| |
| |
| |
Het Westen en de Derde Wereld
Milieubelangen
Walter Fernandes
Bangkok zou de Aziatische spelen van 1982 organiseren, maar eind '80 haakte het af. New Delhi viel in en zette er alles op om de nodige infrastructuur, stadia en andere voorzieningen, tijdig klaar te krijgen. Twintig maanden hadden ze nog. Toen de werkzaamheden goed bezig waren, diende een mensenrechtenorganisatie een klacht in bij het Hooggerechtshof: de arbeidsomstandigheden waren in strijd met de rechten van de bouwvakkers. Een onafhankelijke commissie zou de klacht onderzoeken. Ik maakte er deel van uit. Al gauw kwamen we tot de bevinding dat ongeveer 25% van de 150.000 arbeiders leefden en werkten als slaven. Dat waren allemaal aboriginals uit Orissa en Madhya Pradesh in Oost-India. Zij waren naar New-Delhi gelokt met de belofte dat ze naar Bagdad zouden mogen vertrekken, daar zouden zij goedbetaald werk vinden. Maar in New-Delhi aangekomen, belandden zij, net als duizenden andere aboriginals uit andere delen van het land, in een onmenselijke situatie: ze werden van de ene bouwplaats naar de andere versjouwd, elke bewegingsvrijheid werd hun ontzegd. Op de vraag waarom zij hun weinige bezittingen hadden verkocht en zich hadden laten ronselen, hadden ze maar één antwoord: in hun dorpen was er geen toekomst meer. Ontwikkelingsprojecten hadden hen van hun grond verjaagd, de industrialisatie had tot massale ontbossing geleid. Het was geen leven meer.
Ik vertel dit verhaal om te laten zien hoe milieuproblemen en -belangen er in de Derde Wereld heel anders kunnen uitzien dan in de geïndustrialiseerde landen. Het Westen maakt zich vooral zorgen over de pollutie veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen en, ja ook wel, over het behoud van groen en bossen. Maar wat zijn bossen voor de westerling? Mooie natuur, recreatie, zuivere lucht. Hij mag er niet eens overal in, maar geen mens die daardoor in zijn levensonderhoud ook maar iets te kort komt. Toen ik onlangs, tijdens een Europese reis, een week lang door de Beierse bossen zwierf, heb ik daar niet één dorp gezien dat leeft van het bos. Dat nu is voor wie in de Derde Wereld leeft ondenkbaar. In de Derde Wereld leeft 70% van de bevolking van de landbouw (in de geïndustrialiseerde wereld 10%). Maar dat niet alleen: veel gemeenschappen, vooral dan onder de tribale bevolking, leven van woud en bos. India telt ongeveer 880 miljoen
| |
| |
inwoners, 100 miljoen daarvan leven in wouden. Of ze kappen of verbranden een stuk bos, bebouwen het twee, drie jaar lang, laten het dan braak liggen, zodat het zich kan herstellen, en keren na 15 à 18 jaar terug. Uit dit soort landbouw halen zij 50 à 80% van hun levensonderhoud, de rest bestaat uit vruchten, bloemen, knollen en bladeren die tieren in de omgeving van hun lapje grond.
In die zin is het behoud van deze ‘natuurlijke rijkdom’ in een land als India een belangrijker probleem dan de pollutie. Niet dat lucht- en watervervuiling niet ook zorgwekkend zijn. Tien jaar geleden was de industrialisatie vooral gesitueerd in het stedelijk milieu. Met het toenemend milieubewustzijn en na de Bhopaltragedie werden sommige industrieën verplaatst naar rurale gebieden. Maar daar wordt aan die industriële pollutie niet zoveel aandacht besteed: de stem van de rurale bevolking heeft nu eenmaal niet zoveel gewicht. Hoe dan ook, die pollutie is niet het belangrijkste probleem. In India leeft 7% van de wereldbevolking, maar het produceert geen 7% van de wereldvervuiling!
| |
Commercieel-industriele belangen
Het probleem nummer één in India is het behoud van de natuurlijke rijkdommen, in het Westen is het de bescherming van het milieu. Ook in de Derde Wereld doet zich een scherpe tegenstelling voor tussen de commerciële en industriële belangen en de recreatieve behoeften. Maar hiermee houdt de vergelijking dan ook op. Er is namelijk een groot verschil wat betreft de socio-economische en politieke context. In landen als India worden in de naam van de zogezegde nationale ontwikkeling rijkdommen als land, water, bossen en visreserves van de gemeenschappen die daarvan leven, toegewezen aan een sector die deze rijkdommen uitsluitend beschouwt als grondstof. Hierdoor ontstaat een ongelijke strijd tussen de machtige industriële sectoren en de zwakke traditionele gemeenschappen. In het Westen staan de milieubewegingen veel sterker dan de kleine gemeenschappen in de Derde Wereld die proberen hun levensnoodzakelijke bronnen te redden. De westerse milieubewegingen zijn er al gedeeltelijk in geslaagd bossen te redden van de vernietiging en de vervuiling tegen te gaan zonder dat dit het consumptiepeil van de bevolking ook maar enigszins aantast.
