Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
ForumLeo Geerts in memoriamTijdens de vakantie, op zaterdag 17 augustus, is Leo Geerts overleden. Zijn gevecht met de kanker die zich een jaar geleden manifesteerde, heeft hij verloren. In hem verliest Streven niet alleen een produktief medewerker en een kritisch stimulerend redactielid, maar ook een vriend. Een soms lastige, maar altijd dierbare vriend. ‘Je bent medewerker van Streven en dús lastig, of je bent het niet’, schreef hij ons twee maanden voor zijn dood. En in dezelfde brief, waarin hij een beetje afscheid nam: ‘Ik heb me altijd goed thuis gevoeld in de redactie... Als ik me tegenover een van jullie wel eens wat sarcasme veroorloofde, dan duidde dat wel op afwijkende meningen, maar nooit op gebrek aan vriendschap’. Je kunt van iemand foto's maken en ze nooit laten ontwikkelen. De dood van een mens ontwikkelt het beeld dat je je van hem gevormd had, maar dat je nu pas echt goed ziet. Zo'n door de dood ontwikkeld beeld van déze mens en van wat hij voor ons, en niet alleen voor ons, betekend heeft, proberen we u te geven in een van onze volgende nummers.
■ Frans Van Bladel | |
Geschiedenis in zakformaatIn 1986 overleed op 83-jarige leeftijd professor em. Willem Pée, een telg uit een gekende vrijzinnige en Vlaamsgezinde familie. Zijn vader was de in Noord en Zuid gekende Multatulikenner en germanist Julius Pée, leraar en later prefect aan verschillende Vlaamse athenea. Julius Pée overleed in 1951 en zijn omvangrijk archief met manuscripten en brieven aan de groten uit onze cultuur kwam in de woning van zijn zoon Willem te Watermaal-Bosvoorde terecht. Na diens dood moest de villa zeer snel ontruimd worden. Eric Defoort, bibliothecaris van de UFSAL te Brussel en historicus, was bijzonder geïnteresseerd in het archief van beide Pées en kocht, op rekening van de universiteit, hun papieren op. Bij het verwerken van dit omvangrijke materiaal, dat heel wat informatie bood over het vrijzinnig en literair leven in het Vlaanderen van de eerste helft van de 20e eeuw, dook er naast de beide germanisten nog een derde Pée op: Paul. Andere speurtochten van Defoort - hij doctoreerde over de Action Française in België - leverden materiaal om het leven van een jonge man in de periode na de Eerste Wereldoorlog te ‘ver-beelden’. Het resultaat is een ongemeen vertederend boekje, Al mijn illusies bloeienGa naar eindnoot1, de kroniek van het leven van een onstuimige jongeman ergens in de tijd. Paul Pée heeft in zijn korte leven (1899-1951) geen uitzonderlijke of belangrijke dingen gedaan - wie het boek leest, wordt zelfs een beetje triest bij al zijn mislukkingen - en toch verschijnt er een biografie (of is het een roman?) over hem. Waarom? Defoort probeert zijn werk te verantwoorden: ‘Vele jongelui van toen en nu, in Vlaanderen en elders, beginnen hun tocht door het volwassen leven, vol dromen en grootse verwachtingen. Maar zoals Paul Pée veroveren de meesten uiteindelijk geen plaats in de beperkte groep van diegenen die in de traditionele betekenis “slaagden in het leven”. Zij verdwijnen onmiddellijk uit de historie, maar juist hierin zijn zij misschien historisch de meest representatieve medespelers’ (p. 9). | |
[pagina 76]
| |
In hoeverre was Paul Pée een representatieve medespeler in zijn tijd, die nu voor ons geschiedenis geworden is? Paul wordt in oktober 1899 te Brugge geboren als zoon van de vrijzinnige leraar Julius. De impulsieve maar verstandige jongeman geraakt tijdens de Eerste Wereldoorlog in het vaarwater van het activisme en laat zich inschrijven aan de vernederlandste universiteit van Gent, die onder het waakzame oog van de bezetter was opgericht. Wanneer in september 1918 de krijgskansen keren sluit de 19-jarige Paul zich aan bij het oprukkende Belgische leger. Vanaf zijn zegevierende terugkeer uit Duitsland - met een ereteken als beloning - is instabiliteit de