschappelijk verband op hoger niveau moet zich niet mengen in het leven binnen een verband op lager niveau en dit niet van zijn bevoegdheden beroven’ (CA, nr. 48). Daar ligt blijkbaar de pijn voor de paus, dat de verzorgingsstaat de activiteiten van de particuliere organisaties en verbanden ondermijnt. Dat hij daarbij ook denkt aan de kerkelijke organisaties blijkt uit de volgende paragraaf, die over dit onderwerp gaat. Een aanval gestoeld op zulk een abstract principe zou niet erg overtuigend geweest zijn, omdat het subsidiariteitsbeginsel ook inhoudt dat een hoger orgaan moet ingrijpen als het lagere tekortschiet. Maar de kritiek van de encycliek is juist dat de staat het niet beter doet dan de particulieren: ‘door direct in te grijpen en aan de maatschappij haar verantwoordelijkheid te ontnemen veroorzaakt de verzorgingsstaat het verlies van menselijke krachten (energie) en de overdreven vermeerdering van de overheidsapparaten, welke meer beheerst worden door bureaucratische logica dan door de zorg om de gebruikers te dienen, met een enorme groei van de uitgaven’Ga naar eindnoot9 (CA, nr. 48). Dit negatieve beeld van de overheidszorg, dat toch wel een beetje tekort doet aan de toewijding van vele sociale werkers en werksters, wordt dan vergeleken met het ideaalbeeld van de helper die dicht bij de behoeftige staat en hem dus veel beter kan helpen. Ik denk dat het laatste woord over de welvaartsstaat en ‘de zorgzame samenleving’ nog niet gesproken is. |
|