Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Christa, de boze wolf
| |
OvereenkomstenBij nader toezien vertonen de talrijke wijzigingen van de laatste vijftig jaar heel wat gemeenschappelijke trekken. De Duitse literatuur speelt zich meer dan andere af op het maatschappelijke forum. De belangrijke literatoren zijn in hun boeken in hoofdzaak bezig met ethische en maatschappelijke problemen. Ze willen hun landgenoten een spiegel voorhouden. Dit leidt gemakkelijk tot polarisatie, tot bitsheid in de discussie, tot verdachtmaking en hetze: men denke aan het lot van Borchert tijdens het nazisme, aan Böll en andere intellectuelen bij de discussies over de Rote Armee Fraktion, aan de dissidenten in de voormalige DDR. Maatschappelijke betrokkenheid geeft aanleiding tot verdachtmaking of tot uitvechten van persoonlijke vetes. En dan zijn er nog de spoken uit het verleden: de discussie over ballingschap en ‘innere Emigration’ tijdens het nazisme, de ‘Literaturstreit’ over het gedrag van de schrijvers in de voormalige DDR. De discussie kristalliseert zich | |
[pagina 21]
| |
om de figuur van Christa Wolf, en het einde ervan is nog lang niet in zicht: er is te veel geleden, de wonden zijn nog te diep, er is nog niets opgelost. | |
DDR-literatuurOm de discussie te kunnen situeren, is het nodig eerst een beeld te schetsen van de literatuur in de DDR en van haar receptie. Deze staat heeft steeds gepretendeerd het ‘betere’ Duitsland te zijn. Ook al ging het economisch slecht, ook al werden de mensenrechten niet gerespecteerd, de DDR had naar eigen zeggen resoluut komaf gemaakt met de spoken van het bruine verleden, noemde zich de enige Duitse staat die consequent steunde op morele principes en die een compromisloze vredespolitiek voerde (tegenstanders spraken wat sarcastisch van zijn ‘Friedensmonopol’). Zeker in de beginjaren kreeg die stelling steun uit literaire hoek: grootheden als Brecht, Heinrich Mann, Anna Seghers vestigden zich in de DDR, anderen (zoals Thomas Mann) sympathiseerden ermee. Maar met morele aanspraken leid je geen staat, zeker niet als een zeer groot gedeelte van de bevolking tegen de principes ervan is gekant en als de regering wordt beschouwd als een aanhangsel van de Russische bezettingsmacht. De DDR vertoonde dan ook alle kenmerken van een militante maatschappij, waarin iedereen persoonlijk werd opgeroepen tot maatschappelijk engagement, en waarin die oproep al te vaak in de plaats kwam van nuchtere analyse en realisme: het ‘Sollen’ overvleugelde alsmaar het ‘Sein’. Ook in de kunst weerklonk die eis luid: aan de kunstenaar werd een sociaal statuut en een professionele status toegekend die wel eens leidden tot jaloezie vanwege westerse collega's, maar anderzijds werd van hem verwacht dat hij zijn talent in dienst stelde van de maatschappelijke ontwikkeling zoals ze door de leidende partij werd beschreven en verhoopt. Cultuurpausen (de Russische minister Zjdanow en de Hongaar Lukács met hun beschrijvingen van het socialistisch realisme, en de DDR-minister Johannes Becher en Kurt Hager) stippelden de weg uit, de Schriftstellerverband vertaalde de principes naar de literaire praktijk toe, plaatste voorbije en actuele werken in het gewenste verband, loofde en veroordeelde. De discussie verliep steeds eenzijdig vanuit vaste gezichtspunten die vertaald werden in eisen zoals de ‘Bitterfelder Weg’, de bekendste poging om een officieel stramien te formuleren. In de literaire praktijk leidde dat vooral in het begin tot een gezagsgetrouwe literatuur die de resolute afrekening met het naziverleden verbond met de lof van de nieuwe maatschappij. Maar geleidelijk ontwikkelde zich een hoogstaande letterkunde die meestal wel maatschappelijke problemen behandelde, maar eigen thema's en vormen koos die weinig gemeen hadden met de officiële dogma's of tegenover de dogma's een originele invalshoek kozen: het (ook in het Westen) toonaangevende toneel van Heiner Müller | |
