Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Haalt het socialisme het jaar 2000?
| |
1. Socialisme en arbeidSocialisme staat of valt met de zingeving van de menselijke arbeid en met de verdediging van de rechten van de geïnstitutionaliseerde arbeid. De wijze waarop arbeid in de samenleving geïnstitutionaliseerd wordt is aan diepgaande veranderingen onderhevig. Daarom zou het fout zijn arbeid te blijven | |
[pagina 14]
| |
identificeren met loonarbeid: een ruimere visie op werk, ook thuiswerk en zelfstandig werk is vereist. Ook zou het fout zijn zich vast te klampen aan de oude kern van de industriële handarbeiders, die de historische basis vormden van het socialisme. De verdediging van de arbeidende mens moet zich uitstrekken over alle sectoren, van bedienden, kaders, landbouwers, leraars, dienstverleners, ja ook werkgevers. Tenslotte dient men het begrip ‘arbeid’ te bevrijden uit de heteronomie waarin het gevangen zit. Alle cultuurschepping is arbeid: wetenschap en kunst, studie, verzorging van mensen en natuur, transduktieve (verzorgende, opvoedende) zowel als produktieve arbeid. Tegenover zuivere speculatieve of bezitsindividualistische krachten in de samenleving moet het socialisme de zin van de arbeid blijven verdedigen als een kans en een opdracht om bij te dragen tot een betere samenleving voor allen, tot een betere spreiding van welvaart, tot een hoger niveau van kennis en cultuur. | |
2. Herverdeling van kansen tot deelname aan het maatschappelijk levenHet socialisme hoeft niet langer vereenzelvigd te worden met de onbereikbare (en ongewenste) situatie van gelijkheid tussen de burgers, die enkel verkregen wordt door uniformisering en staatsdwang. Het socialisme van de toekomst dient zich veeleer te verwezenlijken binnen de mechanismen van vrij initiatief, vrije markt en mededinging dan binnen hun tegenpool. Het moet zich richten op het realiseren van de noodzakelijke voorwaarden tot participate aan de markt: maximale spreiding van kennis en vorming, spreiding van inkomen, spreiding van scholing en arbeidskansen, spreiding van inspraak en consultatie. In de mate dat de markt binnen de context van het reële kapitalisme altijd tendeert naar grotere accumulatie van rijkdom en informatie, en dus van macht, vervult het socialisme de noodzakelijke rol van verdediger van grotere herverdeling van inkomen, van informatie en van macht. Men moet dus vermijden het socialisme als marktvijandig voor te stellen, of als principieel voorstander van meer overheidsinitiatief. Niet het ‘meer staat’ of ‘minder markt’ is het ultieme doel, maar wel de economische machtsspreiding over alle burgers. Principes van verdelende en participatieve rechtvaardigheid moeten het leidmotief van het socialisme vormen. | |
3. Gedeelde autonomie nastreven op de werkplaatsHet is niet nuttig om de onderneming te blijven beladen met alle zonden Israëls, of de kritiek van het kapitalisme, die in de eerste plaats een macroeconomisch gegeven is (zie punt 5), te blijven vertalen in termen van een principieel antagonistische verhouding tussen werkgevers-eigenaars en werknemers. Het socialisme van de toekomst moet alle gelegenheden aangrijpen | |
[pagina 15]
| |
om de inspraak, de consultatie en de participatie van werknemers in hun ondernemingen te verhogen. Daartoe moeten zowel strategieën van winstdeling als van medebeheer bevorderd worden, zowel in de dienstensector als in de secundaire sector. Het socialisme verdedigt de overtuiging dat ondernemingen wezenlijk sociale goederen zijn, de vrucht van samenwerking tussen vele medewerkers. Het kan dus niet juist zijn dat deze goederen onteigend worden of een nieuwe bestemming krijgen, zonder de instemming van al de partijen die tot hun bestaan en de creatie van meerwaarde bijgedragen hebben. Maar omgekeerd moet het socialisme de houding bestrijden die in de onderneming enkel een melkkoe ziet, waaraan men een inkomen onttrekt, zonder verantwoordelijkheid te dragen voor haar gezondheid. Dit liftersgedrag valt te bestrijden, zowel aan de zijde van de aandeelhouders als van de werknemers. Men dient te zoeken naar strategieën van arbeidskwaliteit, en naar mede-aandeelhouderschap van werknemers, waar dit kan. Een herdefiniëring van het statuut van de onderneming, waarbij de kunstmatige scheiding tussen juridische persoon en economische organisatie wordt opgeheven, zou een typisch socialistisch streefdoel moeten zijn. | |