De grond van het conflict tussen de industriële sector en de traditionele gemeenschappen in de Derde Wereld is te zoeken in de alles overheersende produktiviteit. Die komt immers neer op de exploitatie van natuurlijke rijkdommen zoals mineralen, water en hout die juist overvloedig aanwezig zijn in de traditionele woongebieden. In India bijvoorbeeld zijn meer dan 90% van de koolmijnen en meer dan 60% van de stuwdammen te vinden in regio's waar oerstammen wonen. Bij de exploitatie ervan houdt men zo goed als geen rekening met de bevolking.
| |
| |
Diegenen die de natuur willen beschermen beschuldigen de bevolking ervan die natuur te vernietigen. Zij vergeten dat dit in de meeste delen van India slechts tijdens de laatste twee, drie decennia het geval was. Voorheen was de balans tussen menselijke behoeften en natuurlijke bestaansbronnen in evenwicht. Nu verwijt men de bevolking dat ze dat evenwicht verstoord heeft maar men vergeet de oorzaken daarvan te analyseren. Sommigen pleiten voor een moratorium op commerciële vestigingen maar die houden dan weer geen rekening met de behoeften van een alsmaar groeiende bevolking. Als de behoeften toenemen moet tegelijk de produktiviteit van de voorraden, water, land en bossen, toenemen. Maar die produktiviteit moet wel afgestemd blijven op de reële behoeften. En, produktiviteit gebaseerd op gesofisticeerde technieken, ontworpen in een totaal verschillende economische context, houdt daar meestal geen rekening mee.
| |
De omvang van de verarming
In India en in andere ontwikkelingslanden zijn de ontwaarding van het land en de bodemerosie de belangrijkste oorzaken van de verarming. Volgens schattingen verliest India jaarlijks ongeveer 90 tot 170 miljoen hectaren landbouwgrond op een totaal van 328 miljoen hectaren en 6000 ton teelaarde. De oorzaken van land- en bodemerosie zijn niet zozeer de overbevolking, maar ontbossing, mijnbouw en de overexploitatie van landbouwgebied.
Men schat dat ten tijde van het eerste Britse bosbeleid in 1854 - het begin van een ‘wetenschappelijke bosontgining’ - 40% van de totale oppervlakte van het land bedekt was met bossen. In het jaar van de onafhankelijkheid (1947) was dat percentage teruggevallen tot 22%. Satellietbeelden uit 1980 tonen aan dat de bebossing nu nog slechts iets meer dan 10% bedraagt.
Een soortgelijke situatie deed zich voor bij de visreserves. In 1960 werd een Indiaas-Noors ontwikkelingsproject gelanceerd om de produktiviteit op te drijven via mechanisatie en het gebruik van sleepnetten. In het begin steeg de vangst. Maar langzaamaan begon ze te dalen. Tegelijkertijd ging een stijgend aandeel van de vangst naar de commerciële sector. Het gevolg was verarming van de gemeenschappen die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van de visvangst.
Water is een ander problematisch natuurelement. Traditioneel werden in de dorpen tanks onderhouden door dorpsleiders die een distributiesysteem tussen de landbouwers uitwerkten. De laatste decennia gaf men echter prioriteit aan de bouw van grote stuwdammen en boorputten in privé-bezit. Beide zijn alleen toegankelijk voor grote landbouwers die ook de macht hebben in de dorpen. Langzamerhand werden de dorpsreservoirs en andere gemeenschappelijke bronnen verwaarloosd. Het grondwaterpeil daalde aanzienlijk. De waterreserves werden gemonopoliseerd door rijke farmers om de produktiviteit van hun grond op te drijven, vaak voor commerciële gewassen,
| |
| |
of door de industriëlen van de stedelijke middenklasse om elektriciteit te produceren. De armen konden hiervan niet profiteren. Zij waren omwille van die projecten immers van hun grond verdreven.