[pagina 22]
| |
en Peter Hacks, de morele problematiek in de romans van Jurek Becker en Stefan Heym, de psychologische romans van Günter de Bruyn en Christoph Hein, de jeugdproblematiek bij Ulrich Plenzdorf (zeer relevant was de discussie over Edgar Wibeau, de tragische anti-held uit zijn boeiende roman Die neuen Leiden des jungen W.). Daarnaast ontwikkelden anderen een kunst met universele thema's die vrijwel overal had kunnen ontstaan, zoals de dichteres Sarah KirschGa naar eindnoot1. Kortom: de facto was er een grote kloof tussen de officiële voorschriften en de literaire realiteit. Geen enkel literator werkt in een vacuüm, maar in de DDR nam de maatschappelijke bemoeizucht voor de schrijver soms groteske vormen aan. Er was het vrijwel onophoudelijke gezeur over papierschaarste en de publikatiebeperkingen die er zogezegd uit voortvloeiden, over kwalijk genomen publikatiekansen in het Westen, over het verplichte lidmaatschap van de Schriftstellerverband, over auteursrechten en vooral over politieke stellingnames. Dat leidde tot bijna schizofrene situaties: communistische auteurs als Stefan Heym die alleen in het Westen (mogen) publiceren, auteurs die weigeren in het Westen te publiceren als hun boeken niet terzelfder tijd in de DDR verschijnen (Christa Wolf), schrijvers die aarzelen tussen Oost en West (Jurek Becker) of die helemaal ‘ausgebürgert’ worden (Biermann), terwijl juist Hermann Kant, de leider van de Schriftstellerverband en dus de meest officiële van alle DDR-auteurs, zich nogal vrijmoedig aan sociale satire overgeeft. Het was een verbazend landschap waarin de maatschappelijke achtergrond (in de boeken, of in het bestaan van de makers ervan) op een verrassend veelzijdige manier aanwezig bleef, en waar de staat bemoeiziek en betuttelend optrad maar de literatuur ook veel ernstiger nam dan in het Westen. De kritiek in West-Duitsland heeft die veelzijdigheid nooit helemaal herkend. Die was altijd in de DDR-literatuur geïnteresseerd, maar op een eenzijdige en sterk gepolitiseerde manier. Men hechtte het grootste belang aan dissidenten, Ausgebürgerte, mensen op voet van oorlog met het systeem (als Biermann en Heym) of schoof auteurs naar voren op het moment dat ze problemen kregen (Monika Maron, Stephan Krawczyk). DDR-establishment en westerse kritiek (die meestal beweerden dat ze elkaars onverzoenlijke vijanden waren) kwamen dus opvallend overeen in hun (impliciet) standpunt dat literatuur in de eerste plaats maatschappelijke doelstellingen heeft: in het eerste geval ging het daarbij om ondersteuning van, in het tweede om verzet tegen de DDR. De DDR-tenoren verwachtten conformisme, de westerse critici tegenstand; wie niet in dat clichébeeld paste, was - aan beide kanten - al vlug verdacht, want de polarisatie was simpel en bits. Tenoren als Böll en Grass, die pleitten voor meer begrip en een open, onbevooroordeelde benadering, werd vlug verweten dat ze er niets van begrepen of zelfs dat ze het spel van ‘de vijand’ meespeelden. Dissidenten werden bejubeld, alle anderen vond men bij voorbaat verdacht. | |
