| |
| |
| |
Tien stellingen
Een nieuw Europees - Noordatlantisch veiligheidsbeleid
Mark Heirman
Stellingen zijn er om beaamd of tegengesproken te worden
De inhoud van een nieuw veiligheidsbeleid vormt zelden het voorwerp van een Handvest of een Verdrag, dat zich veelal beperkt tot instellingen, organisaties en procedures. Maar gegeven de historische omwenteling die we op het ogenblik meemaken, mag die inhoud niet onbesproken blijven. Het is een even grote uitdaging na te denken over de krachtlijnen van een nieuw veiligheidsbeleid als over de institutionele vormen die geacht worden dat veiligheidsbeleid te dragen.
Die inhoud van een nieuw veiligheidsbeleid is in belangrijke mate een kwestie van opties. Ook een veiligheidsbeleid is immers een kwestie van doelstellingen en middelen, en dus ook van keuzes: hoe kunnen we met altijd beperkte middelen een schier eindeloze reeks van doelstellingen herleiden tot wat in de gegeven omstandigheden haalbaar en wenselijk is? Vandaar een tiental principiële opties die een Europees-Noordatlantisch veiligheidsbeleid voor de eerst volgende jaren zouden kunnen inspireren. Die opties zijn niet altijd nieuw. Wel is het belangrijk dat ze in het huidige veiligheidsdebat niet vergeten worden.
| |
1
Inter-nationale vrede en veiligheid behoren essentieel tot de prerogatieven van de UNO-Veiligheidsraad. Volgens internationaal recht is alleen de Veiligheidsraad bevoegd om de grote lijnen van een vredes- en veiligheidsbeleid uit te stippelen, en om desgevallend actief in te grijpen. Een en ander sluit regionale instanties als de NAVO of de CVSE niet uit, integendeel. Maar het betekent wel dat de doelstellingen en spelregels van de Veiligheidsraad ook voor elk regionaal veiligheidsbeleid richtinggevend zijn. Een regionaal handvest, onder gelijkgezinden, kan verder gaan dan het handvest van de Verenigde Naties, maar niet minder ver.
| |
| |
| |
2
Europa moet in staat zijn zichzelf te beveiligen. Het moet een eigen veiligheidsbeleid ontwerpen, en daarvoor de nodige middelen vrij maken. Het kan toch niet dat een welvarende en hoogontwikkelde regio inzake veiligheid niet op eigen benen zou staan, en dat het daarvoor een beroep moet doen, zoals dat de voorbije vijfenveertig jaar het geval was, op de steun en aanwezigheid van niet-Europese machten. Zelfs het veiligheidsbeleid van een beperkt aantal Europese staten - de negen binnen de WEU of de veertien Europese staten binnen de NAVO - moet intrinsiek Europees geïnspireerd zijn. Dat was sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer het geval, al was dat zelfs bínnen de NAVO mogelijk.
| |
3
Europa is voor zijn veiligheid onlosmakelijk verbonden met de Noordatlantische wereld. Een Europees veiligheidsbeleid moet verbonden blijven met de Noordatlantische solidariteit. Die solidariteit heeft historische, politieke, economische, militaire, strategische en culturele wortels, maar is ook het gevolg van geopolitieke en geostrategische factoren. Het Europese schiereiland is voor zijn veiligheid dermate op de Atlantische Oceaan aangewezen, dat de Atlantische solidariteit, aan beide oevers van de Noordatlantische Oceaan, een essentiële dimensie moet blijven van een Europees én Noordamerikaans veiligheidsbeleid. Alleen moet die solidariteit in de toekomst steunen op twee volwaardige en gelijkwaardige pijlers: een Noordamerikaanse én een Europese pijler, die wezenlijk ook op zichzelf staan.
| |
4
Het ruimste regionaal veiligheidskader voor elk Europees veiligheidsbeleid vormen de nu 38 leden van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (inclusief de VS en de SU). In de toekomst moet de veiligheid van de 38 een en ondeelbaar zijn, en moeten de 38 de wegen en middelen vinden om in dit kader ook ieders veiligheid te waarborgen. Dit CVSE-kader moet er Europa voor behoeden ooit nog in twee of meer vijandige blokken uiteen te vallen, omdat dit als onverenigbaar met een gezond veiligheidsbeleid moet worden afgewezen. De ‘veiligheid’ van de Koude Oorlog mag dus in geen geval model staan voor het veiligheidsbeleid van de toekomst. In de toekomst gaat het om ieders veiligheid - common security - of om ieders onveiligheid. En dat niet alleen op regionale schaal, de schaal die ons hier bezighoudt, maar ook op wereldschaal.