In feite gaat het hier om een conflict tussen twee tegengestelde belangen met als inzet de controle over de middelen. Overdracht van land en water voor stuwdammen, industrieën, mijnen enz... resulteert in reserves die enkel ten goede komen aan één klasse. De ecologische degradatie is inherent aan een produktiviteit die gebaseerd is op geavanceerde technologie, ontwikkeld in een totaal verschillende cultuur en onder andere sociaal-economische voorwaarden. Vervanging van de traditionele technieken (i.p.v. aanpassing en verbetering) door geïmporteerde technologie resulteert in een produktiviteit die de balans tussen mens en omgeving verstoort en de traditionele gemeenschappen verarmt.
| |
Traditioneel bosmanagement
De zorg voor het bosbestand werd traditioneel door de inlandse bevolking waargenomen. Afhankelijk als zij waren van de natuur ontwikkelden zij een cultuur gebaseerd op religieuze mythen, tradities en sociale controle die een gezond evenwicht verzekerde tussen de belangen van mens en omgeving.
Om dat evenwicht te vrijwaren, werden hele ecosystemen in ere gehouden. In Oost-India b.v. speelden drie zulke systemen daarin een belangrijke rol: sarna, sasan en akhara. Sarna verwijst naar de vele vierkante kilometers bos waar de jongens van de stam werden opgeleid tot volwassenheid. Gedurende acht tot tien maanden moesten zij met vuur en pijl en boog in erg barre omstandigheden zien te overleven. Sasan is de open plek in het oerwoud die gebruikt werd als begraafplaats voor het dorp; Akhara de open plek, die werd gebruikt als dansplaats. De jonge mannen en vrouwen ontmoetten er elkaar tijdens een jaarlijks festival en kozen er hun levenspartner. Dergelijke sacrale plekken verbonden de continuïteit van de stam met het voortbestaan van het ecosysteem. Sasan vertegenwoordigde het verleden (de voorouders), sarna het heden (de krijgers) en akhara de toekomst (de kinderen die uit het echtpaar zullen voortkomen).
Door deze drie ecosystemen werd de natuur beschermd. Op die plaatsen waren bijl of sikkel verboden. Alleen wat door een mensenhand kon worden gebroken (takken, twijgen en fruit) of verzameld, mocht worden weggenomen.
Een andere manier om het natuurlijke evenwicht te beschermen bestond erin bepaalde levensnoodzakelijke ecosystemen in verband te brengen met de oorsprong van de stam. In het grootste gedeelte van tribaal India verbonden scheppingsmythen planten zoals sal (shorea robusta), bel (aegle mamalos), mahua (bassia latifolia) met de oorsprong van de stam. De Ankhiya Kond-tribalen van Ganjam in Orissa geloven dat het lichaam van hun eerste
| |
| |
voorouders geschapen was uit bel-vruchten, sarai-hout, bittere pompoenen, sinaasappelen e.d. Daarom mochten de vruchten van deze planten wel worden gegeten, maar moest de soort worden beschermd. Vaak werden bomen of dieren totem van de stam. Dit dier mocht dan alleen maar worden opgegeten op het jaarlijkse lentefestival; het symboliseerde de hernieuwing en continuïteit van het leven.
Aan bomen die economisch belangrijk waren maar niet echt onmisbaar, werd partiële protectie verleend. Hun hout mocht alleen maar gebruikt worden voor huizen, meubels en landbouwalaam. De broodboom, de mango-, tamarind-, en vijgeboom werden op die manier beschermd. Alleen al in het tribale gedeelte van Orissa in Oost-India, zijn er meer dan 25 soortgelijke planten. Dergelijke gewoonten bestaan ook elders in India: op drachtige dieren mag zelden gejaagd worden; vissen is verboden in het seizoen dat er kuit wordt geschoten; in Tehri-Garwhal, in Uttar Pradesh, mag de nakhdum, een knolplant, alleen maar geoogst worden tijdens het jaarlijks festival; alleen dan mag er in de vijvers worden gevist.
De distributie van andere natuurlijke rijkdommen verliep via allerlei vormen van sociale controle. De meeste tribale groepen verdeelden de grond overeenkomstig het aantal leden van een familie. Brandhout werd op bepaalde plaatsen beperkt tot één hoofdvracht per week per gezinslid, op andere plaatsen was dat dan weer één karrevracht per maand, enz. Andere gemeenschappen hadden soortgelijke restricties voor het gebruik van water, hout, enz.