[pagina 23]
| |
Daarnaast werd de receptie in het Westen ook gekenmerkt door een ‘er-staat-niet-wat-er staat’-houding. Aangezien men ervan uitging dat niemand kon schrijven wat hij wou, zag men overal verborgen betekenissen, sleutelliteratuur, ‘verklede’ formuleringen waarin - noodgedwongen indirect - het geldende systeem werd becommentarieerd en aangevallen. Een van de essentiële eigenschappen van literatuur - de expressie in beeldspraak, metaforiek, zelfs parabelvorm - werd op die manier geannexeerd pour les besoins de la cause en herleid tot een simplistische directe relatie in de slechtste traditie van bepaalde westerse agitproprecensenten omstreeks 1970. En protesten van auteurs tegen de grove simplificaties werden weggewuifd als door het systeem afgedwongen paniekreacties, zodat altijd het ijzersterke eigen gelijk overbleef. | |
Christa WolfIn deze polariserende vertekening heeft Christa Wolf altijd haar eigen plaats gehad. Christa Ihlenfeld (Wolf is een pseudoniem) werd in 1929 geboren in Landsberg an der Warthe (nu in Polen) als dochter van een kruidenier. Zoals ze in haar roman Kindheitsmuster heeft beschreven, was ze een enthousiast lid van de nazistische Bund Deutscher Mädel. In 1945 vluchtte ze met haar familie naar Mecklenburg. Ze studeerde germanistiek, werkte even als arbeidster, maar was vooral bedrijvig als lector en medewerkster van uitgeverijen en de Schriftstellerverband. Vooral in het tijdschrift Neue Deutsche Literatur recenseerde ze in de jaren vijftig de moderne literatuur en stelde zich daarbij zeer orthodox-marxistisch en onverdraagzaam op (volgens verschillende critici om haar houding tegenover het nazisme te doen vergeten). Haar eerste grote literaire succes beleefde ze in 1963 met Der geteilte Himmel, waarin ze een gedurfd onderwerp (de Duitse scheiding en haar gevolgen voor het individu) verbindt met een voor de DDR positieve oplossing (de keuze voor de marxistische staat). Het boek werd wel door lokale partijkaders bekritiseerd, maar verdedigd door de hoogste instanties. Het was een commercieel succes en werd verfilmd. Christa Wolf leek op weg een vooraanstaand schrijfster en lieveling te worden van de partij, waarin ze enkele functies vervulde. Vijf jaar later werd ze ook internationaal bekend met Nachdenken über Christa T., een personage dat in het overgepolitiseerde Duitsland als vanzelfsprekend haar eigen weg gaat, op wie geen enkele voorprogrammering vat heeft, dat in zijn onverstoorbaarheid door anderen onbegrijpend maar gefascineerd wordt gevolgd, dat niet tegen het systeem is maar er als buitenstaander noodzakelijk mee in botsing komt. In dit boek vindt Christa Wolf ook voor het eerst haar onmiskenbaar eigen stijl en structuur: een niet-lineaire, niet-chronologische constructie die voortschrijdt in een permanente afwisseling van algemene en persoonlijke gebeurtenissen (met bijzondere | |
[pagina 24]
| |
aandacht voor de typerende routinehandelingen), van waarneming en (sterk ethische) interpretatie van feiten en beschouwingen, met flitsend geformuleerde maar bijzonder scherpe en diepgaande gedachten en met verrassende en dikwijls onthutsend mooie beeldspraak. In de daarop volgende jaren heeft Christa Wolf haar groot talent bevestigd met boeken als Kindheitsmuster (1976), Kein Ort. Nirgends (1979, een gefingeerde ontmoeting tussen Karoline von Günderode en Heinrich von Kleist, twee zielen die zich in dit bestaan hopeloos verloren