toonaard van de rest van zijn leven. In al zijn brieven naar huis, maar vooral naar zijn Brugse vriend Herman Bossier spreekt hij van zijn illusies op politiek, artistiek, literair én amoureus gebied. Zijn leven is een aaneenrijging van trieste zolderkamers, onderbetaalde baantjes als redactiehulpje of revue-pianist, ten dode opgeschreven projecten als film- en muziektijdschriftjes en steeds weer aflopende relaties met vrouwen. Eén zin verschijnt met de regelmaat van de klok in zijn correspondentie: ‘Al mijn illusies bloeien weer...’, een kreet van een wanhopige optimist. Het meest aangrijpende in het levensverhaal van deze dompelaar is zijn zoektocht naar dé vrouw. Tussen alle vrouwen die Pauls levenslijn kruisen - vriendinnen van één nacht en bloeddorstige vampen - neemt de persoon van de dichteres Alice Nahon een belangrijke plaats in. Pauls stormachtige relatie met deze zoetgevooisde maar blijkbaar ook al van weinig standvastigheid getuigende vrouw verloopt volgens het aan-af-aan-af scenario. Defoorts onthullingen over het amoureuze leven van de nog steeds populaire schrijfster - via een artikel in het weekblad Knack - vielen niet bij iedereen in goede aarde. Pée in een intieme brief aan Bossier: ‘... Het was een passie in den vollen zin van het woord: iets sensueels en pervers, maar met veel poësie. Ze duurde tien dagen. Een vlam...’. De relatie eindigt in mineur. De rest van zijn jaren probeert Pée elders de liefde te vinden, tot in de bordelen van de lichtstad. In 1927 zit de 28-jarige Paul weer bij zijn ouders, die nu in het provinciestadje Diest wonen. Via een vriend van zijn vader krijgt hij in 1929 de kans van zijn leven: een opdracht als leraar Nederlands aan de Tokyo School for Languages. Hij aanvaardt de opdracht en schrijft vanuit het verre Japan geregeld stukjes voor de socialistische krant Vooruit. Zal Paul Pée zijn dromen eindelijk werkelijkheid zien worden? Een verboden relatie met een Japans huishoudstertje boort zijn illusies weer de grond in. Hij keert verbitterd terug naar het Belgenland. Van 1932 tot 1951 woont Paul Pée opnieuw bij zijn ouders. Hij heeft een bescheiden baantje als corrector bij de Vooruit en schrijft af en toe journalistieke stukjes in die krant. In 1951, enkele maanden na de dood van zijn vader, sterft hij eenzaam. De lezer van Defoorts boek blijft met wrange gevoelens achter. Hij voelt zich in zekere zin voyeur, ‘iemand die naar het leven in andermans huisje kijkt alsof het een kleine peep-show is’ (Gaston Durnez in De Standaard, 7 juni 1991). Sommigen vragen zich af hoe ver iemand mag gaan met de publikatie van privé-documenten? Dit hangt ongetwijfeld samen met de bedoeling van een boek. De vraag is dan ook wat voor soort boek Al mijn illusies bloeien is. Is het een roman, een ernstig historisch werk of een tijdsevocatie? Ik ben geneigd Defoorts boek te beschouwen als een micro-story. De historicus Ginzburg, zelf auteur van een aantal belangrijke werken op het gebied van de mentaliteitsgeschiedenis, omschreef het genre als ‘een voetnoot die tot een boek is uitgegroeid’. In het kader van het traditionele evenwicht tussen het belangrijke en het onbelangrijke of tussen de syn- | |
[pagina 77]
| |
these en het detail heeft een micro-story pas zin als het verhaal van de beschreven persoon representatief is voor de tijd waarin hij leefdeGa naar eindnoot2. De vraag die de lezer zich bij Al mijn illussies bloeien kan stellen is wat het leven en dood van Paul Pée ons leert over literair leven, seksualiteit, stadsleven en jong-zijn in het algemeen in de jaren '20 van deze eeuw. Wat mij betreft, beantwoordt Defoorts boek deze vragen op een historisch verantwoorde en literair aantrekkelijke manier. Iedere medespeler in het spel van de geschiedenis heeft recht op een eigen plaats en zelfs op een vermelding, omdat, zou W.H. Auden zeggen, ‘he added meaning like a comma’.
■ Erik De Smet |
|