4. Basisinkomen en kennisspreidingDe socialistische beweging is historisch gegroeid rond het fenomeen van de loonarbeid. Tussen de produktiefactoren grond, kapitaal, arbeid en kennis dook de loonarbeid in de vorige eeuw tegelijk op als de nieuwe factor in ontwikkeling én als de zwakke schakel. Het socialisme gedijde waar het erin slaagde de economische macht van grote groepen zwak gesitueerde arbeiders te vergroten en veilig te stellen. Men mag echter verwachten dat in de toekomst de verhouding van de economische factoren evolueert, in die zin dat de factor loonarbeid minder gewicht krijgt en het belang van de kennisfactor toeneemt. Daarom lijkt het noodzakelijk dat het socialisme zich enerzijds gaat inzetten voor de toekenning van een universeel basisinkomen, zodat de economisch zwakke groepen ook zonder de schaars wordende loonarbeid over een voldoende inkomen beschikken om menswaardig aan de samenleving deel te nemen, én dat het anderzijds gaat opkomen voor de maximale spreiding van kennis, het belangrijkste machtsmiddel om in de maatschappij van de toekomst actief te kunnen participeren. Met kennis bedoelen we niet alleen schoolse kennis (dat ook), maar tevens de toegang tot de relevante informatie van overheids- en private instellingen over het reilen en zeilen van de samenleving. Het recht op informatie en een adequate informering van de burgers over de technische en politieke ontwikkelingen van de samenleving, hoort tot de prioriteiten van een socialistisch beleid. Want zonder de tegenmacht van een democratisch gespreide inzage- en informatiepraktijk zal in de toekomst de economische kennis steeds meer elitair worden. De oude dreiging van het kapitalisme herhaalt zich dan, niet in termen van een | |
[pagina 16]
| |
geld- maar van een kennisaccumulatie, wat tot even verfoeilijke machtsmonopolies leidt. | |
5. De Noord-Zuid verhouding en de verantwoordelijkheid voor de toekomstige generatiesDe kritiek op het kapitalisme is dus niet achterhaald. Naast de bovenvermelde kennis-kritiek bevat zij tegenwoordig echter in de eerste plaats een cultuurkritiek (hoe het Noorden zijn levensstijl en zijn consumptiepatroon aan het Zuiden oplegt) en een schaarstekritiek (hoe op de wereldmarkt de basisbehoeften van het Zuiden, die technisch gezien met de beschikbare voorraad gemakkelijk bevredigd zouden kunnen worden, overspoeld worden door de creatie van luxe-waarden en prestige-consumptie). Het socialisme moet verder kleur bekennen, en opkomen voor het herstel van de autonomie van het Zuiden, zowel cultureel, politiek als economisch, en dit tegen het kortzichtige eigenbelang van de noordelijke arbeiders en burgers in. Het kan dit doen in de mate dat het een algemeen belang verdedigt, een goede samenleving, waarin het behoud van de natuur, en zowel het welzijn van de toekomstige generaties als dat van de huidige bewoners van het Zuiden begrepen zijn. Het liberalisme, dat enkel beroep kan doen op het (soms verlichte) eigenbelang van de individuen, en enkel rekent met de preferenties van de huidige generaties, is fundamenteel onbekwaam om zo'n visie te onderbouwen. Op het terrein van de wereldsolidariteit ligt de sterkste utopische kracht van het toekomstige socialisme. Het beleid van de Europese Gemeenschap en van de nationale staten moet in die zin bekritiseerd worden. | |
6. De zorg om publieke goederenIn de lijn van het vorige punt kan het socialisme zich ook op continentaal en regionaal vlak opwerpen als de beschermer van de publieke goederen: die goederen, zoals waterlopen, wegen, scholen, rechtspraak, defensie, sociale zekerheid en volksgezondheid, die niet het voorwerp kunnen zijn van private toeëigening, of louter vrucht van private initiatieven. Dit veronderstelt dat men niet alleen overheidsmechanismen ontwerpt om publieke goederen adequaat te onderhouden en te beheren, maar ook de ethiek aanleert, de burgerzin en verantwoordelijkheid om zich voor het publieke goed in te zetten. Dit streven dient niet vertaald te worden in maximale verstaatsing: door subsidiair optreden, door een complementair aanwenden van wetgeving, belasting en subsidie kan de overheid de zorg voor publieke goederen zo autonoom mogelijk laten geschieden.