voelen), de zeer persoonlijke historische roman Kassandra (1983), Störfall (1988, een reflectie over Tsjernobyl) en Sommerstück (1989, een ‘idyllische elegie’ over een zomer op het land, volgens de vooraanstaande criticus Fritz Raddatz met de schoonheid van een ‘bevroren Pina Bausch-ballet’Ga naar eindnoot2). Met deze werken is ze onbetwistbaar de belangrijkste prozaschrijfster van haar land geworden én een wereldberoemdheid: haar boeken werden overal vertaald, in de internationale pers uitvoerig besproken, ze was gastschrijfster en gastdocente aan Amerikaanse universiteiten, ze kreeg de belangrijkste Westduitse en enkele Oostduitse en internationale literaire prijzen. Ze heeft in een aantal gevallen (zoals de kwesties Bräunig en Biermann) stelling genomen tegen de officiële lijn; bovendien zijn sommige van haar werken, zoals Nachdenken über Christa T., zwaar aangevallen. Tot de zich al vroeg aankondigende partijcarrière is het niet gekomen, maar anderzijds is ze ook geen dissident geworden en is ze de DDR trouw gebleven: ‘Dit land hier was... ons strijdtoneel, hier wilden we het weten, hier moest het gebeuren’Ga naar eindnoot3. Ze lijkt dus te ontsnappen aan de hierboven geschetste polarisering: ze volgt niet blind de uitgezette lijnen maar is toch een loyaal DDR-burger, ze wordt in het Westen niet gewaardeerd om haar dissident-zijn maar om haar literair talent: ‘Ze is beroemd geworden, wereldberoemd... enkel en alleen door haar werk, door de literatuur’Ga naar eindnoot4. Toch blijkt ook deze bevestiging van literaire autonomie een illusie, althans als men het bekijkt vanuit de receptie. In het verleden werd Christa Wolf door allerlei richtingen geannexeerd. Nachdenken über Christa T. en Kein Ort. Nirgends werden opgeëist door allerlei nuances van het existentialisme; Kassandra werd een cultboek van het feminisme; Störfall en Sommerstück worden door vele groenen als hun nieuwe bijbel beschouwd. En natuurlijk werden alle boeken bekeken in het licht van DDR-verhoudingen. We kunnen stellen dat de leidraad van dit oeuvre het beeldend uitdrukken is van een verlangen naar geluk dat wordt gedwarsboomd door een fundamenteel persoonlijke innerlijke onmacht die leidt tot existentiële angst. We stellen echter vast dat het werk dikwijls geïnterpreteerd wordt als de uitdrukking van een maatschappelijk tekort en als een versluierde kritiek op het systeem; Kassandra lijkt dan zowel een feministe avant la lettre als een doorgewinterde anti-communiste. En de critici aarzelen in hun evaluatie: sommigen vinden dat Christa Wolf het allemaal wat directer (of ‘moediger’) had kun- | |
[pagina 25]
| |
nen zeggen, anderen bewonderen haar omdat ze toch nog essentiële dingen aan de kaak durft stellen (en het literair zo verantwoord doet). | |
De ommekeerToen kwam de Wende. In die veranderingen heeft Christa Wolf haar rol gespeeld: ze heeft gepleit voor de rehabilitatie van de slachtoffers van het stalinismeGa naar eindnoot5, ze heeft haar landgenoten opgeroepen in de DDR te blijven en mee te werken aan de opbouw van de nieuwe, betere staatGa naar eindnoot6, ze heeft gespot met het type dat plots ging inzien hoe slecht het allemaal was geweest (de ‘Wendehals’). Blijkbaar heeft ze dus in de eerste onzekere maanden geloofd in de kans een nieuwe, betere, vrije socialistische staat op te bouwen in samenwerking met de oppositiebewegingen die de val van het systeem hebben veroorzaakt, en zoals zovelen heeft ze niet het vlugge verdwijnen van de DDR