Religieuze mythen en mechanismen van sociale controle werden ondersteund door aangepaste technieken die het verbruik en de vernieuwing van de natuurlijke voorraden in evenwicht hielden. Zo mochten alleen rijpe bamboes gehakt worden, wat neerkwam op vijf of zes per bosje. Ongeveer 10 cm van de bamboestam werd behouden om te zorgen voor scheuten. In het slagstelsel begon de bebouwing op de hogere hellingen zodat, tegen de tijd dat de zware regens vielen, de wortels de bodem konden beschermen. Lager gelegen hellingen konden nadien in cultuur worden gebracht. Monocultuur was verboden. Zo konden tussen oktober en februari afwisselend verschillende soorten geoogst worden; vanaf maart waren andere bosprodukten beschikbaar. In Orissa werd een grote variëteit van groenten en 26 verschillende soorten granen en peulvruchten gecultiveerd. Dat zorgde voor een adequaat en evenwichtig dieet.
| |
Een informele maatschappij
Een tweede belangrijk verschil tussen het Westen en de Derde Wereld, naast dat van het proportioneel hoog aantal personen werkzaam in de primaire sector, is het verschijnsel van de zgn. informele maatschappij. Zowel de economie als de politieke systemen in het Westen behoren tot de formele maat- | |
| |
schappij. Ook het conflict tussen milieubeschermers en de industriële vervuilers speelt er zich af in de formele sector. De meeste Derde Wereldlanden kennen echter een tweeledige maatschappij. Slechts een kleine minderheid behoort er tot de formele sector; de grote meerderheid tot de informele sector. De opdeling in een formele en informele sector valt samen met de midden- en bovenklassen aan de ene kant en de armen aan de andere kant.
Tussen de traditionele informele en de moderne formele socio-economische bestaan er enkele essentiële verschillen: de informele sector is gebaseerd op het gegeven woord, de formele sector op het geschreven contract; de informele sector berust op een gemeenschap, de formele op individuen; de informele sector beschikt over bestaansbronnen en de formele over eigendom.
Een opvallend kenmerk van de informele gemeenschap is ook dat de vrouw er in hoger aanzien staat dan in de zogenaamd meer ontwikkelde samenlevingen. Zij is er weliswaar niet gelijk aan de man, maar haar status is toch aanzienlijk hoger dan in andere gemeenschappen waar de man het hoofd van de familie is en de eigenaar. De werkverdeling is in het laatste geval ook voordelig voor de man, wat er op wijst dat hij niet alleen de eigendom controleert, maar ook de produktie. Zwaar werk (ploegen, spitten e.d.) wordt er door de man verricht, het eentonige routinewerk (planten, wieden en oogsten) door de vrouw. In de informele gemeenschap is er een duidelijke scheiding tussen de familiale en de sociale sfeer. De vrouw controleert er het huishouden en de man is verantwoordelijk voor het voortbestaan van de gemeenschap. Hij neemt het beheer waar over de bestaansbronnen en is verantwoordelijk voor de reproduktie terwijl de vrouw voor de produktie instaat en het gezin runt.
Onder de druk van een ontwikkeling naar westers model zien we hoe tijdens de laatste decennia de informele sector meer en meer moet wijken voor de formele. Tegelijk worden natuurlijke rijkdommen die voor de gemeenschap een bron van bestaan zijn, overgeheveld naar de industriële sector waar ze alleen maar een bron van winst zijn. Door deze monopohsatie van de natuurlijke reserves wordt de bevolking door wat moet doorgaan voor ontwikkelingsprojecten ontheemd. Grote aantallen mensen zagen zich de laatste decennia gedwongen te verhuizen. Cijfers zijn niet beschikbaar en op nationaal niveau is men zich van het probleem nauwelijks bewust, maar een voorlopige balans, gebaseerd op officiële gegevens en secundaire bronnen, schat het aantal ontheemde personen tussen 1951 en 1985 tussen 15 en 30 miljoen. Het aandeel van de inlandse stammen daarin bedraagt 40%, terwijl zij slechts 7,5% van de totale bevolking uitmaken.
De ‘lagere kasten’ en andere landlozen en kleine boeren vormen een andere 40% van de ontheemden. Van deze 80% zijn er slechts 25% die zich elders in hun streek hebben kunnen vestigen, de rest emigreerde naar de stedelijke regio's of zocht werk op plantages waar ze worden uitgebuit.
| |
| |
De monopolisering van de bestaansbronnen marginaliseert vooral de vrouw. Zij is meer afhankelijk van die bronnen dan de man. Omdat de bossen verdwijnen moet zij nu elke dag 8 tot 10 km afleggen om voedsel, veevoeder en brandhout te verzamelen. Verder nemen individuele competitie en klassevorming de plaats in van de egalitaire verhoudingen binnen de informele gemeenschap. De hooggeplaatsten onder de tribalen collaboreren met buitenstaanders en controleren de bestaansbronnen. Zij nemen de ‘upper-class-cultuur’ over en ook dat resulteert in een grotere ondergeschiktheid van de vrouw.