■ Jef Van Gerwen | |
[pagina 17]
| |
Een tweede stemIn een recent boek over het Thatcherisme schreef Brian Barry een opmerkelijk essay over ‘de blijvende relevantie van het socialisme’Ga naar eindnoot1. Deze Britse politicoloog ziet in het socialisme op de eerste plaats een politieke theorie, d.w.z. een theorie die expliciteert wat het betekent ‘burger’ te zijn. In deze visie zijn mensen meer dan alleen maar consumenten die hun behoeften op de markt bevredigen. Zij zijn ook maatschappelijke wezens die idealen delen die alleen door collectieve actie kunnen worden gerealiseerdGa naar eindnoot2. Neem het milieuprobleem. Iedereen - van links tot rechts, van syndicalisten tot begoede burgers - is het er stilaan over eens dat de milieuverontreiniging dringend moet worden stopgezet. Tegelijk leeft vrij algemeen het gevoel dat deze problematiek te weinig effectief wordt aangepakt. De reden is dat het algemeen belang op dit vlak niet automatisch voortkomt uit de particuliere belangen van consumenten en producenten. Iedereen hoopt dat de anderen een inspaning doen om collectieve goederen, zoals een gezond leefmilieu, te vrijwaren. Zolang ik de enige ben die mijn afval op het strand achterlaat, lijkt dat allicht niet zo erg, maar als iedereen redeneert zoals ik dan wordt het strand één grote vuilnisbelt. In het model van de zuivere markt worden de actoren verondersteld exclusief hun strikte eigenbelang na te streven. Dit model is dan ook weinig geschikt om publieke goederen te verschaffen. De notie ‘eigenbelang’ is in dit verband overigens hoogst dubbelzinnig. Mensen zijn vaak innerlijk verdeeld over wat goed is voor henzelf. Als vader van kleine kinderen wil ik dat iedereen zich aan de snelheidsbeperkingen in woongebieden houdt. Als automobilist meen ik toch goede redenen te hebben om snel te rijden. Als eigenaar van een stuk grond in een mooi natuurgebied wil ik daar maar al te graag een weekendhuisje bouwen, maar tegelijk wil ik dat dit natuurgebied ongerept bewaard blijft. Als individu wil ik het zeldzame kunstwerk dat in mijn bezit is aan de hoogste bieder verkopen, maar als burger wil ik dat dit goed in het land blijft. Volgens het socialistische principe moet datgene wat mensen willen als burger primeren boven wat zij vanuit hun strikte eigenbelang willen. Socialisten proberen bijgevolg instituties te ontwerpen die de groepsvorming stimuleren en die de collectieve belangen van de burgers vrijwaren. Dit betekent in de meeste gevallen niet dat de markt dient te worden afgeschaft. Het betekent wel dat zij zodanig moet worden geregeld dat minstens bepaalde maatschappelijk niet gewenste resultaten worden vermeden. ‘Een socialistische maatschappij’, zegt Brian Barry, ‘is er een waarin de burgers in staat zijn om door samenwerking de belangrijkste karakteristieken van de maatschappij te controleren en, meer bepaald, de ongewenste gevolgen van de individuele handelingen te elimineren’Ga naar eindnoot3. De maatschappelijke inkomens- en vermogensverdeling bijvoorbeeld is het gevolg van ontelbare | |
[pagina 18]
| |
individuele keuzebeslissingen, maar dat betekent niet dat zij door alle betrokken individuen gewild is. Dit zou even absurd zijn als wanneer men zegt dat telkens als iemand een lamp aansteekt, hij meteen toestemt in het bestaan van kerncentrales. Voor een bepaalde inkomens- en vermogensverdeling of voor de bouw van een kerncentrale kan men enkel kiezen wanneer daarover een democratisch debat wordt gevoerd dat in een collectieve beslissing uitmondt. Wil men de ongewenste gevolgen van individuele handelingen elimineren, dan dienen sommige activiteiten te worden verboden: vuilnis achterlaten op straat of strand bijvoorbeeld. Andere activiteiten dienen zodanig te worden gereglementeerd dat hun gevolgen aanvaardbaar blijven: het autoverkeer of het zwavelgehalte van de uitlaatgassen van wagens, de CO2-uitstoot van motoren bijvoorbeeld. Voor