voorzien. Daarnaast heeft ze volgens verschillende journalisten Honecker persoonlijk opgebeld om haar dochter vrij te krijgen die tijdens een betoging was opgepaktGa naar eindnoot7. Maar haar belangrijkste, en zeker meest opgemerkte daad was de publikatie van Was bleibt, een boekje van 76 pagina's. Het heeft een ‘Literaturstreit’ uitgelokt over de beoordeling van de auteurs die in de DDR hebben gefunctioneerd, en Christa Wolf speelde daarbij noodgedwongen voor kop van jut. Was bleibt beschrijft één dag uit het leven van een ik-personage, een schrijfster die iedereen probleemloos met Christa Wolf heeft geïdentificeerd. Deze schrijfster wordt lange tijd nadrukkelijk in het oog gehouden door ‘hen’, enkele onbekenden in een wagen; er wordt niet letterlijk naar de Staatssicherheit verwezen, maar die verwijzing wordt door de lezer aangebracht. Tijdens die dag wordt ze opgebeld, ze bezoekt en wordt bezocht, loopt door de stad en houdt een lezing die uitloopt op een politiek incident. Het overheersende gevoel is angst, totale vervreemding, ‘het pure gruwen’ (p. 56). Ze verzet zich innerlijk tegen de terreur - ‘die willen dat ik aan hen gelijk word’ (p. 49) - maar heeft in feite heel haar leven op deze bewaking ingesteld: haar telefoongesprekken verlopen in code, haar correspondentie bestaat uit ‘alsof’-brieven (p. 43), bij elke toevallige ontmoeting denkt ze: ‘Wie heeft die nu weer gestuurd?’ (p. 52). En hoe verwoestend die houding op de duur werkt, blijkt uit haar gesprek met een jonge schrijfster: ‘Ik zei dat het goed was wat ze daar geschreven had. Dat het klopte. Dat elke zin juist was. Dat ze het aan niemand mocht laten zien... dat ze, alstublieft, niet in elk open mes mocht lopen’ (pp. 54-55). Haar belangrijkste gesprekspartner is haar ‘zelfcensor’, haar belangrijkste verdediging het zich vastklampen aan de dagelijkse routine, haar belangrijkste probleem de onmacht en de onzekerheid over een juiste gedragslijn. Is de jonge schrijfster dapper, overmoedig, dom? Is het ik-personage realistisch of laf? Over de andere zegt ze: ‘Ze moet doen wat ze doen moet, en ons aan ons geweten | |
[pagina 26]
| |
overlaten’ (p. 55). Het probleem is nog dwingender omdat de dreiging uitgaat van het systeem waarin ze gelooft en dat haar juist de positieve kracht tot verzet geeft, zoals blijkt uit de vergelijking met Galilei: ‘De kerk die hem dreigt te vernietigen, heeft hem juist het wapen geleverd waarin hij tegen haar stand kan houden: het geloof in de zin van de waarheid’ (p. 22). Wat is de oplossing? De frontale aanval van de superheld of Don Quichot, die innerlijk bevrijdt maar maatschappelijk tot de ondergang leidt? De stilte, die maatschappelijk redt maar het vrije denken en leven, het zelfrespect, het geluk stukmaakt? Ze verwijt zichzelf haar ‘beschamende behoefte goed te staan met elk slag van mensen’ (p. 14). Ze kan zo niet verder leven, maar verplaatst de innerlijke bevrijding naar de toekomst. ‘In die andere taal, die ik in het oor maar nog niet op de tong heb, zal ik op een dag ook daarover spreken’ (p. 5). Over ‘Wat de basis is van mijn stad en waaraan ze ten onder gaat. Dat er geen ongeluk bestaat behalve niet te leven. En dat er aan het eind geen vertwijfeling is behalve niet geleefd te hebben’ (p. 76). | |
