schien stoelt onze cultuur nog steeds op het Platonisme, maar het omgekeerde is misschien meer voor de hand liggend. In onze cultuur wordt het denken eerst de representatie van de werkelijkheid, dan de verpakking ervan, dan de inhoud, en uiteindelijk wordt dat denken die werkelijkheid zelf. Het is ook deze cultuur die teweeg heeft gebracht wat ik ‘bestuursplatonisme’ zou willen noemen: bureaucraten hebben wat zij moeten beheren als ‘ideeën’ op hun bureau en die ‘ideeën’ worden dan werkelijker dan waar ze geacht worden op te slaan. Dan kunnen er beslissingen vallen genomen in de schizoïede atmosfeer van bijziende zeloten.
Zelfs in onze spreektaal kan het beeld de plaats innemen van het afgebeelde. Men hoort een lief kind een ‘plaatje’ noemen, of het mooie vakantieoord een ‘Ansichtkaart (zo mooi!)’. Een Amerikaan wees mij eens een bergketen in de verte aan en jubelde ‘What a backdrop!’ - het uitzicht werd een toneelcoulisse - en wij citeren nog steeds van Vondel ‘De wereld is een speeltoneel’. De celluloïdwereld in Amerika is ideaal, en dus ideëel, en vervangt aldus de werkelijkheid.
Vindt men zulke dingen al in de spreektaal, in de wetenschap kan het niet op. Ik las laatst iets over de ‘sociologie’ van kleine boeren ergens in Kenya; de bedoeling zal wel zijn: de sociale verhoudingen in hun leven. Er is onder die boeren natuurlijk evenmin ‘sociologie’ als er landbouw is in onze Sociale Faculteiten.
In ons Westen heeft men nu geen ‘geloofsproblemen’, maar ‘theologische problemen’ - elitistisch dus. Zo heb ik vele theologische boeken over de kerk gezien, maar nog nooit een kerkelijk boek over theologie. Mijn planken kreunen onder linguïstische boeken over taal, maar ik zoek nog naar een taalboek over linguïstiek. lm Westen nichts Neues.
* * *
Het ‘nu’ kan ondraaglijk zijn, en we noemen het dan ‘verveling’. Maar verveling hoeft niet te vervelen, want weinig dingen zijn zo boeiend als verveling. De aspecten ervan zijn legio. ‘Er is niets’, zei James Russell Lowell eens, ‘dat we zozeer vrezen als alleen gelaten te worden met onze eigen “minds”’ - volgens hem maakt dat de addictie tot lezen (van wat dan ook) tot een tirannieke gewoonte. Voor sommigen doet verveling de adrenaline stromen: de onmiddellijke toevlucht tot televisie, bijvoorbeeld, zelfs al betekent dat blootstelling aan slaapverwekkende praat door heren die eruit zien alsof hun portefeuille zojuist gerold is; of aan gegil door tieners tegen microfoons.
Verveling heeft te maken met gebrek aan contact met anderen. Voltaire zei eens dat het geheim van iemand grondig te vervelen is hem alles te vertellen; en een andere cynicus vond dat een vervelend iemand degene is die praat wanneer je wil dat hij of zij luistert. La Rochefoucault zei dat wij graag hen vergeven die ons vervelen maar nooit hen die wij vervelen. Een vervelend