sommige goederen dient men de volledige kostprijs voor de hele maatschappij, inclusief voor de toekomstige generaties, aan te rekenen in plaats van alleen maar de private kostprijs van de individuele producenten. Om die reden zijn hoge belastingen op tabakswaren, alcoholische dranken of bepaalde energiedragers ongetwijfeld verantwoord. De markt voor deze produkten kan niettegenstaande deze beperkende maatregelen wel degelijk blijven bestaan. De Oosteuropese planeconomieën waren meer gebouwd naar het model van een oorlogseconomie dan op de behoeften van een soepele regulering van het aanbod van een beperkt aantal essentiële publieke goederen. Hun ineenstorting verschaft ons geen alibi om marktfalingen in onze westerse landen niet te corrigeren. Het is trouwens niet toevallig dat steeds meer economen - vooral met het oog op de milieuproblematiek - gaan pleiten voor een herregulering van de economische activiteiten. De dereguleringsgolf van de jaren '80 is inderdaad verrassend snel aan het wegebben. Toch betekent dit niet zonder meer dat de jaren '90 socialistisch zullen zijn, zoals een Belgisch minister recent beweerde. Tegenover de theoretische noodzaak van regulering van markten met het oog op het algemeen belang staat de praktische moeilijkheid van zo'n onderneming. Socialisten zijn optimisten: zij geloven in de stuurbaarheid van de samenleving. Zij geloven in de mogelijkheid om de grote lijnen volgens dewelke een maatschappij zich in de toekomst gaat ontwikkelen, via democratische procedures vast te leggen. Zij geloven met andere woorden in de kracht van het politieke. Maar zijn zij ook in staat om de politieke instituties die dit optimistische programma moeten waarmaken, op een bevredigende wijze te laten functioneren? Men kan begrijpen dat verstokte liberalen niet direct bekommerd zijn om de kwaliteit van overheidsdiensten. Zij zijn toch altijd al van mening dat politici of ambtenaren alleen hun eigenbelang dienen, dat zij er alleen maar op uit zijn om hun stemmenaantal of hun bureaucratische macht te maximaliseren. Socialisten daarentegen menen dat het algemeen belang geen hersenschim is en dat er wel degelijk gemeenschappelijk gedeelde waar- | |
[pagina 19]
| |
den bestaan, die nastrevenswaardig zijnGa naar eindnoot4. Zij dienen dan ook de eersten te zijn om op te komen voor een efficiënt en flexibel staatsapparaat, dat in staat is om collectieve beslissingen efficiënt uit te voeren. Een staat die niet bij machte is om de belastingen op een behoorlijke manier te innen, een publieke vervoermaatschappij die om de haverklap wordt lamgelegd door acties van corporatistische groepjes werknemers die weten dat ze toch nooit kunnen worden ontslagen, ministeries vol ambtenaren, die gedemotiveerd zijn door politieke benoemingen en bevoogding vanuit ministeriële kabinetten, zijn geen reclame voor het socialisme. Ook wie overheidsdiensten op de eerste plaats beschouwt als een tewerkstellingsdienst voor mensen die elders uit de boot vallen, bewijst het socialisme een bijzonder slechte dienst. Juist wegens dit soort uitwassen gaan de burgers elke vorm van collectieve actie wantrouwen. Meer geld verdienen om individueel een remedie te vinden tegen de diverse falingen van markt en staat wordt dan het dominante streven in de maatschappij: een auto voor elke volwassene, een atoomschuilkelder in de tuin, een beveiligingssysteem of zelfs een privé-bewakingsdienst om zich tegen inbraak te beschermen, drinkwater uit flessen in plaats van leidingwater, luchtfilters tegen de luchtverontreiniging... Het leven in zo'n hyperindividualistisch maatschappijmodel zal er niet prettiger op worden. Daarom is het te hopen dat de theoretische superioriteit van het socialisme ook aan een praktische vertaling toekomt. Niet alleen sociaal-democratische, maar ook christen-democratische en groene partijen mogen zich aan dit vertaalwerk niet onttrekken.
■ Toon Vandevelde |
|