ReactiesWas die bevrijdende dag in 1990 aangebroken? De Duitse kritiek was er allerminst van overtuigd en had aan het boekje een vette kluif: Was bleibt was de aanleiding voor een maatschappelijke discussie over de literatuur die omstreeks die tijd op alle vlakken plaats vond: overal zocht men het antwoord op de vraag naar de schuld, naar de collaboratie, zoals die na de Tweede Wereldoorlog al verschillende malen was gevoerd. En bijzonder fijngevoelig verliep de discussie niet. De beroemde en beruchte Marcel Reich-Ranicki opende in zijn TV-uitzending Das literarische Quartett het vuur op deze ‘literaire grootmacht’Ga naar eindnoot8, de ‘staatsdichteres van de DDR’Ga naar eindnoot9 die probeert zich ‘van profiteur tot slachtoffer om te schminken’ en enkel uit is op opportunisme en ‘Augenblickvorteil’Ga naar eindnoot7. Er werd haar ‘verklikking’Ga naar eindnoot10 verweten, ze was ‘een politiek dienstbare figuur’ en haar literatuur is ‘gejammer van een huichelaarster voor huichelaars’Ga naar eindnoot8. Ze is ‘een treurig geval’, dat door de publikatie een ‘tekort aan... oprechtheid en fijngevoeligheid’Ga naar eindnoot9 vertoont; en Reich-Ranicki verklaart in de Frankfurter Allgemeine Zeitung meteen alle DDR-auteurs tot medeschuldigen. De reactie daarop liet ook niet op zich wachten. Gunter Grass spreekt van een ‘inquisitietoon’ en een ‘terechtstelling’Ga naar eindnoot11; Walter Jens vermaant: ‘Nee vrienden, niet op die toon: een weinig meer aanvoelen in plaats van clichédenken... Bezinning wordt aanbevolen’Ga naar eindnoot12, en het PEN-centrum waarschuwt tegen een nieuwe heksenjacht. Christa Wolf vindt ook persoonlijke verdedigers: ze is altijd zo vriendelijk geweest het iedereen naar de zin te willen maken, en in een indringend artikel prijst Karin Struck haar moedig afwijzen van de voorgekauwde partijliteratuur in de jaren zestig; ze wijst op haar ‘moed tot blijven’, op haar kwetsbaarheid door haar gezinstoestand, en op de moed in haar getuigenis dat ze geen heldin was: ‘Ik zou | |
[pagina 27]
| |
wensen dat ze haar angst kon beteugelen, de oude en de nieuwe’Ga naar voetnoot13. Opvallend in deze discussie is de vaagheid en de tegenstrijdigheid van de gehanteerde begrippen. Het begrip ‘vrijheid’: links verwijt rechts dat het door de hetze tegen Christa Wolf de vrijheid wil beteugelen door de tegenstander het zwijgen op te leggen, rechts verwijt links dat het de verdediging opneemt van hen die in de DDR de vrijheid verboden. Aan beide kanten worden het spook van het nazisme en Goebbels van stal gehaald. Het begrip ‘getuigenis’: ‘Men verwacht van haar dat ze getuigt. Anderzijds luidt het dat schrijvers die getuigen helemaal geen goede schrijvers zijn’Ga naar eindnoot13; Uwe Wittstock stelt vast dat van DDR-auteurs een getuigenis wordt verwacht dat in het Westen juist als slechte literatuur geldtGa naar eindnoot14. Het begrip ‘actualiteit’: Ulrich Greiner verwijt haar dat ze deze tekst na de Wende publiceertGa naar eindnoot9, terwijl Volker Hage stelt: ‘Het boek had misschien vroeger kunnen verschijnen. Goed dat het er eindelijk is’Ga naar eindnoot4. Het begrip ‘relevantie’: de bespreking van de literaire vrijheid vloeide voort uit het belang dat in de DDR aan de literatuur werd gehecht, de absolute vrijheid vloeit voort uit de onbelangrijkheid van de schrijver in het Westen, stelde Günter Künert, een dissident van het eerste uur, vast in een TV-uitzending. Met een dergelijke vaagheid is een ernstige discussie onmogelijk. De critici kunnen alleen hun apriorismen bevestigen en in de slechtste tradities van de gepolitiseerde literaire discussies hard en onverdraagzaam om zich heen trappen: het centrale punt van de discussie wordt dan niet het publieke forum, maar de schandpaal. In alle gevallen wordt literatuur met een in onze tijd onthutsende vanzelfsprekendheid met extraliteraire normen beoordeeld: wat de DDR werd aangewreven, wordt plots ook in het Westen de regel. | |