| |
| |
| |
5
Een collectief veiligheidsbeleid heeft geen gemeenschappelijke vijand nodig. Het wil in eerste instantie de interne veiligheid van de regio waarborgen, en voorkomen dat de aangesloten partijen hun geschillen nog met de wapens beslechten. Het grootste succes van een alliantie is niet zozeer dat de alliantie, of leden ervan, niet (meer) aangevallen of bedreigd worden, maar dat de alliantie zelf, of leden ervan, ermee ophouden anderen aan te vallen of te bedreigen. De grootste uitdaging bestaat er in, een potentiële vijand in de alliantie op te nemen, in plaats van hem met de wapens te weerstaan.
| |
6
Het defensieve karakter van een Europees veiligheidsbeleid, en van elk veiligheidsbeleid die naam waardig, moet niet alleen blijken uit de verdragsteksten of uit de intenties, maar ook uit de beschikbare wapensystemen, de omvang en structuur van de strijdkrachten, de politieke controle op de aangewende middelen en de maximale voorkeur om geschillen en conflicten met niet-militaire middelen te beslechten. Voor zover voorlopig niet van wapensystemen kan worden afgezien, moet de voorkeur uitgaan naar wapensystemen met een maximaal defensief en minimaal offensief vermogen, en naar een omvang en structuur van de strijdkrachten die nauwelijks nog buiten het te verdedigen territorium, en door derden, als een mogelijke bedreiging ervaren worden.
| |
7
Een defensief veiligheidsbeleid kan alleen in werking treden als de betrokken staat of alliantie aangevallen of bedreigd wordt, en kan niet ingeroepen worden voor operaties buiten het verdragsgebied. Dit principe moet er de Europese staten voor behoeden nog militaire operaties te overwegen elders in de wereld, tenzij krachtens een mandaat van de Verenigde Naties, in het kader van bilaterale of multilaterale akkoorden of om zuiver humanitaire redenen. Voor zover Europa elders in de wereld vitale belangen heeft, en dat is minder evident dan de Golfoorlog kon doen vermoeden, moeten deze belangen met niet-militaire middelen beveiligd worden.
| |
8
Het einde van de Koude Oorlog en de grote dooi tussen Oost en West geven Europa en de Noordatlantische wereld een unieke kans om voor hun veiligheid af te zien van nucleaire, biologische of chemische wapens, of van andere wapensystemen die op grote schaal kunnen worden ingezet en die het leven van hele Volkeren bedreigen. Vier van de vijf kernmachten (de VS, de
| |
| |
SU, Frankrijk en Groot-Brittannië) zijn immers leden van de CVSE en horen thuis in de Europese en Noordatlantische wereld, terwijl de VS en de SU instaan voor 95% van alle kernwapens op aarde. In de huidige internationale context, vooral op het noordelijk halfrond, is er geen enkel argument meer dat het inzetten of opstellen van deze ABC-wapensystemen kan rechtvaardigen. Vooral het hoogontwikkelde maar voor ABC-wapens uiterst kwetsbare Europa kan op dit vlak het voortouw nemen: het moet bewust en met open vizier van deze wapens afzien.
| |
9
Een verdragsorganisatie als de NAVO kan de nadruk leggen op de civiele componenten van de alliantie en de militaire componenten ervan gevoelig reduceren. Formeel is dat altijd zo geweest: de politieke, economische en wetenschappelijke samenwerking was voor de lidstaten even belangrijk als de militaire samenwerking. Maar de Koude Oorlog heeft de militaire component begrijpelijkerwijze in die mate overbelicht dat de NAVO ten onrechte als een militaire alliantie voorgesteld kon worden. Het einde van de Koude Oorlog moet de NAVO er toe bewegen om het civiele blazoen van de alliantie op te poetsen en de voorkeur te geven aan het ontwikkelen en inzetten van niet-militaire middelen in conflictgebieden.
| |
10
Bij dit alles mogen Europa en de Noordatlantische wereld geen vesting worden die nu onbedreigd de halve wereld zou beheersen. Gelet op de militaire ontmanteling van de Soyjetunie en het Warschaupact, en rekening houdend met de in de Koude Oorlog opgebouwde en nog grotendeels ongeschonden militaire macht van het Westen, is dat geen spookbeeld maar een reëel gevaar dat door de Europese en Noordatlantische staten wordt onderschat. Dit gevaar kan alleen bezworen worden door een verregaande ontwapening van de twee blokken, de NAVO en het verdwenen Warschaupact, die tot voor kort instonden voor 80% van alle militaire uitgaven op wereldschaal. Alleen de maat van die ontwapening, ook wat betreft de reductie van zogenaamd conventionele wapens, zal bepalen hoe een Europees veiligheidsbeleid in het jaar 2000 er uit zal zien.
|
|