De ontwikkelingsprojecten riepen m.a.w. een tweeledige maatschappij in het leven: aan de ene kant de geprivilegieerden, aan de andere kant de slachtoffers. Allicht worden de armste gemeenschappen steeds verder gemarginaliseerd. Zij die baat vinden bij de ontwikkeling beschouwen immers de rechtmatige eisen van de armen als een aantasting van hun privileges.
| |
Vragen aan westerse milieu-activisten
Milieuzorg zou voor westerse ecologisten in de eerste plaats bescherming van de informele gemeenschap moeten betekenen. De meeste westerse milieubeschermers beperken zich echter tot de bestrijding van de vervuiling en het behoud van de natuur. Op dit vlak hebben zij een en ander bereikt. Zij slaagden erin de vervuiling te reduceren en een aantal wouden te redden zonder te raken aan de steeds groeiende kunstmatige behoeften van de welvaartmaatschappij waarin zij leven. Die behoeften bleven onaangetast ten koste van de verarming en de verwaarlozing van het milieu in de Derde Wereld.
Neem de Ethiopische hongersnood. Franse en andere kolonisatoren ontwikkelden projecten in de Sahel om een meeropbrengst van aardnoten te verkrijgen en op die manier goedkopere tafelolie in Europa te produceren. Omdat het Westen zelfs na zeven Unctadconferenties weigerde de prijzen van de grondstoffen aan te passen, werden de Sahellanden gedwongen meer en meer land dat diende voor de voedselproduktie, op te offeren aan de aardolieproduktie. Van oudsher bestond in de Sahellanden een evenwicht tussen de nomadische herders met hun kudden en de sedentaire bevolking. Dit evenwicht verdween samen met de grond die overgedragen werd aap de teelt van commerciële gewassen. Droogte en hongersnood zijn het gevolg. Eerst sterven de dieren en dan de mensen.
Een recent onderzoek in Nederland bracht aan het licht dat voor iedere hectare land waarop de Nederlanders wonen, er vijf hectaren elders in cultuur gebracht moeten worden, de meeste daarvan in de Derde Wereld. Japan b.v. verdubbelde tussen 1961 en 1980 zijn consumptie van bosprodukten maar het verbruik van inlands timmerhout daalde in die periode met 40%.
De campagnes van milieubewegingen om de natuur in het Westen te beschermen dient men in deze context te plaatsen. Bij hun inzet voor de be- | |
| |
scherming van het regenwoud, houden zij er vaak geen rekening mee dat het Amazonegebied vernietigd wordt omdat het als leverancier moet fungeren van de VS, dat Afrika wordt leeggehaald door de Europeanen en Azië door Japan. Wat de vervuilende technologieën betreft liggen de zaken niet anders. De vervuiling in het Westen neemt af. De produktie van ozon-vernietigend materiaal wordt stopgezet, maar dezelfde technologieën worden overgebracht naar de Derde Wereld. Een aantal Aziatische ondernemers maakt druk plannen om, samen met Europese industriële groepen, joint-enterprises op te richten en zo de polluerende industrie over te hevelen naar Afrika, waar milieubewustzijn nog onbestaande is. Als de Europese milieubeschermers deze ontwikkelingen negeren, zouden zij wel eens ongewild de partners kunnen worden van de uitbuiters van de Derde Wereld en worden zij medeverantwoordelijk voor de verdere milieudegradatie en de verarming in de Derde Wereld.
Milieubewegingen in het Westen moeten - om relevant te zijn voor de Derde Wereld - in de eerste plaats de strijd aanbinden tegen de onrechtvaardige economische ordening. De prijs die het Westen betaalt voor grondstoffen uit de Derde Wereld is niet in verhouding met de prijs van de afgewerkte produkten die de Derde Wereldlanden invoeren en waarvoor ze in harde valuta moeten betalen. De inlandse industrieën in de Derde Wereld volgen de westerse economische ordening en bestendigen het uitbuitingsmechanisme.
Westerse milieubewegingen moeten opkomen voor het behoud van de natuurlijke rijkdommen in het Westen én in de Derde Wereld. Het gaat hierbij niet om een keuze tussen ofwel het verderzetten van de huidige vorm van uitbuiting ofwel het stopzetten van de economische ontwikkeling. Op de eerste plaats dient de wildgroei van de consumptiebehoeften (en de belangen die daarin meespelen) onderzocht te worden. Dan pas kunnen alternatieven ontwikkeld worden waarbij bescherming van de natuurlijke rijkdommen en produktiviteit in de Derde Wereld elkaar niet langer hoeven uit te sluiten.
|
|