ApologieAnderzijds is het ook niet onbegrijpelijk dat de critici in een politiek zo gespannen tijd op een dergelijk boek zo emotioneel reageren, en de datering heeft zeker tot die emotie bijgedragen. Het boek is volgens de datering onderaan ontstaan in juni-juli 1979, de eindredactie in november 1989 (de maand waarin de Muur viel), en het is verschenen in 1990. De suggestie van verschillende critici is dat Christa Wolf met de ontstaansdatum een loopje neemt, en dat ze haastig iets in elkaar heeft geflanst om zich met terugwerkende kracht wit te wassen: ‘ook ik was een slachtoffer, ik ben geen staatsdichteres, ik ben één van u!’Ga naar eindnoot9; de verschillende toespelingen op de nieuwe taal die ze later zal vinden, versterken de verdenking. Brutaal gesteld: is Christa Wolf een opportunistische leugenaar? Of wil men alleen bloed zien? ‘De auteurs van de DDR werden bejubeld zolang ze de regering van de DDR hinderden. Ze worden neergesabeld zolang ze de Duitslandeuforie storen... Nadat de eenheid is gerealiseerd, begint de kleinzieligheid’, vindt Ivan NagelGa naar eindnoot15. Veel pleit inderdaad voor Christa Wolfs | |
[pagina 28]
| |
integriteit. De datering moet geen reden tot wantrouwen zijn: ook andere teksten heeft ze pas jaren na het schrijven gepubliceerd zonder dat daarachter politieke motieven moeten worden gezocht; ook met Sommerstück bijvoorbeeld is dat - in tempore non suspecto - gebeurd. Of de schrijfster door de Stasi werd bewaakt, kan nu allicht in de archieven van deze macabere vereniging worden onderzocht; het zou overigens verwonderlijk zijn als het niet zo geweest was, want het is gebeurd met iedereen die buitenlandse contacten had en die zich enigszins afstandelijk opstelde. Overigens, wie meent dat de schrijfster zich met deze tekst in de eerste plaats wil witwassen, moet wel zeer selectief lezen. Ze beschrijft immers vooral haar onmacht, haar poging om te overleven die moet leiden tot compromissen, en ze schetst als tegenbeeld en met bewondering mensen die weigeren die compromissen te sluiten. Christa Wolf vergoelijkt niets; dit ik-personage is geen heldin, het boek is ‘de veelvuldig gevarieerde bekentenis van de schrijfster, als kunstenaar en als mens gefaald... te hebben’Ga naar eindnoot16, en het eerlijkste werk dat alle vroegere werken verklaartGa naar eindnoot13. Dat anderen consequenter in hun verzet waren en/of harder door de Stasi zijn aangepakt, is natuurlijk waar, maar het betekent beslist niet dat men de hier beschreven paniek die het gevolg is van een lange periode van huiszoekingen, telefoon afluisteren, brieven openen, geschaduwd worden en noodgedwongen doublespeak moet minimaliseren, zeker niet vanuit een comfortabele rechterstoel in het Westen, waar de criticus geen enkel gevaar liep. Veeleer kan men zeggen dat Christa Wolf streng is voor zichzelf. In haar jeugd heeft ze inderdaad gefaald: zoals velen is ze het slachtoffer geworden van de exploitatie door de communisten van het schuldbewustzijn van vele jongeren die met het nazisme hadden gesympathiseerd, en heeft ze tijdelijk blind het regime gesteund omdat het als de enige zekere dam tegen de vroegere excessen werd voorgesteld. Ze heeft echter neen gezegd tegen een beloftevolle carrière, tegen een aantal richtlijnen van de Schriftstellerverband (zoals bij de zaak-Bräunig in 1965, toen ze vrijwel alleen stond en hard werd aangevallen in Neues Deutschland). Toen ‘stond ze aan de kant van hen die het als zeer gevaarlijk beschouwden als aanwezige tegenstellingen niet aan de oppervlakte worden gebracht’. Vanuit de fundamentele keuze voor de DDR heeft ze geleidelijk ‘de moed tot zichzelf gevonden’, al is dat niet gebeurd volgens het ritme dat de westerse critici decreteren: ‘Er ontwikkelen zich daarbij in iemand bepaalde processen die men niet zomaar willekeurig kan versnellen’, processen waarin ‘dikwijls de pijngrens bereikt en overschreden wordt’. Echte moed is niet de moed van de branieschopper die niet nadenkt, maar van de mens die zijn onvolkomenheden en angsten meesleept. Ze heeft deze beschouwingen overigens laten optekenen in 1987 en 1988, toen de DDR sterker en respectabeler dan ooit leekGa naar eindnoot3. We mogen wel aannemen dat ze relatief gespaard bleef dank zij haar onaantastbare status in West en Oost en door de deviezen die ze via auteursrechten in de DDR bin- | |
[pagina 29]
| |
nenbracht - want de westerse munt is voor de Realpolitiek in de DDR altijd heilig geweest. Maar aan haar gebrek aan moed heeft het beslist niet gelegen. Was bleibt is één van Christa Wolfs literair waardevolste en moreel indringendste boeken; het is de sleutel tot haar vorig werk - ‘men slaat haar boeken nu open als een open boek’Ga naar eindnoot13. Het is een onthullend werk over de onmacht, de angst, de eenzaamheid van het individu tegenover een blinde intimidatie- en vernietigingsmachine. Men verwijt haar dat ze de vijand geen naam geeft, maar juist die onbepaaldheid verhoogt de universaliteit van de problematiek. Het is een eerlijk en moedig boek over een genuanceerde persoonlijkheid in het uur van de grote beproeving, en het is vooral moedig dat Christa Wolf het nu publiceert; ze kon immers bij voorbaat weten wat haar te wachten stond. De critici slaan een belabberd figuur. Ze worden meegesleept door de vloed van een halve eeuw vrij rampzalige Duitse geschiedenis; ze hebben nog niet afgerekend met de spoken van het verleden, met de dikwijls artificiële partijvorming en de taaie vooroordelen; ze hanteren criteria die ze bij andere gelegenheden beslist verwerpen en hebben absoluut geen oog voor de specifiek literaire dimensie van het werk. Ondanks alles hangt er toch weer een sfeer van heksenjacht en verlammend zwart-wit-denken. We kunnen alleen hopen dat Christa Wolf in deze nieuwe fase van de Duitse geschiedenis de kritiek laat voor wat ze is en na de ontnuchtering van de ineenstorting van de DDR en het natrappen door de recensenten resoluut haar eigen nieuwe weg kiest. Die zal blijkbaar niet gemakkelijk zijn, want ondanks alles is ze haar gewone voedingsbodem kwijt en wil men haar een belast verleden aanpraten. Voor de Duitse literatuur zou het een winstpunt zijn als ze in deze nieuwe omstandigheden een nieuwe stem en een nieuwe adem vindt. | |
[pagina 30]
| |
OpmerkingDe boeken van Christa Wolf zijn in het Duits verschenen bij het Aufbau-Verlag (Berlin-Weimar) en bij Luchterhand (Darmstadt). Alle citaten uit Was bleibt komen uit de eerste druk bij het Aufbau-Verlag in 1990 en zijn door mij vertaald. In het Nederlands verschijnen haar boeken bij Van Gennep (Amsterdam) in uitstekende vertalingen. Ook van Was bleibt is al een Nederlandse vertaling verschenen. Ik heb ook alle citaten uit recensies vertaald. |
|